In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een studente en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de herziening van haar studiefinanciering. De studente, die in Amsterdam woont, ontving studiefinanciering op basis van de status van uitwonende student. Echter, de minister heeft haar studiefinanciering herzien, omdat zij als thuiswonende student werd aangemerkt. Dit leidde tot een terugvordering van een bedrag van € 1.447,46 aan teveel ontvangen studiefinanciering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister op basis van een onderzoek door de Dienst Uitvoering Onderwijs tot de conclusie is gekomen dat de studente niet op het adres stond ingeschreven waar zij beweerde te wonen. Tijdens het onderzoek zijn er geen persoonlijke bezittingen van de studente aangetroffen op het BRP-adres, terwijl er wel spullen van haar nichtje aanwezig waren. De studente heeft in beroep aangevoerd dat zij op twee adressen woont, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om haar recht op uitwonendenbeurs te onderbouwen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister zich op basis van het rapport van bevindingen op het standpunt heeft kunnen stellen dat de studente niet woonachtig was op het adres waar zij stond ingeschreven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.