Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het verzoekschrift, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 11 augustus 2017,
- de tussenbeschikking van 21 september 2017, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het verweerschrift, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 24 oktober 2017,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 1 november 2017, met de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
- a) De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging vormen voor (i) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een financiële instelling, alsmede de (organisatie van de) financiële instelling(en) zelf of (ii) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
- b) In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat in principe aangifte wordt gedaan of een klacht wordt ingediend bij een opsporingsambtenaar indien de gedragingen als een strafbaar feit kunnen worden aangemerkt.
- c) Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat moet zijn vastgesteld dat het belang van opname in het EVR prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de betrokkene als gevolg van opname van zijn persoonsgegevens in het EVR.
3.Het verzoek en het verweer
De registratie in de registers is onjuist en onterecht geschied. ABN AMRO heeft de persoonsgegevens van [verzoekster] niet verwerkt conform de Wbp en de Gedragscode, omdat ABN AMRO niet heeft omschreven welke gebeurtenis in de registers werd opgenomen en geen hoor- en wederhoor heeft toegepast voorafgaand aan de registratie. De registratie is onterecht, omdat [verzoekster] geen opzet had om ABN AMRO te misleiden. [verzoekster] bevond zich ten tijde van de kredietaanvraag wegens omstandigheden in een emotioneel labiele toestand. Zij heeft het bankafschrift in een vlaag van verstandsverbijstering vervalst om deze in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie. Volgens [verzoekster] huurde zij een woning voor € 1.440,- per maand en ontving zij van haar ex-partner maandelijks € 1.000,- ten behoeve van die woonlasten, zodat zij zelf per saldo € 440,- aan woonlasten had. De registratie in de registers is ook disproportioneel. [verzoekster] , die zich in een levensfase bevindt waarin zij zich wil gaan settelen, is door de registratie acht jaar lang beperkt in haar mogelijkheid om een krediet af te sluiten die daarbij past. Dit staat niet in verhouding tot het relatief kleine vergrijp dat onder verzachtende omstandigheden heeft plaatsgevonden, waarbij ABN AMRO mogelijk voor maximaal € 2.000,- is benadeeld, aldus nog steeds [verzoekster] .