In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 21 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen Proserve B.V. en Avangate B.V. Proserve vorderde betaling van € 25.000,00 van Avangate, gebaseerd op een overeenkomst die op 3 november 2014 was gesloten. Proserve stelde dat zij diverse diensten had geleverd en dat Avangate een aantal facturen onbetaald had gelaten. Avangate voerde verweer en betwistte de grondslag van de vordering, stellende dat de facturen betrekking hadden op andere diensten dan overeengekomen en dat de overeenkomst per 1 maart 2016 was geëindigd.
De kantonrechter oordeelde dat Proserve onvoldoende had onderbouwd dat de vordering voortvloeide uit de overeenkomst. De facturen verwezen naar meerdere overeenkomsten en de bedragen kwamen niet overeen met de afgesproken bedragen in de overeenkomst. Proserve had bovendien te laat aanvullende producties overgelegd ter onderbouwing van haar vordering, wat in strijd was met de goede procesorde. Hierdoor werden deze producties niet in de beoordeling betrokken.
De vordering van Proserve werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Avangate, die op € 800,00 werden begroot. Dit vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.