Op 3 november 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een aanvraag om financiële tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming meerkosten (Rtm) door de gemeente Amsterdam. Eiseres, die in een instelling verblijft, had eerder een tegemoetkoming ontvangen voor meerkosten in verband met haar chronische ziekten. De gemeente beëindigde deze tegemoetkoming per 1 oktober 2016, met als reden dat eiseres niet meer voldeed aan de voorwaarden voor de Rtm, aangezien zij in een instelling verbleef die gefinancierd werd vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiseres stelde dat zij nog steeds extra kosten maakte die niet door de instelling werden gedekt, en dat zij recht had op de tegemoetkoming.
De rechtbank oordeelde dat de gemeente de financiële tegemoetkoming ten onrechte als maatwerkvoorziening had aangemerkt, omdat de Wmo 2015 hiervoor geen grondslag biedt. De rechtbank verwees naar de wetgeving die bepaalt dat de verordeningsplicht voor maatwerkvoorzieningen en de verordeningsbevoegdheid voor financiële tegemoetkomingen apart zijn geregeld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de afwijzing van de aanvraag betrof, maar liet de beëindiging van de eerder toegekende tegemoetkoming in stand, omdat eiseres op dat moment in een instelling verbleef en niet voldeed aan de voorwaarden voor de Rtm. De rechtbank concludeerde dat de gemeente in redelijkheid gebruik had kunnen maken van haar bevoegdheid om de tegemoetkoming in te trekken, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden.
De uitspraak benadrukt de scheiding tussen de Wmo 2015 en de Wlz, en de voorwaarden waaronder financiële tegemoetkomingen kunnen worden verstrekt aan cliënten met chronische ziekten of beperkingen. De rechtbank heeft bepaald dat de gemeente het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden, maar dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.