In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 20 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, de besloten vennootschap BLOKKER B.V. [verzoeker] had een verzoek ingediend om zijn arbeidsovereenkomst te herstellen na opzegging door Blokker, die toestemming had gekregen van het UWV voor de opzegging op bedrijfseconomische gronden. De werknemer betwistte de redelijkheid van de opzegging en stelde dat er geen andere passende functie voor hem beschikbaar was binnen het concern.
De feiten wezen uit dat [verzoeker] sinds 1988 in dienst was bij Blokker en dat zijn functie als Manager Technische Dienst was komen te vervallen door een reorganisatie. Hij had gesolliciteerd naar een andere functie binnen het concern, maar kreeg geen reactie. De kantonrechter oordeelde dat Blokker onvoldoende had aangetoond dat er geen herplaatsingsmogelijkheden waren en dat de functie waarvoor [verzoeker] had gesolliciteerd, passend was. De rechter concludeerde dat de opzegging niet voldeed aan de eisen van artikel 7:669 lid 1 BW, omdat Blokker niet had aangetoond dat herplaatsing niet mogelijk was.
Daarom werd het verzoek van [verzoeker] tot herstel van de arbeidsovereenkomst toegewezen, terwijl het verzoek tot vernietiging van de opzegging werd afgewezen. Blokker werd veroordeeld in de proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers bij reorganisaties en de noodzaak om werknemers de kans te geven op herplaatsing.