ECLI:NL:RBAMS:2017:8253

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2017
Publicatiedatum
13 november 2017
Zaaknummer
AWB - 17/6128 17/6129
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking toestemming nevenwerkzaamheden en schorsing ambtenaar

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 14 november 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een ambtenaar, verzoeker, die door zijn werkgever, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, was geschorst en wiens toestemming voor nevenwerkzaamheden was ingetrokken. Verzoeker was sinds 1 oktober 2019 in dienst bij de gemeente en werkte als medewerker in een bedrijf. De werkgever had op 31 augustus 2017 besloten verzoeker tijdelijk in te zetten in een ander bedrijf en had zijn toestemming voor nevenwerkzaamheden ingetrokken. Op 27 september 2017 volgde een schorsing van verzoeker, omdat hij zijn nevenwerkzaamheden niet had gestaakt. Verzoeker maakte bezwaar tegen deze besluiten en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 2 november 2017 werd besproken dat verzoeker meende dat hij recht had op nevenwerkzaamheden, omdat hij eerder toestemming had gekregen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de werkgever het recht heeft om voorwaarden te stellen aan nevenwerkzaamheden en dat verzoeker openheid van zaken had moeten geven over zijn nevenactiviteiten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de werkgever terecht de toestemming had ingetrokken, omdat verzoeker een eigen bedrijf had opgericht dat concurreerde met de werkzaamheden van de gemeente. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de besluiten van de werkgever naar verwachting stand zouden houden in bezwaar. Er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/6128 en 17/6129

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 november 2017 in de zaak tussen

[verzoeker] , te Amsterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. L. van Dijk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. de Haan).

Procesverloop

Met het besluit van 31 augustus 2017 (het bestreden besluit I) heeft verweerder verzoeker per 4 september 2017 als toezichthouder tijdelijk ingezet in het [bedrijf] , verder heeft verweerder de toestemming om nevenwerkzaamheden te verrichten als [functie] ingetrokken.
Met het besluit van 27 september 2017 (het bestreden besluit II) heeft verweerder verzoeker per direct geschorst en verboden de werkplek te betreden.
Verzoeker heeft tegen de besluiten bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft op 1 november 2017 een schriftelijke reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2017. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan de zijde van verweerder is ook nog verschenen [naam] (teammanager [bedrijf] ).

Overwegingen

De besluiten van verweerder
1.1
Verzoeker is sinds 1 oktober 2019 in dienst bij verweerder. Hij is werkzaam bij [bedrijf] , als medewerker [functie] voor 20 uur per week in het [bedrijf] . Onder verwijzing naar de artikelen uit de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA) heeft verweerder diverse maatregelen getroffen ten aanzien van verzoeker.
1.2
Verweerder heeft verzoeker met het besluit I opgedragen per 4 september 2017 zijn werkzaamheden te gaan verrichten in het [bedrijf] (artikel 2.11 NRGA) dit vanwege de verstoorde werkrelatie en de escalatie met een leidinggevende op 10 maart 2017. Ook heeft verweerder de verleende toestemming ingetrokken voor het geven van zelfstandige [werkzaamheden] (artikel 11.5 NRGA). De reden hiervoor is dat de organisatie niet meer per stadsdeel is ingericht maar voor de hele stad en verzoeker inmiddels een eigen [bedrijf] ) heeft opgericht. Deze werkzaamheden stroken niet met de eerder verleende toestemming voor het geven van [werkzaamheden] , en verzoeker heeft deze werkzaamheden ook niet gemeld volgens verweerder. Verweerder heeft verzoeker ook gewaarschuwd om te stoppen met die werkzaamheden, maar verzoeker heeft daar geen gevolg aan gegeven.
Met het besluit II heeft verweerder per onmiddellijke ingang van 27 september 2017 verzoeker geschorst en hem de toegang tot de werkplek ontzegd (artikelen 13.2, eerste en tweede lid en 13.1, eerste lid aanhef en onder c NRGA). Verweerder is hiertoe overgegaan omdat verzoeker zijn nevenwerkzaamheden niet had gestaakt en volgens verweerder er niet of nauwelijks flexibiliteit met het invullen van het rooster bestaat.
De spoedeisendheid
3. Naar aanleiding van de schriftelijke reactie van verweerder is met verzoeker op de zitting besproken welk spoedeisend belang hij heeft bij het treffen van een voorziening. Daar kunnen weliswaar vraagtekens bij worden gezet, maar de voorzieningenrechter zal de zaak daar niet zonder meer op af doen.
De gronden van het verzoek
4. De kern van het betoog van verzoeker komt er op neer dat hij toestemming heeft voor nevenwerkzaamheden, die is hem met de brief van 27 augustus 2014 gegeven. Sindsdien is volgens verzoeker niets veranderd, hij geeft nog steeds [werkzaamheden] . Verder heeft hij niet de voorwaarden waaronder de toestemming is verleend overschreden. Met zijn [bedrijf] beconcurreert hij zijn werkgever niet, omdat hij een heel andere doelgroep bedient. Ook dient hij met verweerder het zelfde doel namelijk het wegwerken van de wachtlijsten bij [werkzaamheden] . Voorts heeft verzoeker bestreden dat hij niet flexibel zou zijn. Zijn relatie met zijn collega’s is prima, alleen de leiding van het zwembad heeft het op hem voorzien. Hij krijgt onterechte kritiek en ervaart dit als een vorm van pesten. Verzoeker vraagt een voorlopige voorziening zodat hij zijn [werkzaamheden] voor [bedrijf] weer kan hervatten.
Beoordeling van het verzoek door de voorzieningenrechter
5.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder als werkgever ruimte heeft om eisen te stellen onder welke voorwaarden nevenfuncties zijn toegestaan. De betrokken ambtenaren hebben daarbij zelf een verantwoordelijkheid, maar verweerder mag daarbij ook van ambtenaren verlangen dat zij openheid geven over nevenfuncties, met name wanneer die ook verbanden hebben met de werkzaamheden voor verweerder zelf. Alleen op die wijze kan verweerder toezicht houden op (mogelijke) belangenverstrengeling en op het integer functioneren van zijn diensten.
5.2
Gelet op de veranderde situatie, namelijk de andere organisatorische inbedding van de [bedrijf] en het oprichten van de [bedrijf] begin 2017, was er voor verweerder voldoende concrete reden om aan verzoeker openheid van zaken te vragen. Die heeft verzoeker ook op herhaald aandringen echter niet gegeven.
5.3
Verzoeker meent dat daartoe geen aanleiding bestond, omdat er geen nieuwe situatie was ontstaan.
Met dat argument ziet verzoeker over het hoofd dat verweerder ook wanneer daarvan geen sprake is, wel om informatie kan vragen aan een ambtenaar, al is het maar om te komen tot de conclusie dat er inderdaad geen reden is om een gegeven toestemming in te trekken.
5.4
Verweerder heeft ondanks het gebrek aan medewerking van verzoeker hier geconcludeerd dat er aanleiding is om de gegeven toestemming in te trekken.
De conclusie van verweerder dat het oprichten van een [bedrijf] niet past binnen de eerder gegeven toestemming is juist. Het gaat hier immers niet langer meer om het als privé-persoon geven van [werkzaamheden] , maar om het overgaan naar een meer bedrijfsmatige aanpak door het oprichten van een [bedrijf] samen met een derde (verzoekers broer).
5.5
Verweerder mocht daaraan het gevolg verbinden van intrekking van de verleende toestemming. Deze activiteiten brengen een groter risico van belangenverstrengeling met zich en scheppen of vergroten de mogelijkheid van directe concurrentie tussen de ambtenaar en het organisatie-onderdeel waar hij is tewerkgesteld.
5.6
Hier speelt ook mee dat verzoeker geen openheid van zaken heeft gegeven door met verweerder daarover een gesprek aan te gaan. Dat verzoeker nu aanvoert dat zijn activiteiten en die van verweerder elkaar niet bijten is een standpunt dat hij eerder aan verweerder had moeten en kunnen uitleggen. De op de zitting naar voren gebrachte stelling van verzoeker dat hij abrupt is geconfronteerd met het intrekken van de toestemming is niet juist. Met hem is vroegtijdig gesproken over zijn activiteiten en hij kon weten dat verweerder daar bedenkingen over heeft. Dat geldt ook voor de financiële gevolgen van het intrekken van de toestemming. Ook die had hij met verweerder kunnen bespreken.
Er is (dan ook) geen reden voor de voorzieningenrechter om nu op basis van die stellingname van verzoeker te oordelen dat verweerder de toestemming niet mocht intrekken.
Daarbij wijst de voorzieningenrechter er aanvullend nog op dat het niet aan de betrokken ambtenaar, maar aan verweerder als bevoegd gezag is om de afweging tot al dan niet intrekken van de verleende toestemming te maken. Niet alleen de betrokken ambtenaar; ook de rechter dient die afweging te respecteren. Dat ligt alleen anders in uitzonderingsgevallen. Dat doet zich hier echter niet voor.
5.7
Verder is ook gebleken (uit het gespreksverslag in de mail van de teammanager van het [bedrijf] van 7 september 2017) dat het vullen van de roosters voor het [bedrijf] problemen heeft gegeven. Verweerder komt dan ook terecht tot de conclusie dat dit een negatieve invloed heeft op de werkzaamheden van verzoeker.
5.8
Verweerder heeft dan ook terecht de eerder gegeven toestemming ingetrokken. Verzoeker is desondanks doorgegaan met zijn activiteiten, ook nadat hem daarvan de consequenties zijn voorgehouden in een gesprek op 22 september 2017. Dat verzoeker vervolgens toch volhardt in zijn activiteiten, valt aan te merken als plichtsverzuim. In een dergelijk geval kan verweerder verzoeker schorsen op gronde van artikel 13.2 van de NRGA. De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten voor de conclusie dat verweerder dit niet had mogen doen.
Conclusie
6. Het bezwaar van verzoeker heeft zo als het er nu voorstaat weinig kans van slagen. De besluiten van verweerder om de toestemming in te trekken en verzoeker te schorsen zullen waarschijnlijk ook stand houden in bezwaar. Dit betekent dat ondanks het belang van verzoeker om toch zijn activiteiten voor [bedrijf] voort te zetten, de voorzieningenrechter geen voorziening zal treffen.
7. Het verzoek wordt dan ook afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht door verweerder bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 november 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Coll:EvM
BIJLAGE
Genoemde artikelen uit de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA) voor zover van belang in deze uitspraak.
Artikel 11.5 NRGA
1.Het verrichten van nevenwerkzaamheden is toegestaan.
2.Schriftelijke toestemming wordt door de ambtenaar gevraagd als door de nevenwerkzaamheden de vervulling van zijn functie in het geding komt of als de belangen van de gemeente, voor zover deze in verband staan met de functie van de ambtenaar, kunnen worden geschaad.
3.Toestemming wordt geweigerd als de nevenwerkzaamheden in relatie tot de functie van de ambtenaar een onaanvaardbaar risico betekenen voor een of meer van de volgende aspecten:
a.belangenverstrengeling;
(…)
4.Toestemming kan worden geweigerd als de nevenwerkzaamheden in relatie tot de functie van de ambtenaar een zeker risico meebrengen voor een of meer van de volgende aspecten:
(…)
c.mogelijkheid van directe concurrentie tussen de ambtenaar en het organisatie-onderdeel waar hij is tewerkgesteld;
Artikel 13.1 NRGA
1.De ambtenaar kan worden verboden aanwezig te zijn in gebouwen en op terreinen van het organisatie-onderdeel waar hij is tewerkgesteld, als en voor zolang hij:
(…)
c. de orde of geregelde gang van zaken van het organisatie-onderdeel verstoort.
(…)
Artikel 13.2 NRGA
1.De ambtenaar kan worden geschorst met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) zolang nog geen oordeel is gevormd over de schorsing op grond van artikel 13.3, eerste lid, en het dienstbelang in overwegende mate eist dat hij zijn functie niet vervult.
2.De ambtenaar kan worden geschorst met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) als het redelijkerwijs niet aanvaardbaar is dat hij zijn werkzaamheden blijft verrichten, tenzij artikel 7.10, eerste lid (verplicht medisch onderzoek bij functievervulling) van toepassing is.
Artikel 13.3 NRGA
1.De ambtenaar kan worden geschorst, als:
a.hij strafrechtelijk wordt vervolgd voor het plegen van een misdrijf;
b.hij in verzekering of voorlopige hechtenis is gesteld;
c.er jegens hem sprake is van een redelijke mate van verdenking van het plegen van een ambtsmisdrijf;
d.hij is veroordeeld tot een vrijheidsstraf wegens het plegen van een misdrijf;
e.het voornemen bestaat hem onvoorwaardelijk strafontslag op te leggen;
f.het voornemen bestaat een aan hem voorwaardelijk opgelegd strafontslag ten uitvoer te leggen.
(…)