ECLI:NL:RBAMS:2017:8325

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
13-702188-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en mishandeling in Amsterdam

Op 7 november 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld en mishandeling. De zaak betreft twee incidenten: de eerste op 26 juni 2016, waarbij de verdachte een T-shirt heeft gestolen van aangever [persoon 1] en daarbij geweld heeft gebruikt, en de tweede op 18 maart 2016, waarbij de verdachte [persoon 2] heeft mishandeld. Tijdens de zitting op 24 oktober 2017 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. C. Staal, en de verdediging van de verdachte, mr. M. Landsman, gehoord. De rechtbank oordeelde dat de diefstal van het T-shirt wettig en overtuigend bewezen was, evenals de mishandeling van [persoon 2]. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 120 uur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan geweldsdelicten, waarbij hij niet alleen de slachtoffers pijn had gedaan, maar ook overlast had veroorzaakt voor omstanders. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die bezig was met zijn opleiding en vrijwilligerswerk deed. De vordering van de benadeelde partijen werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de materiële schadevergoeding voor [persoon 1] afwees, maar de immateriële schadevergoeding voor [persoon 2] toekende. De rechtbank besloot ook dat het in beslag genomen T-shirt bewaard moest worden ten behoeve van de rechthebbende.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/702188-16 + 13/680141-13 (TUL)
Datum uitspraak: 7 november 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C. Staal, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Landsman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 26 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
  • een telefoon, en/of
  • een t-shirt, en/of
  • geld,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte:
  • de keel van voornoemde [persoon 1] heeft vast geklemd / gepakt en/of
  • (vervolgens) voornoemde [persoon 1] heeft geduwd en/of
  • (vervolgens) voornoemde [persoon 1] eenmaal of meermalen heeft geschopt/getrapt op/tegen de benen, in elk geval het lichaam, waardoor voornoemde [persoon 1] ten val is gekomen
en/of
(vervolgens) terwijl hij op de grond lag
  • de telefoon en/of enig geldbedrag uit de zak(ken) van voornoemde [persoon 1] heeft gepakt/getrokken en/of
  • de kleding van voornoemde [persoon 1] van het lijf heeft getrokken/gescheurd en/of
  • voornoemde [persoon 1] eenmaal of meermalen heeft geslagen/gestompt op/tegen de kaak, in elk geval op/tegen het hoofd;
2.
(gevoegde zaak 13/706.361-17)
hij op of omstreeks 18 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [persoon 2] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het eenmaal of meermalen slaan/stompen op/tegen het (linker) oor en/of hoofd, althans het lichaam, van voornoemde [persoon 2] .

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1. en 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen. Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde is de aangifte van [persoon 1] betrouwbaar, nu het laatste gedeelte van deze aangifte, te weten de diefstal van het T-shirt, volledig wordt ondersteund door de camerabeelden. Nu er geen reden is om aan de betrouwbaarheid van de aangifte te twijfelen, acht de officier van justitie eveneens de diefstal van de telefoon en het geld wettig en overtuigend bewezen. Tevens is sprake van een letselverklaring en is het T-shirt aangetroffen in het buurthuis. Dat de aangever spreekt van een T-shirt van het merk Philipp Plein, terwijl dit T-shirt in werkelijkheid van het merk L&G Lagos is, maakt dit niet anders, temeer nu aangever heeft verklaard dat hij het T-shirt van zijn vader had gekregen en dus ook niet op de hoogte hoeft te zijn geweest van de werkelijke waarde ervan.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde heeft de officier van justitie de relevante bewijsmiddelen opgesomd.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde enkel de diefstal van het T-shirt kan worden bewezen. Aangever heeft het incident overdreven en zijn eigen rol gebagatelliseerd. Ook lijkt het er op dat hij een slaatje probeert te slaan uit het incident. Dit blijkt onder meer uit zijn onjuiste verklaring over het merk van zijn T-shirt, dat achteraf helemaal geen duur shirt van Philipp Plein was. Voor wat betreft het geweld dat is toegepast is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat dit meer is geweest dan duwen tegen het lichaam en duwen tegen het achterhoofd. Bovendien ontbreekt bij het wegnemen van het shirt het oogmerk op het geweld, als bedoeld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde acht de raadsman enkel één klap jegens [persoon 2] wettig en overtuigend bewezen, maar er kan niet worden vastgesteld dat juist deze ene klap de pijn en/of het letsel bij deze [persoon 2] heeft veroorzaakt. Aangever is immers ook tegen de muur gevallen en het is aannemelijk dat de pijn en/of het letsel daardoor is ontstaan.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Vast staat dat verdachte en aangever [persoon 1] op 26 juni 2016 ruzie hebben gehad over een geldbedrag dat aangever nog verschuldigd was aan verdachte. Verdachte wilde verhaal halen en heeft verklaard dat hij het shirt van [persoon 1] heeft meegenomen, zodat [persoon 1] het geld aan hem terug zou betalen. [persoon 1] heeft naast de diefstal van zijn T-shirt ook aangifte gedaan van zijn telefoon en muntgeld.
De rechtbank is echter van oordeel dat enkel de diefstal van het T-shirt wettig en overtuigend is bewezen. Een getuige heeft het incident met een mobiele telefoon gefilmd. Op deze beelden is duidelijk te zien dat verdachte het T-shirt van [persoon 1] uittrekt en afpakt, maar er is niet te zien dat verdachte ook iets anders van [persoon 1] afpakt. Dit betekent dat er voor wat betreft de telefoon en het geld van [persoon 1] geen ondersteunend bewijs is dat verdachte ook deze goederen van [persoon 1] heeft gestolen.
Anders dan de raadsman vindt de rechtbank wel bewezen dat de diefstal van het T-shirt gepaard is gegaan met geweld. Dit blijkt uit de aangifte van [persoon 1] en de letselverklaring van 27 juni 2016. Ook is op de eerdergenoemde camerabeelden te zien dat verdachte met geweld de kleding van het lichaam van [persoon 1] trekt. [persoon 1] zit op dat moment op de grond en lijkt het shirt niet vrijwillig af te staan. Vervolgens is te zien hoe verdachte [persoon 1] kennelijk opzettelijk en met kracht tegen het hoofd slaat. Nadat verdachte het shirt van [persoon 1] heeft afgepakt, slaat hij [persoon 1] nogmaals tegen het hoofd. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan de verklaring van aangever met betrekking tot het gebruikte geweld te twijfelen en zal aangever daarin volgen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verdachte dit geweld wel degelijk heeft gebruikt met het oogmerk om de diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken. Uit het dossier blijkt immers dat verdachte geweld heeft gebruikt jegens aangever, waarna aangever zijn shirt moest uittrekken. Vervolgens heeft verdachte het T-shirt van het lijf van aangever getrokken en dit T-shirt meegenomen. Gelet op deze feiten en omstandigheden moet verdachte zich hebben beseft -en heeft hij bovendien gewild- dat zijn handelen als noodzakelijk gevolg met zich bracht dat de diefstal werd voorbereid en vergemakkelijkt.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat verdachte meerdere klappen heeft uitgedeeld aan aangever [persoon 2] . Zo verklaart [persoon 2] dat hij meerdere keren is geslagen en verklaart getuige [getuige] dat hij zag dat [persoon 2] door verdachte werd geslagen, waarna een worsteling/gevecht ontstond dat twee tot drie minuten duurde. Weliswaar verklaart [getuige] niet specifiek over meerdere klappen, maar de rechtbank acht het ongeloofwaardig dat gedurende een gevecht van twee tot drie minuten tussen verdachte en aangever geen enkele klap meer zou zijn uitgedeeld door verdachte. Voorts is de rechtbank van oordeel dat [persoon 2] door deze klappen pijn en letsel heeft ondervonden. Weliswaar is het slachtoffer met zijn rechterwang tegen de muur gevallen, maar dit kan niet verklaren dat aangever pijn en letsel aan zijn linkeroor en hoofd had.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde:
op 26 juni 2016 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een T-shirt, toebehorende aan [persoon 1] , welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen voornoemde [persoon 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond, dat hij, verdachte:
  • de keel van voornoemde [persoon 1] heeft vastgeklemd;
  • voornoemde [persoon 1] heeft geduwd en
  • voornoemde [persoon 1] meermalen heeft getrapt tegen de benen, waardoor voornoemde [persoon 1] ten val is gekomen
en vervolgens, terwijl voornoemde [persoon 1] op de grond lag,
  • kleding van voornoemde [persoon 1] van het lijf heeft getrokken en
  • voornoemde [persoon 1] meermalen heeft geslagen tegen het hoofd;
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde:
op 18 maart 2016 te Amsterdam, opzettelijk [persoon 2] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het meermalen slaan/stompen tegen het linkeroor en hoofd van voornoemde [persoon 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1. en 2. bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 (twee) jaren) en een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het in beslag genomen T-shirt zal worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Tevens heeft de officier van justitie gerekwireerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, ten aanzien van [persoon 1] tot een bedrag van € 250,- en ten aanzien van [persoon 2] tot een bedrag van € 352,13, beiden te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte heeft de officier van justitie gerekwireerd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/680141-13, nu de proeftijd inmiddels is verlopen en een verlenging van de proeftijd niet meer mogelijk is, omdat deze al een keer is verlengd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van 2 oktober 2017 van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich tot tweemaal toe schuldig gemaakt aan een geweldsdelict, waarvan één delict gepaard ging met een diefstal. Ten aanzien van het onder 1. bewezen verklaarde onderkent de rechtbank dat sprake is geweest van een voorgeschiedenis tussen aangever en verdachte, maar verdachte had nooit moeten overgaan tot het gebruik van fysiek geweld en het afpakken van het T-shirt van [persoon 1] . Hiermee heeft hij niet alleen het slachtoffer pijn en letsel toegebracht, maar ook overlast veroorzaakt bij omstanders, die op klaarlichte dag getuige waren van een straatroof. Ten aanzien van het onder 2. bewezen verklaarde heeft verdachte een werknemer van McDonald’s, die alleen maar zijn werk deed, mishandeld. In plaats van het meningsverschil op een normale wijze op te lossen, is verdachte direct overgegaan tot het gebruik van geweld en de rechtbank rekent dit verdachte aan.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij hard aan de slag is om zijn leven te beteren. Hij is bezig met zijn opleiding en een stage en doet daarnaast vrijwilligerswerk met ouderen bij [bedrijf] . Ook is hij bezig met het opzetten van zijn eigen bedrijf en met het verkrijgen van een eigen woning. Momenteel wordt hij op dit punt nog begeleid via Stichting Opvangcentra [adres] .
De rechtbank houdt rekening met deze omstandigheden en zal daarom een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een T-shirt, merk L&G Lagos met nummer 5211872, dat aan het slachtoffer toebehoort, dient te worden bewaard en behoeve van de rechthebbende: [persoon 1] .
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 750,- aan materiële schadevergoeding en € 650,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is betwist. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en dat [persoon 1] kennelijk leugenachtig heeft verklaard.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding niet kan worden toegewezen. De rechtbank overweegt dat enkel de diefstal van het T-shirt bewezen wordt geacht. Derhalve komen de kostenposten ten aanzien van de telefoon en het contante geldbedrag niet voor vergoeding in aanmerking. Nu het T-shirt door de politie in beslag is genomen, kan de benadeelde partij dit T-shirt eenvoudigweg ophalen bij het politiebureau, waardoor ook ten aanzien van deze kostenpost geen schade kan worden vastgesteld. De vordering zal ten aanzien van de materiële schadevergoeding dan ook worden afgewezen.
De benadeelde partij zal voor het overige, te weten ten aanzien van de immateriële schadevergoeding, niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 202,13 aan materiële schadevergoeding en € 350,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2. bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is betwist, omdat het letsel door de val op de grond zou zijn ontstaan en niet door verdachte.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in 202,13 kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 maart 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, aan materiële schade.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2. bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 350,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 maart 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, aan materiële schade.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het 2. bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze in totaal op een bedrag van € 552,13, (vijfhonderdtweeënvijftig euro en dertien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 maart 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, aan materiële schade.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling 13/680141-13
Bij de stukken bevindt zich de op 7 juli 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/680141-13, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 23 september 2014 van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot één maand, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten. De vordering van de officier van justitie is gedateerd op 7 juli 2016 en de proeftijd van verdachte liep tot 7 april 2017. De rechtbank acht het dan ook op dit moment niet redelijk en weinig zinvol om alsnog, in een dergelijk laat stadium van de procedure, de tenuitvoerlegging te gelasten van een dusdanig oude straf. De vordering tot tenuitvoerlegging zal dan ook worden afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 300 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1. bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken;
Ten aanzien van het onder 2. bewezenverklaarde:
Mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
twee maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan:
1
STK Shirt
L&G LAGOS
5211872
Wijst afde vordering tot materiële schadevergoeding van de benadeelde partij [persoon 1] .
Verklaart niet-ontvankelijkde benadeelde partij [persoon 1] ten aanzien van zijn vordering tot immateriële schadevergoeding.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [persoon 2] , wonende op het [adres te plaats] tot een bedrag van
€ 552,13 (zegge: vijfhonderdtweeënvijftig euro en dertien eurocent), te vermeerderen met de
wettelijke rentedaarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 maart 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening. Voornoemde schadevergoeding bestaat voor € 202,13 uit materiële schadevergoeding en voor € 350,- uit immateriële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt opaan verdachte de verplichting, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 2] , te betalen de som van € 552,13 (zegge: vijfhonderdtweeënvijftig euro en dertien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 maart 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van elf dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 23 september 2014.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 november 2017.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.