ECLI:NL:RBAMS:2017:8289

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
636000 / KG ZA 17-1073
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis in huurgeschil

In deze zaak vorderde de huurder, vertegenwoordigd door meerdere eisers, dat de verhuurder werd verboden om het vonnis van de kantonrechter ten uitvoer te leggen, dat leidde tot de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een onevenredigheid bestond tussen het belang van de verhuurder bij onmiddellijke uitvoering van het vonnis en het belang van de huurder bij het behoud van het gehuurde tijdens het hoger beroep. De huurder exploiteert al 31 jaar een café in het gehuurde pand, wat een aanzienlijke omzet genereert en waarvan meerdere personen afhankelijk zijn voor hun levensonderhoud. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verhuurder in redelijkheid niet tot uitvoering van het vonnis kon overgaan, gezien de gevolgen voor de huurder en het gebrek aan onderbouwing van de urgentie van de ontruiming door de verhuurder. De vordering van de huurder werd toegewezen, en de tenuitvoerlegging van het vonnis werd geschorst totdat in hoger beroep was beslist. De verhuurder werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/636000 / KG ZA 17-1073 MvdV/AB
Vonnis in kort geding van 6 november 2017
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. vennootschap onder firma
[café],
gevestigd te [plaats] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 29 september 2017,
advocaten mrs. B.J.R. Loijmans en L.R.G.M. Spronken te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. F.P.G.F. de Moel te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eisers gezamenlijk] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 19 oktober 2017 hebben [eisers gezamenlijk] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
Aan de zijde van [eisers gezamenlijk] : mr. B.J.R. Loijmans namens [eiser sub 1] , [eiser sub 3] , [eiser sub 4] , met mr. Spronken, en aan de zijde van [gedaagde] : [gedaagde] , met mr. De Moel.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] huurt met ingang van 1 april 1986 van (de ouders van) [gedaagde] het winkelpand met (afhankelijke) bovenwoning aan de [adres] (hierna: het gehuurde). In de huurovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
‘Artikel 5.
2. Het gehuurde winkelpand is bestemd om te worden gebruikt als café en de bovenwoning als woning (…)
(…)
Artikel 8.
1. Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurster is het de huurder verboden het gehuurde, geheel of gedeeltelijk, door derden te laten gebruiken of in onderhuur af te staan.’
2.2.
In het gehuurde is [café] gevestigd. Uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat het café sinds 10 september 1990 als eenmanszaak wordt gedreven door de broer van [eiser sub 1] , [eiser sub 3] . Sinds 7 februari 2012 wordt het café volgens de Kamer van Koophandel gedreven door de VOF met de broer ( [eiser sub 3] ) en een nichtje ( [eiser sub 4] ) als vennoten.
2.3.
Op 28 mei 2010 is [gedaagde] door de gemeente Amsterdam geattendeerd op het feit dat de bovenwoning van het café wordt bewoond door mensen die geen relatie hebben met het café. Hierop heeft [gedaagde] [eiser sub 1] verzocht de onderhuur van de bovenwoning, die is verhuurd ten behoeve van eigen gebruik, te staken. Aan dit verzoek heeft [eiser sub 1] voldaan.
2.4.
In 2016 heeft de gemeente Amsterdam [gedaagde] wederom gemeld dat de bovenwoning wordt bewoond door mensen die geen relatie hebben met het café en dat het pand gebreken kent.
2.5.
Bij brief van 17 november 2016 heeft [gedaagde] [eiser sub 1] onder meer geschreven dat is vastgesteld dat de bovenwoning (weer) wordt verhuurd aan derden, dat hij het gehuurde niet zelf exploiteert en dat het gehuurde in slechte staat verkeert als gevolg van aan huurder te wijten achterstallig onderhoud. Om die redenen heeft [gedaagde] aangegeven een beëindiging van de huurovereenkomst na te streven.
2.6.
Bij brief van 28 november 2016 heeft [gedaagde] de huurovereenkomst met [eiser sub 1] opgezegd per 1 december 2017 wegens (onder andere) dringend eigen gebruik en het feit dat de bedrijfsvoering niet is geweest zoals een goed huurder betaamt.
2.7.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 8 augustus 2017 heeft de kantonrechter van deze rechtbank in een door [gedaagde] geëntameerde procedure jegens [eiser sub 1] de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde (het café en de bovenwoning) ontbonden en is [eiser sub 1] veroordeeld het gehuurde met al wie en al wat zich daarin vanwege hem bevindt binnen 3 maanden na betekening van het vonnis te ontruimen en ontruimd te houden.
2.8.
[gedaagde] heeft het vonnis op 11 augustus 2017 aan [eiser sub 1] laten betekenen en heeft hem daarbij aangezegd het gehuurde binnen drie maanden te ontruiming, te weten vóór 11 november 2017.
2.9.
Bij dagvaarding van 28 augustus 2017 hebben [eisers gezamenlijk] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 8 augustus 2017.

3.Het geschil

3.1.
[eisers gezamenlijk] vordert [gedaagde] – op straffe van verbeurte van een dwangsom – te verbieden het vonnis van 8 augustus 2017 ten uitvoer te leggen door het gehuurde te (doen) ontruimen, dan wel een in goede justitie te nemen voorziening, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voorop staat dat een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis heeft verkregen, in beginsel bevoegd is dat vonnis te executeren. De betreffende partij mag die bevoegdheid echter niet misbruiken. Van een dergelijk misbruik kan ingevolge artikel 3:13 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) sprake zijn wanneer de executant, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening van de bevoegdheid en het belang dat daardoor wordt geschaad, in redelijkheid niet tot die uitoefening kan komen. Dat zal onder meer het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (HR 22 april 1983, NJ 1984, 145).
4.2.
Dat het te executeren vonnis berust op een juridische of feitelijk misslag, is niet gesteld of gebleken. Evenmin is gesteld of gebleken dat door de tenuitvoerlegging op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten aan de zijde van geëxecuteerde een noodtoestand zal ontstaan. De door [eisers gezamenlijk] gestelde noodtoestand, bestaande uit de gevolgen van het (mogelijk ten onrechte) moeten staken van de exploitatie, is meegewogen door de kantonrechter.
4.3.
De vraag die thans voor ligt is of [gedaagde] zijn bevoegdheid om het vonnis hangende het hoger beroep te executeren om andere redenen misbruikt. Beoordeeld zal worden of sprake is van onevenredigheid van belangen, als gevolg waarvan [gedaagde] in redelijkheid niet tot uitoefening van zijn bevoegdheid kan komen.
4.4.
Het belang van [eisers gezamenlijk] is er in gelegen dat zij met voorlopig behoud van het gehuurde de kans krijgen het hoger beroep in deze zaak af te wachten. [eisers gezamenlijk] exploiteren in het gehuurde al 31 jaar een café, dat momenteel één van de laatste kleine cafés van Amsterdam is. Een ontruiming vooruitlopend op de uitkomst in hoger beroep zal onomkeerbare, zeer ingrijpende en kostbare gevolgen hebben voor [eisers gezamenlijk] Met de exploitatie wordt een jaaromzet van 5 à 600.000 euro behaald. Meerdere personen zijn voor hun levensonderhoud afhankelijk van de exploitatie van het café. Het appel lijkt niet bij voorbaat kansloos. Tegen deze achtergrond hebben [eisers gezamenlijk] een evident en concreet belang bij respijt om de uitkomst van het door hen ingestelde hoger beroep in hun zaak af te wachten.
4.5.
[gedaagde] heeft daarentegen onvoldoende onderbouwd dat hij belang heeft bij een onverwijlde ontruiming. Niet duidelijk is waarom er zóveel haast is geboden bij de tenuitvoerlegging, dat het hoger beroep niet kan worden afgewacht. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij het gehuurde snel wil gaan renoveren, waarna exploitatie en bewoning door zijn zoon kan plaatsvinden. Van concrete renovatie- of exploitatieplannen is echter niet gebleken. De benodigde vergunningen voor verbouw en/of exploitatie zijn niet aangevraagd. Daarbij komt dat [eisers gezamenlijk] hebben toegezegd [gedaagde] toegang tot het gehuurde te zullen verlenen voor het maken van plannen en bouwtekeningen, zodat de ontruiming niet nodig is om plannen te kunnen ontwikkelen. De stelling dat een bouwkundige analyse pas mogelijk is na ontruiming is niet toegelicht en voorshands niet aannemelijk. De kans is groot dat het pand na ontruiming gedurende langere tijd leeg zal komen te staan, hetgeen in niemands belang is.
Voor zover [gedaagde] heeft willen betogen dat door het achterstallig onderhoud een gevaarlijke situatie in het gehuurde is ontstaan, hebben [eisers gezamenlijk] dat afdoende met stukken weerlegt zodat aan deze stelling voorbij zal worden gegaan.
4.6.
Onder deze omstandigheden bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter een zodanige onevenredigheid tussen het belang van [gedaagde] bij dadelijke uitoefening van de executiebevoegdheid en het belang dat bij gebreke van respijt voor [eisers gezamenlijk] wordt geschaad, dat [gedaagde] in redelijkheid niet tot de uitoefening van die bevoegdheid kan komen.
4.7.
Uit het vooroverwogene volgt dat de vordering zal worden toegewezen als na te melden, met dien verstande dat de voorzieningenrechter zelf de tenuitvoerlegging van het vonnis zal schorsen. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen.
4.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers gezamenlijk] worden begroot op:
- dagvaarding € 81,99
- griffierecht 618,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.515,99
4.9.
De nakosten zullen op de navolgende wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 8 augustus 2017 met zaaknummer / rolnummer: 5669070 CV EXPL 17-2292 totdat in hoger beroep is beslist,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers gezamenlijk] tot op heden begroot op € 1.515,99, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en indien betaling binnen deze termijn uitblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf de vijftiende dag tot aan de dag van voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 68,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en indien betaling binnen deze termijn uitblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf de vijftiende dag tot aan de dag van voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. van der Veen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. A. Bank-Buijs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2017. [1]

Voetnoten

1.type: