ECLI:NL:RBAMS:2017:831

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
13/746085-15 en 13/741099-13 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in mishandelings- en diefstalzaak met levensgezel

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 14 februari 2017, stonden de verdachten terecht voor mishandeling van de levensgezel en diefstal door middel van een valse sleutel. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek ter terechtzitting, dat plaatsvond op 31 januari 2017, de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte in overweging genomen. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten van mishandeling en bedreiging van de levensgezel, alsook diefstal van een laptop uit een kluis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel, maar heeft de bedreiging niet bewezen geacht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging, omdat de verklaring van de aangeefster niet voldoende werd ondersteund door andere bewijsmiddelen. Wat betreft de diefstal, oordeelde de rechtbank dat de verdachte medeplichtig was aan de diefstal van de laptop, omdat hij de code van de kluis had doorgegeven aan een onbekende dader. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren en heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte €400,00 aan schadevergoeding moest betalen. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/746085-15 en 13/741099-13 (tul)
Datum uitspraak: 14 februari 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] , [plaats ] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 januari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F. Heus en van wat verdachte, zijn raadsman mr. S.L.J. Swart en de benadeelde partij [persoon 1] naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
feit 1
hij op of omstreeks 01 juli 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk (zijn levensgezel) [persoon 2] , heeft mishandeld, bestaande deze mishandeling uit het eenmaal of meermalen
- slaan en/of stompen in/tegen het gezicht, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [persoon 2] en/of
- duwen tegen en/of trekken en/of rukken aan voornoemde [persoon 2] en/of
- trekken en/of rukken aan de haren van voornoemde [persoon 2] en/of
- schoppen en/of trappen tegen het/de be(e)n(en), in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [persoon 2] , waardoor voornoemde [persoon 2] (vervolgens) ten val is gekomen;
en/of
hij op of omstreeks 01 juli 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte opzettelijk een (plastic) vorkje, in elk geval een puntig voorwerp, aan voornoemde [persoon 2] voorgehouden en/of getoond en/of (daarbij) dreigend tegen voornoemde [persoon 2] gezegd dat voornoemde [persoon 2] met hem, verdachte moest meegaan omdat hij, verdachte anders met voornoemd (plastic) vorkje, in elk geval een puntig voorwerp, in de/het o(o)g(en) van voornoemde [persoon 2] zou prikken, althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking;
feit 2
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk (zijn levensgezel) [persoon 2] (terwijl voornoemde [persoon 2] op dat moment zwanger was), heeft mishandeld, bestaande deze mishandeling uit het eenmaal of meermalen
- slaan en/of stompen in/tegen het gezicht en/of de rug en/of de arm(en), in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [persoon 2] en/of
- wikkelen van een deken om/over het gezicht van voornoemde [persoon 2] en/of
- duwen tegen en/of trekken en/of rukken aan voornoemde [persoon 2] en/of
- trekken en/of rukken en/of meesleuren aan de haren van voornoemde [persoon 2] waarbij voornoemde [persoon 2] tegen een bed, in ieder geval een hard en/of zwaar voorwerp, ten val is gekomen;
feit 3
primair
hij op of omstreeks 24 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (uit een kluis) heeft weggenomen een laptop (merk Apple, type Macbook Pro), geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot die weg te nemen laptop heeft
verschaft en/of die weg te nemen laptop onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten het onbevoegd gebruik maken van die/een (toegangs-)code van voornoemde kluis;
subsidiair
een onbekende persoon op of omstreeks 24 juli 2015 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (uit een kluis) heeft weggenomen een laptop (merk Apple type Macbook pro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die onbekende persoon en/of verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen laptop onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten het onbevoegd gebruik maken van een (toegangs-)code
behorende bij voornoemde kluis, tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 24 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk inlichtingen heeft verschaft door de inhoud van de kluis, het nummer en/of de locatie van de kluis en/of de (toegangs)code van de kluis door te geven aan voornoemde onbekende persoon en/of een of meer andere onbekende perso(o)n(en).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 eerste alternatief/cumulatief (mishandeling), feit 2 en feit 3 primair en tot vrijspraak van feit 1 tweede alternatief/cumulatief (bedreiging).
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Ten aanzien van feit 1
Vrijspraak ten aanzien van het tweede alternatief/cumulatief (bedreiging)
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [persoon 2] . De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte een plastic vorkje in zijn handen had en dat hij tegen haar heeft gezegd dat zij mee moest gaan anders zou hij haar met dat vorkje in haar oog prikken. Verdachte ontkent dat dit is gebeurd.
Ingevolge artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering kan het ten laste gelegde niet worden bewezen op uitsluitend de verklaring van één getuige. De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of de verklaring van aangeefster door één of meer andere bewijsmiddelen wordt ondersteund.
Getuige [getuige 1] heeft een verklaring afgelegd over het incident. Hij reageert verbaasd wanneer de verbalisanten hem zeggen dat verdachte aangeefster mogelijk zou hebben gedreigd met een vorkje in haar oog te prikken. Vervolgens zegt hij dat hij zich wel iets van een vork kan herinneren, maar niet echt meer te weten wat. Daarna zegt hij ‘dat wat jullie zeggen klopt wel.’ Naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring dermate algemeen en onduidelijk dat deze niet voldoende ondersteuning biedt voor de verklaring van aangeefster. Bij gebreke aan enig ander bewijsmiddel op dit punt komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangeefster met een plastic vorkje heeft bedreigd.
Bewijsoverweging ten aanzien van het eerste alternatief/cumulatief (mishandeling)
Ten aanzien van het bewijs overweegt de rechtbank nog het volgende.
Verdachte ontkent ook aangeefster [persoon 2] te hebben mishandeld. Het bij haar geconstateerde letsel zou kunnen zijn ontstaan doordat zij is gevallen, aldus verdachte. De getuigen [getuige 2] en [getuige 3] , verdachtes broer en diens vriendin, hebben beiden verklaard dat verdachte aangeefster niet heeft geslagen.
Naast aangeefster heeft ook getuige [getuige 1] verklaard dat verdachte aangeefster heeft geslagen en geschopt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [getuige 1] geen vriend van hem is, maar dat hij hem via aangeefster kent. In het verhoor bij de politie zegt verdachte echter dat [getuige 1] een vriend van hem is (dossierpagina 38). Daar komt bij dat uit het verhoor van getuige [getuige 1] blijkt dat hij het moeilijk vindt en terughoudend is om belastend te verklaren ten aanzien van verdachte. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van [getuige 1] betrouwbaar en geloofwaardig. Op grond van deze verklaring, de verklaring van aangeefster en het bij aangeefster geconstateerde letsel komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld.
4.3.2.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 ten laste gelegde mishandeling. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Nu aangeefster een belastende verklaring heeft afgelegd en verdachte ontkent dat hij haar heeft mishandeld, is het vervolgens de vraag of de verklaring van aangeefster steun vindt in één of meer andere bewijsmiddelen. Immers is, zoals hiervoor overwogen, de verklaring van één getuige onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Ten aanzien van feit 2 hebben naast aangeefster twee getuigen een verklaring afgelegd.
Getuige [getuige 4] heeft onder meer van twee incidenten verklaard dat zij aangeefster ‘auw’ en ‘je doet mij pijn’ heeft horen roepen. Ook heeft zij verdachte aangeefster een keer met kracht op het bed zien duwen. De rechtbank stelt vast dat [getuige 4] niet heeft gezien dat verdachte (één van) de ten laste gelegde handelingen tegen aangeefster heeft begaan. Wat zij aangeefster heeft horen roepen hoeft evenmin te betekenen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld op de wijze zoals tenlastegelegd. De verklaring van getuige [getuige 4] biedt naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende steun voor de verklaring van aangeefster.
Getuige [getuige 5] heeft onder meer verklaard dat zij verdachte aangeefster heeft zien schoppen en haar vervolgens aan haar haren over de grond heeft zien sleuren. Getuige [getuige 5] verklaart echter dat aangeefster als eerste begon met slaan, wat niet overeenkomt met de verklaringen van aangeefster. Ten tweede is de verklaring van [getuige 5] niet gedetailleerd en kort. Om deze redenen oordeelt de rechtbank dat de verklaring van [getuige 5] de aangifte onvoldoende ondersteunt om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen.
Nu de verklaring van getuige [getuige 4] en getuige [getuige 5] onvoldoende ondersteuning bieden aan de verklaring van aangeefster en er geen andere bewijsmiddelen voorhanden zijn, zal verdachte van feit 2 worden vrijgesproken.
4.3.3.
Ten aanzien van feit 3
Uit de inhoud van het dossier en verdachtes verklaring ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Verdachte hielp aangever op 24 juli 2015 kort na middernacht zijn laptop in een kluisje in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG) op te bergen. Hierbij zag hij welke beveiligingscode aangever intoetste. Later die nacht is hij samen met een hem verder onbekende jonge vrouw nagegaan of dezelfde code nog actief was. Nadat het kluisje open ging heeft hij dit weer gesloten. Omstreeks 2.00 uur verliet verdachte het OLVG. Om 2.35 uur is het kluisje opnieuw geopend en is de daarin aanwezige laptop meegenomen. De dader droeg een zwarte broek, zwarte jas en zwarte schoenen met een witte zool. Daarnaast droeg de dader een zwart petje met daarop de letters NIKE. Rond 3.20 uur kwam verdachte weer terug in het OLVG. Aangever stelde omstreeks 7.30 uur die dag vast dat de laptop was verdwenen.
Verdachte verklaart dat hij de diefstal niet heeft gepleegd en dat hij ook niet weet wie het wel heeft gedaan. Behalve hijzelf, aangever en de onbekend gebleven vrouw is niemand op de hoogte geweest van de code, aldus verdachte.
Uit het dossier blijkt echter ook het volgende.
Op 24 juli 2015 is verdachte verhoord. Na afloop van dat verhoor legde verbalisant [verbalisant] verdachte de verdere procedure uit. Verdachte vroeg hem vervolgens of hij in voorarrest zou moeten blijven als verbalisant de camerabeelden zou bekijken en hij op de beelden een manspersoon zou zien die een petje strak over zijn hoofd draagt waardoor zijn gezicht niet goed is te zien. Nu uit de bestaande camerabeelden blijkt dat daadwerkelijk sprake is geweest van een dader die een petje droeg, concludeert de rechtbank dat verdachte op 24 juli 2015 beschikte over informatie die alleen van de dader van de diefstal afkomstig kon zijn.
De raadsman heeft aangevoerd dat aan verdachte tijdens het verhoor stills zijn getoond van de camerabeelden waarop de dader te zien is, waardoor hij wist dat de dader een petje droeg. Dit blijkt echter niet uit het proces-verbaal van verhoor op 24 juli 2015. Uit het proces-verbaal van verhoor van 26 juli 2015 blijkt dat pas in dat (tweede) verhoor deze afbeeldingen aan verdachte zijn getoond.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte nog geen afbeeldingen van de dader had gezien toen hij voornoemde vraag aan verbalisant [verbalisant] stelde. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zelfstandig kennis droeg van het feit dat de dader van de diefstal een petje droeg. Nu het kluisje met de code is geopend en verdachte wist met welke code het kluisje waarin de laptop van aangever zich bevond moest worden geopend, komt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat het verdachte is geweest die de onbekend gebleven dader van de diefstal op de hoogte heeft gebracht van de code en de locatie of het nummer van het betreffende kluisje. Voor een ander scenario, namelijk dat de onbekend gebleven jonge vrouw of aangever de code aan de man met het petje heeft gegeven, biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt.
Medeplegen of medeplichtigheid?
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verdachte door zodanig te handelen de diefstal mede heeft gepleegd, zoals primair ten laste is gelegd, of dat hij medeplichtig is aan de diefstal, zoals de subsidiaire verdenking luidt.
Vrijspraak ten aanzien van medeplegen
Om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen dient, nu het medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, te worden bewezen dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen, in dit geval, verdachte en de dader van de diefstal. Er kan slechts dan van medeplegen worden gesproken wanneer de (intellectuele en/of materiële) bijdrage die verdachte aan het delict heeft geleverd van voldoende gewicht is (artikel 47 Wetboek van Strafrecht en bijvoorbeeld HR 5 juli 2016,
NJ2016/411). Ten aanzien van de nauwe en bewuste samenwerking overweegt de Hoge Raad onder meer: ‘Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.’ (HR 2 december 2014,
NJ2015/390, r.o. 3.2.2.).
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de feitelijke gang van zaken, zal de rechtbank er van uitgaan dat de rol van verdachte heeft bestaan uit het geven van de code van de kluis en de locatie of het nummer van de kluis aan de onbekend gebleven dader. Hoewel deze gegevens essentieel zijn geweest voor de dader om de diefstal van de laptop te kunnen plegen, is de rechtbank van oordeel dat het verschaffen hiervan door verdachte onvoldoende is om van medeplegen te kunnen spreken. Immers is niets gebleken van de wijze waarop en de intensiteit waarmee verdachte en de dader contact hebben gehad. Ook is niets bekend over wat er met de gestolen laptop is gebeurd en of verdachte iets heeft “overgehouden” aan deze diefstal. Nu het louter verschaffen van informatie een gedraging is die in beginsel met medeplichtigheid in verband wordt gebracht (HR 2 december 2014,
NJ2015/390, r.o. 3.2.2.) en op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachtes bijdrage uit meer heeft bestaan, zal verdachte van het primair ten laste gelegde, medeplegen, worden vrijgesproken.
Medeplichtigheid bewezen
Het voorgaande brengt mee dat naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte medeplichtig is geweest aan de diefstal, zoals subsidiair aan hem ten laste is gelegd.
4.3.4.
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.Bewezenverklaring

feit 1
hij op 1 juli 2014 te Amsterdam opzettelijk [persoon 2] heeft mishandeld, bestaande deze mishandeling uit het meermalen slaan tegen het gezicht.
feit 3 subsidiair
een onbekende persoon op 24 juli 2015 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een kluis heeft weggenomen een laptop (merk Apple type Macbook pro), toebehorende aan [persoon 1] , waarbij die persoon die weg te nemen laptop onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten het onbevoegd gebruik maken van een code behorende bij voornoemde kluis, tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 24 juli 2015 te Amsterdam opzettelijk inlichtingen heeft verschaft door het nummer en de locatie van de kluis en de code van de kluis door te geven aan voornoemde onbekende persoon.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat in het geval van een veroordeling aan verdachte een lagere werkstraf dient te worden opgelegd dan de officier van justitie heeft geëist.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-partner, door haar in het openbaar tegen het hoofd te slaan. Hij heeft hiermee letsel en gevoelens van vernedering bij het slachtoffer veroorzaakt. Het spreekt voor zich dat dit voor haar een nare ervaring is geweest. Verdachte heeft aangetoond geen respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Daarnaast is verdachte medeplichtig aan de diefstal van een laptop. Hij heeft zich in eerste instantie behulpzaam voorgedaan tegenover het slachtoffer, maar heeft vervolgens de code van de kluis waarin de laptop zich bevond aan iemand anders doorgegeven zodat deze persoon de laptop kon stelen. Deze gewiekste manier van handelen en het misbruiken van het vertrouwen van een nietsvermoedend persoon zijn kwalijk.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij zich in het verleden vaker aan vermogens- en geweldsdelicten schuldig heeft gemaakt. Bij het bepalen van de straf weegt de rechtbank dit ten nadele van verdachte mee. Anderzijds houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte fulltime werkt en zich in een schuldhulptraject bevindt. Ook is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat verdachte niet opnieuw detentie hoeft te ondergaan. De rechtbank zal daarom, naast de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, een werkstraf van 60 uren opleggen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij, [persoon 1] , vordert € 400,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding is naar het oordeel van de rechtbank goed onderbouwd en het bedrag komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [persoon 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 19 augustus 2015 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/741099-13, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 27 januari 2014 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 61 dagen, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Op 10 februari 2015 heeft de meervoudige strafkamer te Amsterdam een vordering tot tenuitvoerlegging van voornoemde voorwaardelijke straf gedeeltelijk toegewezen, te weten voor 31 dagen. Daarbij heeft de rechtbank gelast dat verdachte een taakstraf van 62 uren moet verrichten in plaats van 31 dagen gevangenisstraf te ondergaan.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden op 19 februari 2014.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding om voor het resterende gedeelte, groot 30 dagen, van de hiervoor genoemde voorwaardelijk opgelegde straf, de tenuitvoerlegging te gelasten.
De rechtbank zal – in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te geven – gelasten dat verdachte een taakstraf van 60 uren moet verrichten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 48, 57, 63, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 tweede alternatief/cumulatief (bedreiging), 2 en 3 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 eerste alternatief/cumulatief (mishandeling) en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 eerste alternatief/cumulatief
‘mishandeling’
ten aanzien van feit 3 subsidiair
‘medeplichtigheid aan diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel’
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
TIEN (10) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
ZESTIG (60) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van dertig (30) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee (2) uren per dag.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] , wonende te [plaats ] , toe en veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 400,00 (zegge: vierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 juli 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 1] , te betalen de som van € 400,00 (zegge: vierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 juli 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van acht (8) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 27 januari 2014, namelijk dertig (30) dagen gevangenisstraf.
Gelast – in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van dertig (30) dagen – een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van zestig (60) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van dertig (30) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en F.L. Bolkestein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 februari 2017.