ECLI:NL:RBAMS:2017:8315

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
13-659348-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid met een dildo tegen de mond van een minderjarige

Op 19 oktober 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De zaak kwam voort uit een incident dat plaatsvond op 28 september 2015, waarbij de verdachte een minderjarig meisje, geboren op 10 november 2005, heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 5 oktober 2017 gehouden, waar de officier van justitie, mr. H. Vriezen-Buist, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. A.C. van der Hulst, hun standpunten naar voren brachten.

De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kon worden, maar dat het subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte had het meisje van achteren benaderd en een dildo tegen haar mond gedrukt. De rechtbank overwoog dat, hoewel de verdachte mogelijk handelde uit baldadigheid, dit niet afdeed aan de ontuchtige aard van de handeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en het feit dat hij geen strafblad had. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/659348-15
Datum uitspraak: 19 oktober 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op [geboortedag] 1996,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende op het adres [adres] (Groot-Brittannië).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Vriezen-Buist, en van wat de raadsvrouw van verdachte, mr. A.C. van der Hulst, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
primair:
hij op of omstreeks 28 september 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op 10 november 2005, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] (onverhoeds) van achteren benaderd en/of een arm om voornoemde [slachtoffer] geslagen en/of (vervolgens) een dildo in de mond van voornoemde [slachtoffer] geduwd/gebracht, in elk geval een dildo in/tegen het gezicht en/of tegen de mond van voornoemde [slachtoffer] geduwd/gebracht;
subsidiair:
hij op of omstreeks 28 september 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] , geboren op 10 november 2005, heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] (onverhoeds) van achteren benaderd en/of een arm om voornoemde [slachtoffer] geslagen en/of (vervolgens) een dildo in/tegen het gezicht en/of tegen de mond van voornoemde [slachtoffer] geduwd/gebracht;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 28 september 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten Oudebrugsteeg, in elk geval in het centrum van Amsterdam, een dildo in/tegen het gezicht en/of de mond van [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsvrouw, niet bewezen hetgeen onder 1. primair is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.2
Ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde
De officier acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, op grond van de verklaring van [slachtoffer] , de verklaring van haar moeder, de verklaring van [getuige] en de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde omdat onvoldoende bewezen is dat verdachte het lichaam van [slachtoffer] is binnengedrongen door de dildo in haar mond te brengen. Ook van het subsidiair ten laste gelegde dient verdachte te worden vrijgesproken, omdat het handelen van verdachte geen seksuele strekking had. Zij heeft hiertoe in haar pleitnota verwezen naar jurisprudentie en betoogd dat enkel sprake was van een ondoordachte dronkenmansactie.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat sprake was van het binnendringen van het lichaam. Verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank overweegt dat wellicht sprake was van een ondoordachte dronkenmansactie, maar dit laat onverlet dat verdachte een forse dildo tegen de mond van een meisje van negen jaar oud heeft gebracht. Dit is een ontuchtige handeling, waar verdachte het slachtoffer toe heeft gedwongen, nu hij haar van achteren heeft benaderd en een arm om haar heen heeft geslagen.
Het verweer van de raadsvrouw dat deze handeling geen seksuele strekking had, treft geen doel. Onder ‘ontuchtige handelingen’ worden seksuele handelingen verstaan die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Of een handeling als zodanig kan worden gekwalificeerd, hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de context waarin de handeling plaatsvond, de verhouding tussen betrokkenen, de wijze en de plaats van aanraking van het lichaam, de bedoeling van verdachte en de beleving van degene die de handelingen heeft ondergaan. In het onderhavige geval hebben verdachte en zijn vrienden een dildo gekocht en daarmee ‘geklierd’, overgegooid en ermee in het gezicht van anderen gezwaaid. Een dildo brengt vanzelfsprekend een seksuele lading met zich mee. Juist die seksuele lading maakte dat verdachte en zijn vrienden het ‘klieren’ met die dildo geestig vonden. Daar komt bij dat verdachte de dildo uiteindelijk tegen de mond van een hem onbekend 9-jarig meisje heeft gebracht. Al die omstandigheden tezamen maken dat het handelen van verdachte als ontuchtig is aan te merken.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
op 28 september 2015 te Amsterdam door een feitelijkheid [slachtoffer] , geboren op 10 november 2005, heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] onverhoeds van achteren benaderd en een arm om voornoemde [slachtoffer] geslagen en vervolgens een dildo tegen de mond van voornoemde [slachtoffer] gebracht.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar onder 1. subsidiair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van duizend euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van twintig dagen.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht om de door de officier van justitie geëiste geldboete te verlagen of gedeeltelijk voorwaardelijk op te leggen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 11 september 2017. Hieruit blijkt dat hij zowel voor, als na het plegen van het feit niet met justitie in aanraking is geweest. De rechtbank heeft dan ook geen reden om enig gevaar voor herhaling aanwezig te achten.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf en de hoogte daarvan laten meewegen dat het feit zich heeft afgespeeld in een sfeer van baldadigheid en dat verdachte, nadat hij door de politie met het feit werd geconfronteerd, direct spijt heeft betuigd en ook zijn excuses heeft willen maken aan het slachtoffer en haar moeder. De rechtbank houdt ook rekening met de jonge leeftijd van verdachte (die ten tijde van het plegen van het feit negentien jaar oud was) en het gegeven dat het feit zich reeds twee jaar geleden heeft voorgedaan.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met het feit dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Uitgangspunt is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De vermindering van de straf is afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden.
De termijn heeft een aanvang genomen met de inverzekeringstelling van verdachte op 28 september 2015 Tussen die datum en de datum van het vonnis – 19 oktober 2017 – ligt een periode die de redelijke termijn met drie weken overschrijdt.
In beginsel acht de rechtbank, gelet op de aard en de ernst van het feit, een geldboete van € 750,- , passend en geboden. Echter, rekening houdend met de hiervoor geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het blanco strafblad, zal de rechtbank deze straf matigen tot een geldboete van € 500,-.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1. primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1. subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1. subsidiair bewezen verklaarde:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboeteter hoogte van
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 10 (tien) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Edgar, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en S. Ju, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 oktober 2017.