In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 november 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal en opzetheling. De tenlastelegging betrof het wegnemen van een kluis met inhoud, waaronder een geldbedrag van ongeveer 480 euro, dat toebehoorde aan een bedrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om kennis te nemen van de zaak. Tijdens de zitting op 8 november 2017 heeft de officier van justitie, mr. A. Kerkhoff, de vordering gedaan, terwijl de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Çimen, hun verweer hebben gevoerd.
De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachten beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de primair ten laste gelegde diefstal. De verdachte en zijn medeverdachten waren niet herkend op camerabeelden van de inbraak en het tijdsverloop tussen de diefstal en het voorhanden hebben van de kluis was niet zodanig kort dat bewezen kon worden dat zij de diefstal hadden gepleegd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de diefstal, maar oordeelde dat er wel sprake was van opzetheling. De verdachte had de kluis gevonden en wist dat deze afkomstig was van een misdrijf, gezien de omstandigheden waaronder hij de kluis had verworven.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor de opzetheling, waarbij rekening is gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte voor vermogensdelicten. Daarnaast heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijke straf die eerder was opgelegd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. T.T. Hylkema als voorzitter.