ECLI:NL:RBAMS:2017:8615

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
23 november 2017
Zaaknummer
13/702293-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal, bewezen opzetheling van een kluis met inhoud, waaronder geld, in Amsterdam

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 november 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal en opzetheling. De tenlastelegging betrof het wegnemen van een kluis met inhoud, waaronder een geldbedrag van ongeveer 480 euro, dat toebehoorde aan een bedrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om kennis te nemen van de zaak. Tijdens de zitting op 8 november 2017 heeft de officier van justitie, mr. A. Kerkhoff, de vordering gedaan, terwijl de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Çimen, hun verweer hebben gevoerd.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachten beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de primair ten laste gelegde diefstal. De verdachte en zijn medeverdachten waren niet herkend op camerabeelden van de inbraak en het tijdsverloop tussen de diefstal en het voorhanden hebben van de kluis was niet zodanig kort dat bewezen kon worden dat zij de diefstal hadden gepleegd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de diefstal, maar oordeelde dat er wel sprake was van opzetheling. De verdachte had de kluis gevonden en wist dat deze afkomstig was van een misdrijf, gezien de omstandigheden waaronder hij de kluis had verworven.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor de opzetheling, waarbij rekening is gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte voor vermogensdelicten. Daarnaast heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijke straf die eerder was opgelegd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. T.T. Hylkema als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/702293-17 (Promis), 23-001913-15 (TUL)
Datum uitspraak: 22 november 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [GBA]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 november 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A. Kerkhoff, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Çimen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij in of omstreeks de periode van 31 juli 2017 tot en met 01 augustus 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een kluis (met inhoud, waaronder een geldbedrag van ongeveer 480,- euro), geheel of ten dele toebehorend aan [bedrijf] (vestiging [adres] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die/dat kluis heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen kluis onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 31 juli 2017 tot en met 01 augustus 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een kluis (met inhoud, waaronder een geldbedrag van ongeveer 480,- euro) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had/hadden moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren)
betrof.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde diefstal kan worden bewezen. De officier van justitie heeft zich hiervoor in het bijzonder gebaseerd op het korte tijdsbestek tussen de inbraak bij [bedrijf] in de [adres] te Amsterdam en het aantreffen van de gestolen kluis bij verdachte en zijn medeverdachten en het feit dat hun telefoons op het moment van de inbraak in de buurt uitpeilden. De officier van justitie acht de verklaringen van verdachte hoe zij aan de kluis zijn gekomen ongeloofwaardig en leugenachtig.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte van de ten laste gelegde diefstal en opzetheling moet worden vrijgesproken, omdat daar onvoldoende bewijs voor is. Verdachte en zijn medeverdachten zijn niet herkend op de camerabeelden van de inbraak en de kluis is geruime tijd na de diefstal bij hen aangetroffen. Het enkele feit dat er meerdere telefoons in de auto van verdachte zijn aangetroffen en vervolgens onder zijn naam in beslag zijn genomen, betekent niet dat verdachte de telefoons daadwerkelijk heeft gebruikt. Verdachte heeft verklaard de kluis in een kliko op het [straat] te hebben gevonden. Volgens de raadsvrouw is het zeer wel mogelijk dat de daders van de inbraak de kluis daarin hebben gedeponeerd om hem later op te komen halen. Onder die omstandigheden is geen sprake van opzetheling. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde schuldheling heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, niet bewezen dat verdachte de kluis heeft gestolen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken kan niet worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachte(n) in de nacht van 31 juli 2017 op 1 augustus 2017 een kluis hebben gestolen bij [bedrijf] . Zij zijn niet herkend op de camerabeelden van de daders van de inbraak. De inbraak is, blijkens deze camerabeelden, op 1 augustus 2017 tussen 03:39 uur en 04:20 uur door drie personen gepleegd. Verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] hadden de kluis in elk geval om 09:30 uur voorhanden, toen verdachte een slijptol huurde om de kluis te openen. De rechtbank acht het tijdsverloop tussen het moment van de diefstal en het voorhanden hebben van de kluis niet zodanig kort dat gesteld kan worden dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte en [medeverdachte] ook degenen waren die de kluis uit de [bedrijf] hebben weggenomen. Het uitpeilen van de telefoon van verdachte rond het moment van de inbraak in de buurt van [bedrijf] maakt dit niet anders, nu verdachte ook volgens zijn eigen verklaring die nacht in de omgeving van de [adres] aan het hangen was.
4.3.2.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wel kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan opzetheling. Verdachte heeft verklaard dat hij de kluis samen met [medeverdachte] tussen 05:00 uur en 07:00 uur in een kliko op het [straat] heeft gevonden. Los van de vraag of deze verklaring juist is, kan het niet anders zijn dan dat zij op het moment dat zij deze kluis tussen 4:20 uur en 9:30 uur voorhanden kregen wisten dat de kluis van een misdrijf afkomstig was. Daartoe is niet alleen het korte tijdsbestek tussen de diefstal en het voorhanden krijgen redengevend, maar ook de aard van het voorwerp: een afgesloten kluis die niet aan verdachte of zijn medeverdachte toebehoorde, waarvan zij niet over de sleutels beschikten en waarvan zij – gezien de moeite die verdachte zich getroost heeft om de kluis open te krijgen - de verwachting hadden daar waardevolle goederen en/of geld in aan te treffen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht, op grond van de wettige bewijsmiddelen die in de bijlage zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, bewezen dat verdachte:
subsidiair:
op 1 augustus 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een kluis met inhoud, waaronder een geldbedrag van ongeveer 480,- euro, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wisten dat het een door diefstal, in elk geval een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar primair bewezen geachte diefstal met braak zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 (vijf) maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat in geval van strafoplegging dient te worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 99 dagen met aftrek van voorarrest voor schuldheling in deze passend is.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte en zijn mededader zich hebben schuldig gemaakt aan opzetheling van een kluis die kort tevoren bij een inbraak uit een sushirestaurant was buitgemaakt. Verdachte heeft geprobeerd de kluis met een slijptol open te krijgen om zodoende de buit van deze inbraak te gelde te maken. Daarmee is deze opzetheling aanzienlijk ernstiger dan menig ander geval van heling. Strafverzwarende omstandigheid is voorts dat een kluis meestal waardevolle goederen of een aanzienlijk geldbedrag bevat. Bovendien is verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 oktober 2017 eerder voor vermogensdelicten veroordeeld en was er ten tijde van het plegen van onderhavig strafbaar feit een proeftijd van een andere veroordeling van kracht. Alles overwegende acht de rechtbank in dit geval een gevangenisstraf van drie maanden passend en geboden.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 8 augustus 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23-001913-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 1 april 2016 van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 2 (twee) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzetheling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte 2], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van het Gerechtshof Amsterdam van 1 april 2016, namelijk
2 (twee) maanden gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. T.T. Hylkema, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.N. van Rappard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2017.