ECLI:NL:RBAMS:2017:8642

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2017
Publicatiedatum
23 november 2017
Zaaknummer
13/751500-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot internationale drugshandel

Op 23 november 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een strafrechtelijk onderzoek naar internationale drugshandel. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1994, was geschorst sinds 2 juni 2017 en werd verdacht van betrokkenheid bij de invoer van verdovende middelen, waaronder cocaïne en heroïne, in België. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten in het EAB als voldoende omschreven beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de feiten onvoldoende waren gespecificeerd, maar de rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de wettelijke vereisten.

De rechtbank heeft ook de medische situatie van de opgeëiste persoon in overweging genomen, maar oordeelde dat er geen gegronde redenen waren om aan te nemen dat hij na overlevering aan flagrante schendingen van zijn fundamentele rechten zou worden blootgesteld. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsvrouw dat de overlevering geweigerd moest worden op basis van de detentieomstandigheden in België. De rechtbank concludeerde dat de overlevering aan de Belgische autoriteiten moest plaatsvinden, aangezien de feiten die aan de opgeëiste persoon werden verweten, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.

Daarnaast heeft de rechtbank de afgifte van in beslag genomen goederen, waaronder twee telefoons en een auto, toegestaan, maar het verzoek tot afgifte van contant geld werd afgewezen. De rechtbank heeft de overlevering goedgekeurd en de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen bevolen, met de voorwaarde dat deze onmiddellijk worden teruggezonden na gebruik voor de strafvordering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751500-17
RK-nummer: 17/3751
Datum uitspraak: 23 november 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 juni 2017 en is op 8 november 2017 aangevuld. De vordering betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) en een verzoek tot het nemen van een beslissing op het verzoek om afgifte van in beslag genomen goederen.
Het EAB is uitgevaardigd op 23 mei 2017 door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg van Henegouwen, afdeling Charleroi (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [GBA] ,
geschorst sinds 2 juni 2017
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 november 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.A.E. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. Ö. Saki, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen voor onbepaalde tijd verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse (en Marokkaanse) nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel bij verstek van 23 mei 2017.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van België strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Het EAB houdt verder een verzoek in om afgifte van de onder de opgeëiste persoon inbeslaggenomen Volkswagen Polo, twee Nokia telefoons en van € 1.045,- .
3.1
Genoegzaamheid
De raadsvrouw heeft betoogd dat de feiten onvoldoende zijn omschreven en dat het EAB ten aanzien van plaats en betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten, ongenoegzaam is. Uit de feitsomschrijving kan niet worden afgeleid dat de opgeëiste persoon de houder is van het nummer dat eindigt op - [cijfers] en ook blijkt niet of de houder van het voertuig een afspraak had met de verdachte [verdachte] . De betrokkenheid van de opgeëiste persoon is daarom onvoldoende toegelicht in het EAB.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In het EAB is onder e) met betrekking tot het feit en de opgeëiste persoon vermeld dat het gaat om de verdenking van internationale handel vanuit Nederland in verdovende middelen, invoer van met name onbepaalde hoeveelheden cocaïne en heroïne, in Charleroi en elders in België, herhaaldelijk op onbepaalde data tussen 11 april 2016 en 23 mei 2017. De gebruiker van het nummer [telefoonnummer] , die in alle gesprekken [naam] wordt genoemd, zou aan het hoofd van de handel staan en zou zelf de drugs naar België brengen of leveranciers opdragen dit te doen, waarbij hij ook het geld int. Op 5 mei 2017 bevond een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] zich in nabijheid van de woning van [verdachte] , een van de dealers van de organisatie. Uit telefoontaps en observaties blijkt het bestaan van een afspraak tussen [verdachte] en de opgeëiste persoon, die de houders is van het kenteken [kenteken] . Vermoed wordt verder dat de handel al meer dan een jaar bezig is en van grote omvang is. Bij huiszoekingen en arrestaties op 22 mei 2017, is meer dan 400 gram harddrugs ontdekt en in de woning van [verdachte] werd € 22.000 in contanten ontdekt.
Naar het oordeel van de rechtbank is met deze omschrijving voldoende duidelijk waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht en is voldaan aan de vereisten die de OLW aan het EAB stelt. De rechtbank is dan ook met de officier van justitie van oordeel dat de feiten genoegzaam zijn omschreven en dat het specialiteitsbeginsel voldoende is gewaarborgd.
Zij neemt daarbij ook in aanmerking dat het EAB strekt tot strafvervolging en het strafrechtelijke onderzoek dus nog niet is afgerond.
Voor zover de hiervoor weergegeven opmerkingen van de raadsvrouw mede moeten worden opgevat als betrekking hebbend op het bewijs in de strafzaak of de gerechtvaardigdheid van de verdenkingen, merkt de rechtbank op dat dit in de onderhavige procedure niet ter beoordeling staat. De waardering van het bewijs dient immers bij uitsluiting te geschieden door de Belgische rechter in de strafrechtelijke procedure met betrekking tot de feiten waarvoor de overlevering wordt toegestaan.

4.Strafbaarheid, feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De substituut procureur des Konings heeft op 11 juli 2017 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Marokkaanse onderdaan [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ). Na de terugkeer kan de Belgische vrijheidsbenemende straf of maatregel worden aangepast.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert.
Het onder 4 bedoelde feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
7.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW
De raadsvrouw heeft gesteld dat het op dit moment niet duidelijk is waar de handelingen die aan de opgeëiste persoon worden toegedicht, daadwerkelijk zijn gepleegd, zodat ook niet kan worden vastgesteld of de weigeringsgrond van artikel 13 van de OLW van toepassing is.
De rechtbank volgt de raadsvrouw hierin niet en stelt met de officier van justitie vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • Het onderzoek heeft een aanvang in België genomen;
  • Het bewijs bevindt zich in België;
  • De medeverdachten worden in België vervolgd ;
  • De verdovende middelen waren bestemd voor de Belgische markt en dus is met name de rechtsorde van België geschaad.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Belgische autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, van de OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

8.Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie enartikel 11 van de OLW

De raadsvrouw heeft gesteld dat er feiten en omstandigheden zijn waaruit een gegrond vermoeden kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering zal worden onderworpen aan flagrante schendingen van fundamentele rechten als neergelegd in het Handvest en het EVRM, te weten een schending van het verbod op een onmenselijke en vernederende behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM en het recht op een eerlijk proces als neergelegd in artikel 6 van het EVRM.
De in de uitspraak van de rechtbank van 18 augustus 2017 (ECLI:RBAMS:2017:6114) genoemde algemene garantie is in het specifieke geval van de opgeëiste persoon niet voldoende. De raadvrouw heeft hiertoe verwezen naar de medische situatie van de opgeëiste persoon. Niet is gebleken dat hij de medische zorg tot zijn beschikking heeft op het moment dat hij zal worden overgeleverd. De opgeëiste persoon heeft een borstoperatie ondergaan waarbij complicaties zijn opgetreden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de raadsvrouw geen bewijs heeft aangevoerd voor een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in België in het algemeen. Er is door de Belgische autoriteiten een algemene garantie afgegeven en de officier van justitie acht die garantie ook in de onderhavige zaak van toepassing. Voorts heeft zij met betrekking tot de medische situatie verwezen naar de haar op grond van artikel 35 en 36 van de OLW toekomende bevoegdheden.
De rechtbank overweegt dat zij bij uitspraken van 18 augustus 2017 (onder meer ECLI:NL:RBAMS:2017:6114) heeft overwogen dat er op grond van de beschikbare informatie niet de conclusie kon worden gerechtvaardigd dat er sprake is van een algemeen (reëel) gevaar in Belgische gevangenissen op een onmenselijke of vernederende behandeling. Tevens heeft de rechtbank destijds geoordeeld dat de aanvullende informatie die de rechtbank in augustus 2017 heeft ontvangen van de Belgische autoriteiten, deze conclusie nog minder onderschrijft.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat, die duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen, zodat niet aannemelijk is geworden dat er sprake zal zijn van een met artikel 4 van het Handvest strijdige situatie. Het op grond van de arresten van 5 april 2016 in de zaken Aranyosi en Caldararu te hanteren toetsingskader dat ziet op het uitsluiten van het individuele risico voor de opgeëiste persoon is dan ook niet aan de orde.
In deze zaak heeft de raadsvrouw geen actuele informatie overgelegd die moet leiden tot de conclusie dat sprake is van een algemeen gevaar in Belgische gevangenissen of detentiecentra. De mededeling dat haar Belgische collega’s zich zorgen maken over de detentieomstandigheden, is daarvoor onvoldoende. Het beroep op artikel 4 Handvest wordt dan ook door de rechtbank verworpen.
De medische gesteldheid van de opgeëiste persoon, kan ook niet leiden tot weigering van de overlevering, maar kan een rol spelen bij de afweging of feitelijke overlevering (tijdelijk) achterwege zou moeten blijven. Als de rechtbank de overlevering toestaat, dan is het aan de officier van justitie om te beoordelen of de medische omstandigheden overeenkomstig artikel 35, derde lid, van de OLW tot uitstel van de feitelijke overlevering zouden moeten leiden.
De beslissing over de feitelijke overlevering staat los van de door de rechtbank daaraan voorafgaand te nemen beslissing omtrent de toelaatbaarheid van de overlevering.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.

9.Overdracht van onder de opgeëiste persoon in beslag genomen voorwerpen

De raadsvrouw heeft verzocht om het verzoek tot afgifte de in beslag genomen goederen af te wijzen omdat zij vindt dat de overlevering geweigerd dient te worden.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd. De twee telefoons en de auto die onder de opgeëiste persoon aangetroffen kunnen op grond van artikel 49 van de OLW worden overgedragen. Het is darentegen onvoldoende duidelijk geworden hoe het in beslag genomen geld als bewijs kan dienen. Het verzoek tot overgave van het geld moet daarom worden geweigerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 49, eerste lid, van de OLW kunnen voorwerpen, aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon, op verzoek van de uitvaardigende justitiële autoriteit in beslag worden genomen. Onder de reikwijdte van artikel 49 van de OLW vallen alleen die goederen die in het bezit van de opgeëiste persoon zijn aangetroffen. Daarnaast moeten het goederen betreffen die de strafvordering in de uitvaardigende lidstaat kunnen dienen.
Vaststaat dat twee telefoons, de personenauto Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] en contant geld ter waarde van € 1.045,- onder de opgeëiste persoon in beslag zijn genomen bij zijn aanhouding in Nederland, alsmede dat de Belgische justitiële autoriteit in het EAB onder g) om inbeslagname van de telefoons heeft verzocht. In zijn brief van 28 augustus 2017 heeft de uitvaardigende autoriteit aangegeven dat de gsm-toestellen, het voertuig en het baar geld als bewijsmiddel dienen.
Niet in geschil is geschil dat de telefoons en de auto de strafvordering in België zouden kunnen dienen. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook het contante geld de strafvordering in België kan dienen, omdat zij heeft geconstateerd dat het geld uit twee biljetten van 500 euro bestaat, zijnde coupures die vaak in het internationale drugshandel worden gebruikt én die mitsdien kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen. Bovendien heeft de Belgische onderzoeksrechter uitdrukkelijk gesteld dat het als bewijsmiddel in België dient.

10.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
Daaruit volgt dat de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen.

11.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en 2, 5, 6, 7, 13, 49 en 50 van de OLW.

12.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon] aan de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg Henegouwen, afdeling Charleroi (België) voor het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
BEVEELTde afgifte van de in beslag genomen voorwerpen, aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, als beschreven in de als bijlage II aan deze uitspraak gehechte beslaglijst.
BEDINGTdaarbij dat die voorwerpen onmiddellijk zullen worden teruggezonden nadat daarvan het voor het de strafvordering nodige gebruik zal zijn gemaakt.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en B. Poelert rechters,
in tegenwoordigheid van D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 november 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.