ECLI:NL:RBAMS:2017:8162

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
13/654195-16 en 13/689041-16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld door iPhone uit de hand te trekken en een duw te geven, toepassing adolescentenstrafrecht

Op 1 november 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1998, die beschuldigd werd van diefstal met geweld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 10 november 2016 op het Bijlmerplein in Amsterdam, waar de verdachte een iPhone uit de hand van de aangeefster heeft getrokken en haar daarbij een duw heeft gegeven. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een terechtzitting op 18 oktober 2017, waarbij de officier van justitie, mr. I. Mannen, en de raadsman, mr. P.J. Verbeek, aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de telefoon van de aangeefster heeft gestolen door deze uit haar hand te trekken, en dat dit gepaard ging met geweld. De aangeefster heeft verklaard dat zij uit balans raakte door de duw van de verdachte, wat door de verbalisanten is bevestigd. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de aangeefster gewogen en geconcludeerd dat het geweld dat is gebruikt, hoewel niet extreem, toch ernstig is, gezien de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 12 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast is de proeftijd van een eerdere veroordeling met één jaar verlengd. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de leeftijd en de persoonlijkheid van de verdachte, en heeft het adolescentenstrafrecht toegepast. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte een passende straf verdient voor zijn daden, die niet alleen de aangeefster, maar ook de samenleving raken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654195-16 (Promis) en 13/689041-16 (TUL)
Datum uitspraak: 1 november 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. I. Mannen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P.J. Verbeek, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 november 2016 te Amsterdam op de openbare weg het Bijlmerplein, in elk geval op de openbare weg met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een Iphone, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen die [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en / of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij verdachte
- met zijn fiets tegen die [aangever] is aangereden en/of
- die [aangever] (met kracht) een duw heeft gegeven en/of
- die iphone uit de hand van die [aangever] heeft getrokken of gepakt.
3.
Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het ten laste gelegde feit kan worden bewezen, met uitzondering van het ‘met zijn fiets tegen [aangever] aanrijden’. Het bewijs is gegrond op de bekennende verklaring van verdachte, de aangifte van [aangever] en het proces-verbaal van de verbalisanten die het feit hebben zien gebeuren.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte bekent dat hij de telefoon van [aangever] heeft gestolen door deze uit haar hand te trekken. Hij ontkent tegen haar aan te zijn gefietst en haar te hebben geduwd. De verbalisanten kunnen dat niet gezien hebben, omdat hij hen pas om de hoek tegen kwam.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsmiddelen

1.De verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 18 oktober 2017.

Deze verklaring houdt in, zakelijk weergegeven:
De officier van justitie houdt mij de verdenking voor. Ik ben inderdaad langs haar gereden en heb de telefoon uit haar hand getrokken.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016245337-5 van 10 november 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossierpagina’s 2 en 3).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 10 november 2016 bevonden wij ons op het Bijlmerplein te Amsterdam. Wij zagen dat er een vrouw onze richting op kwam lopen. Wij zagen dat er achter de vrouw een jongen op een fiets reed. De jongen bleek later genaamd te zijn: [verdachte] . Wij zagen dat [verdachte] kennelijk opzettelijk schuin van achteren tegen de vrouw aanfietste. Wij zagen dat zij hierdoor uit balans raakte en een paar stappen opzij moest zetten om te voorkomen dat zij niet ten val kwam. Wij zagen dat [verdachte] zijn arm voor haar gezicht langs haalde en een grijpende beweging maakte ter hoogte van haar oor. Wij zagen dat hij deze arm met kracht weer naar zich toe trok. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , greep [verdachte] vast waarna ik hem en zijn fiets tot stilstand bracht. Ten tijde dat ik [verdachte] vastgreep zag ik dat er iets uit zijn handen op de grond viel. Wij zagen dat dit een iPhone betrof. Wij hoorden dat de vrouw zei: ‘Hey, this is mine.’ Aangever: [aangever] .
3.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2016245350-1 van 10 november 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (dossierpagina’s 7 en 8).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangever [aangever] , zakelijk weergegeven:
Op 10 november 2016 ben ik het slachtoffer geweest van een straatroof. Ik ben op de openbare weg, Bijlmerplein te Amsterdam beroofd van mijn mobiele telefoon, merk iPhone. Terwijl ik met mijn telefoon in mijn rechterhand liep, voelde ik dat mijn telefoon uit mijn linkerhand gepakt werd. Gelijktijdig voelde ik dat ik tegen mijn linker arm geduwd werd. Ik raakte hierdoor uit balans. Op dat moment werd ook mijn telefoon uit mijn hand getrokken of gelijktijdig met de duw tegen mijn linkerhand. Niet ver daar vandaan zag ik dat de man die mij beroofd had van mijn telefoon werd aangehouden door twee agenten.
4.3.2. Bewijsoverweging
Verdachte heeft verklaard dat hij de telefoon uit de hand van aangeefster heeft getrokken. De diefstal van de telefoon kan gelet hierop worden bewezen.
Verdachte heeft ontkend dat hij aangeefster heeft geduwd of tegen haar aan is gefietst. Dat de verbalisanten het incident hebben gezien is onmogelijk, omdat hij hen pas om de hoek tegen kwam, aldus verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat ook kan worden bewezen dat verdachte aangeefster heeft geduwd. Dit blijkt ten eerste uit de verklaring van aangeefster zelf. Deze verklaring vindt steun in de bevindingen van de verbalisanten: zij hebben gezien dat aangeefster uit balans raakte toen verdachte de telefoon pakte. Hoewel zij niet hebben gerelateerd dat aangeefster uit balans raakte als gevolg van een duw van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat de bevindingen van de verbalisanten de verklaring van aangeefster in voldoende mate ondersteunen. De rechtbank merkt hierbij nog op dat de verbalisanten niet een wezenlijk andere feitelijke handeling beschrijven dan waarover door aangeefster is verklaard. Het dichtbij aangeefster komen fietsen en haar een duw geven ziet er immers (bijna) hetzelfde uit als het tegen aangeefster aanfietsen. De rechtbank volgt verdachte niet in zijn stelling dat de verbalisanten het niet hebben kunnen zien. Zij omschrijven concreet en gedetailleerd wat zij hebben waargenomen. Daarbij komt dat zij het proces-verbaal op ambtsbelofte hebben opgemaakt. De rechtbank twijfelt dan ook niet aan de betrouwbaarheid van het proces-verbaal van de agenten. De conclusie is dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte aangeefster heeft geduwd toen hij haar iPhone stal.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen die zijn vermeld in rubriek 4.3.1.bewezen dat verdachte
op 10 november 2016 te Amsterdam op de openbare weg, het Bijlmerplein, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een Iphone, toebehorende aan [aangever] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- die [aangever] met kracht een duw heeft gegeven en
- die Iphone uit de hand van die [aangever] heeft getrokken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Eis van de officier van justitie
Verdachte dient, met toepassing van het adolescentenstrafrecht, te worden veroordeeld tot 12 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, en daarnaast tot een taakstraf van 120 uren. Als hij deze taakstraf niet naar behoren verricht zal vervangende hechtenis worden toegepast van 60 dagen.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Gelet op die oriëntatiepunten voor jeugdigen is de eis van de officier van justitie aan de hoge kant.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een straatroof, door met geweld een iPhone te stelen. De rechtbank is het met de raadsman eens dat het geweld dat verdachte heeft gebruikt niet heel heftig is. Dat betekent niet dat het geen ernstig feit is. Aangeefster liep nietsvermoedend, in het donker, over straat, toen verdachte haar ineens van achteren benaderde. Hij duwde haar, trok haar iPhone uit haar handen en ging er vandoor. Het spreekt voor zich dat aangeefster hier enorm van is geschrokken. Daar komt bij dat haar iPhone stuk is gegaan toen deze bij de aanhouding van verdachte op de grond viel. Verdachte heeft niet willen verklaren waarom hij dit heeft gedaan, maar er is geen enkele goede reden te bedenken waarom je met geweld de iPhone van een ander steelt. Verdachte verdient hiervoor dan ook een straf.
De rechtbank is het met de officier van justitie en de raadsman eens dat, gelet op de leeftijd en de persoonlijkheid van verdachte, het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast. Bij het bepalen van de straf neemt de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor jeugdigen als uitgangspunt. Deze betreffen in het geval van een straatroof een taakstraf vanaf 60 uur of een dienovereenkomstige jeugddetentie. De rechtbank zal een hogere straf opleggen dan voornoemd uitgangspunt aangeeft. Daartoe overweegt de rechtbank dat het niet de eerste keer is dat verdachte een diefstal met geweld pleegt. Blijkbaar heeft hij niet geleerd van de eerdere veroordeling.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie een passende straf is. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 12 dagen, met aftrek van voorarrest (12 dagen) en een taakstraf van 120 uren. Als hij deze taakstraf niet naar behoren uitvoert zal 60 dagen vervangende jeugddetentie worden toegepast.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

9.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De proeftijd dient verlengd te worden met één jaar. Het zou onwenselijk zijn om de tenuitvoerlegging te gelasten, omdat dat de goede lijn die verdachte heeft ingezet zou doorkruisen. De voorwaarden die verbonden zijn aan de schorsing van de voorlopige hechtenis in de hoofdzaak, kunnen als bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf worden verbonden, met uitzondering van de avondklok (voorwaarde 11). Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis kan dan worden opgeheven.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is het eens met de officier van justitie.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de stukken bevindt zich de op 17 oktober 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/689041-16. De vordering betreft het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 21 juni 2016 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam. In dat vonnis is verdachte veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van drie maanden. Hierbij is bepaald dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ook blijkt uit de stukken dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank stelt vast dat, zoals uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt, verdachte zich niet aan de gestelde voorwaarde heeft gehouden. Op 10 november 2016 heeft hij zich opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank is het echter met de officier van justitie eens dat tenuitvoerlegging van drie maanden jeugddetentie onwenselijk is. Verdachte maakt een goede ontwikkeling door, wat onder meer blijkt uit het feit dat hij sinds kort een opleiding volgt. De rechtbank zal daarom de proeftijd met één jaar verlengen. Omdat het wenselijk is dat verdachte begeleiding zal blijven ontvangen, zal de rechtbank de voorwaarden die aan de schorsing van de voorlopige hechtenis in de hoofdzaak verbonden zijn, aan de voorwaardelijke veroordeling verbinden, met uitzondering van de avondklok.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 77g, 77i, 77m, 77n, 77z en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
‘diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.’
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
TWAALF (12) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
HONDERDTWINTIG (120) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van zestig (60) dagen.
Verlengt in de zaak met parketnummer 13/689041-16 de proeftijd met één (1) jaar.
Stelt in de zaak met parketnummer 13/689041-16 als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich zal melden bij [instelling] , of een door hen aan te wijzen andere instantie, en zich blijft melden zo vaak en zolang de [instelling] dat noodzakelijk acht;
  • zich zal houden aan de aanwijzingen van genoemde instantie(s) zolang deze dit noodzakelijk acht(en);
  • ten behoeve van het vaststellen van de identiteit van verdachte een geldig identiteitsbewijs tonen of medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken;
  • gaat naar dagbesteding/leerwerktraject;
  • de aanwijzingen van de [instelling] opvolgt;
  • de aanwijzingen van [instelling 2] opvolgt (zoals het nakomen van afspraken en bereikbaar te zijn), ook als het inhoudt dat hij in gesprek moet gaan met de psycholoog/psychiater. Hij dient zo nodig mee te werken aan behandeling/diagnostiek.
Geeft de [instelling] of een door hen aan te wijzen instantie opdracht toezicht te houden op de naleving van bovengenoemde voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en J.M.L.I. van Hommerich, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 november 2017.