ECLI:NL:RBAMS:2017:8198

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2017
Publicatiedatum
9 november 2017
Zaaknummer
16/3645
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor uitbreiding terras restaurant in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 november 2017 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van het terras van een restaurant. De vergunninghouder had op 19 april 2016 een tijdelijke omgevingsvergunning aangevraagd voor het afwijken van het bestemmingsplan om het horecaterras te veranderen en terrasschotten te plaatsen. Eisers, bewoners van de nabijgelegen woningen, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij zich zorgen maakten over de overlast en de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de uitbreiding. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak op 21 april 2017 geconstateerd dat de motivering van verweerder onvoldoende was en heeft verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek te herstellen. In de nadere motivering heeft verweerder aangegeven dat de belangen van de eisers en de vergunninghouder zijn meegewogen en dat de uitbreiding van het terras planologisch aanvaardbaar is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afstand van het terras tot de woningen van eisers voldoet aan de richtlijnen en dat de geluidsoverlast acceptabel is. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, waardoor de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van het terras in stand blijft. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/3645

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 november 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

[eiseres] ,eiseres,
beiden wonende te Amsterdam,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. J. Zwiers),
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam,verweerder,
(gemachtigde: mr. S. Haak).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam 1], gevestigd te Amsterdam, vergunninghoudster, (gemachtigde: mr. R. Ridder).

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een (tijdelijke) omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan “ [locatie] ” (het bestemmingsplan) voor het veranderen van een horecaterras en het plaatsen van terrasschotten in de groenstrook tegenover de [adres] te Amsterdam.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens vergunninghoudster zijn ook verschenen [naam 2] en [naam 3] , respectievelijk eigenaar en zakelijk directeur van de [naam 1] .
Bij tussenuitspraak van 21 april 2017 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 17 juli 2017 een nadere motivering ingediend. Eisers hebben bij brief van 9 augustus 2017 een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven. Vergunninghoudster heeft vervolgens op 12 september 2017 gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek op 6 oktober 2017 gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
2. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak, kort gezegd, overwogen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd welke belangen van eisers (en omwonenden) en van vergunninghoudster zijn meegewogen en welk gewicht deze voor verweerder hebben gehad. Ook is op onderdelen onvoldoende gemotiveerd waarom de toegestane afwijking van het bestemmingsplan ruimtelijk aanvaardbaar is.
Verder volgt verweerders conclusie dat het geluidsniveau acceptabel is niet zonder meer uit het akoestisch onderzoek. De rechtbank heeft dan ook geconcludeerd dat het bestreden besluit niet de in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voorgeschreven goede ruimtelijke onderbouwing bevat. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om het gebrek te herstellen.
Nadere motivering van verweerder
3. Verweerder heeft zich in zijn nadere motivering op het standpunt gesteld dat de belangen van eisers bij een goed woon- en leefklimaat zijn meegewogen, in de vorm van geen overlast van wildplassers, foutgeparkeerde fietsen en scooters en geen overlast van het terras. Ook de economische belangen van vergunninghoudster, in de vorm van een aantrekkelijk en goed renderende horecagelegenheid, zijn meegewogen. Verweerder heeft bij zijn nadere motivering een aangepast akoestisch onderzoek van 10 juli 2017 overgelegd. Gelet op de uitkomsten van dit onderzoek en de maatregelen die zijn en worden getroffen om overlast te beperken zal er in voldoende mate sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de [woonplaats] van eisers. Het belang van vergunninghoudster vindt verweerder daarom zwaarder wegen dan het belang van eisers. Verweerder heeft daarbij meegewogen dat sprake is van het omgevingstype ‘gemengd gebied’ als bedoeld in de VNG brochure “Bedrijven en Milieuzonering (hierna: de VNG-brochure). Voor een café-restaurant geldt een grootste afstand van 10 meter en voor een gebied met functiemenging geldt een afstand van 0 meter. De feitelijke afstand van de rand van het terras tot de rand van de [woonplaats] van eisers is ongeveer 13 meter en voldoet daarmee in beide gevallen aan de richtafstand. Verder blijkt uit het akoestisch onderzoeksrapport volgens verweerder dat in het geval van uitbreiding van het terras bij een normale bezetting ter plaatse van de [woonplaats] van eisers wordt voldaan aan de normen uit het Activiteitenbesluit. Bij een maximale bezetting van 130 (grote terras) + 30 (kleine terras aan de woningzijde) zitplaatsen is dan sprake van een toename van 0,1 tot 0,5 dB. Door de uitbreiding vindt geen noemenswaardige toename van de geluidbelasting plaats, aldus verweerder. Verder komen drukke perioden, waarin maximaal 130 stoelen op het grote terras staan, maximaal 10 keer per jaar voor. Gelet op het voorgaande vindt verweerder de uitbreiding van het terras planologisch aanvaardbaar.

Aanvullende beroepsgronden en bespreking daarvan

4. Eisers hebben in de zienswijze aangevoerd dat nog steeds onvoldoende is gemotiveerd waarom een uitbreiding van het terras aanvaardbaar is. Zij merken daarbij op dat verweerder er zonder meer van uitgaat dat rekening mag worden gehouden met een vermindering van een afstandstap, omdat sprake is van een ‘gemengd gebied’.
Deze grond kan niet slagen. De rechtbank stelt vast dat sprake is van het omgevingstype ‘gemengd gebied’ omdat het hier gaat om een gebied met zowel woningen als andere functies zoals winkel, horeca en bedrijven. Maar, zelfs als zou worden uitgegaan van het omgevingstype ‘rustige woonwijk’, dan geldt volgens de VNG-brochure, waarvan de toepassing voor eisers kennelijk als zodanig niet in geding is, voor een café-restaurant een grootste afstand tot woningen van 10 meter. Niet in geschil is dat de afstand van de rand van het terras tot de rand van de [woonplaats] van eisers 13 meter is. Daarmee wordt dus reeds voldaan aan de richtafstand in de VNG-brochure. Bovendien is in deze zaak een nader akoestisch onderzoek uitgevoerd.
5. Verder hebben eisers in de zienswijze aangevoerd dat op het terras veel meer mensen gelijktijdig praten dan de eenderde van de bezoekers, waarvan het akoestisch rapport uit gaat.
De rechtbank stelt vast dat dit uitgangspunt in het akoestisch rapport als volgt is uitgelegd. Mensen die alleen zijn praten niet of nauwelijks. Bij groepen van 2, 3 of 4 personen praat er in de regel één tegelijk. Als uitgangspunt is daarom genomen dat eenderde van de bezoekers tegelijk spreekt. Bovendien geldt dat de gemiddelde bezetting meestal rond de 50% in de dag ligt en rond de 60% in de avond, waardoor er (kennelijk) een zekere marge ontstaat. Deze aanname in het akoestisch rapport komt de rechtbank niet onredelijk voor. Eisers hebben hier tegenover niet aannemelijk gemaakt dat het akoestisch onderzoek op dit punt op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd. De beroepsgrond van eisers slaagt daarom niet.
6. Eisers hebben in de zienswijze vervolgens aangevoerd dat verweerder ten onrechte als uitgangspunt heeft genomen dat er maar 10 dagen per jaar sprake is van een volledige bezetting (130 en 30 zitplaatsen) van het terras. Deze grond kan niet slagen, reeds gelet op het volgende. Op 13 mei 2016 is een exploitatievergunning verleend voor maximaal 130 stoelen voor het grote terras. Deze vergunning is inmiddels in rechte komen vast te staan. Het aantal stoelen, en daarmee het aantal mensen dat geluid kan produceren, is daarmee een gegeven. Als eisers het oneens zijn met het aantal van 130 stoelen hadden zij dit aan de orde kunnen stellen in een procedure tegen de exploitatievergunning. In deze procedure gaat het bovendien alleen om de vraag of de uitbreiding (de plaats en het aantal vierkante meter) van het terras vergund had mogen worden en dus niet over de bezetting (maximaal aantal stoelen) van het terras. Het akoestisch rapport heeft zich dus terecht (mede) gericht op de vraag wat het effect is van het feit dat het terras door de uitbreiding dichter bij de [woonplaats] van eisers komt te liggen, uitgaande van het maximum aantal vergunde stoelen (en dus mensen) van 130 op het grote terras en 30 op het kleine terras.
7. Zoals uit de gedingstukken blijkt en ook uit het aangepaste akoestisch onderzoek naar voren komt, schuiven door de planologische uitbreiding de geluidsbronnen ongeveer een meter op richting de [woonplaats] van eisers. Uit de rekenresultaten uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting bij normale bezetting en op drukke dagen daardoor iets toeneemt. Afgerond is dat 0-1 dB. [1] Bij een maximale bezetting van 130 en 30 stoelen ligt het berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau zowel in de bestaande situatie als in de situatie met het grotere terras boven de richtwaarden in de avond (4.3 respectievelijk 4.4 dB) en in de nacht (1.2 respectievelijk 1.3 dB). De maximale geluidsniveaus voldoen wel aan de richtwaarden. De rechtbank concludeert dat door de voorgestelde planologische uitbreiding van het terras er een toename van het (langtijdgemiddelde) geluid zal plaatsvinden van 0.1 dB. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank aldus kunnen concluderen dat geen sprake is van een significante toename van het geluid.
Belangenafweging
8. Blijkens de ruimtelijke onderbouwing en de nadere onderbouwing is door verweerder bij de uitbreiding van het terras verder van belang geacht dat hiermee een overzichtelijke situatie wordt gecreëerd en er geen rommelige restruimte ontstaat. De reststrookjes hebben als zodanig volgens verweerder ook geen gebruikswaarde/recreatieve waarde. De verdieping van het terras in deze vorm zal er dus niet toe leiden dat het groene karakter van de groenstrook en het woon- en leefklimaat in onevenredige mate worden aangetast. Verweerder heeft er verder nog op gewezen dat er maatregelen worden genomen om de overlast te beperken door het plaatsen van terrasschotten, de aanstelling van een terrasmeester en een beperking van de openingstijd van het grote terras (tot 0.00 uur) om zo het woon- en leefklimaat ter plaatse van de [woonplaats] van eisers te beschermen. Gelet op de uitkomsten van het akoestisch onderzoek en de voornoemde maatregelen acht verweerder de economische belangen van vergunninghoudster in de vorm van een aantrekkelijke en goed renderende horecagelegenheid zwaarder wegen dan de belangen van eisers.
9. Het bovenstaande overziend is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de ruimtelijke onderbouwing, zoals aangevuld met de nadere motivering, blijk geeft van een voldoende motivering en een zorgvuldige belangenafweging. Verweerder heeft daarom in redelijkheid de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van het terras kunnen verlenen.
10. De rechtbank concludeert dat verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek met de nadere motivering heeft hersteld.
Conclusie
11. Op grond van het eerder in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep van eisers tegen het bestreden besluit gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat verweerder het gebrek heeft hersteld, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand laten. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning voor de uitbreiding van het terras in stand blijft.
12. Omdat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.237,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eisers gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in
stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.237,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter, en mr. B. de Vos en
mr. M.M. Verberne, leden, in aanwezigheid van mr. J.C. Hoogendoorn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2017.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.zZie pagina 9 van het akoestisch onderzoek van 10 juli 2017.