Op 2 maart 2017 is de veroordeelde, geboren in Suriname in 1993, door de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Amsterdam veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf van 120 uur. De rechtbank heeft bepaald dat bij niet-nakoming van deze taakstraf vervangende hechtenis van 60 dagen kan worden opgelegd. Op 13 september 2017 heeft het Openbaar Ministerie de tenuitvoerlegging van deze vervangende hechtenis bevolen. De veroordeelde heeft hiertegen op 15 september 2017 een bezwaarschrift ingediend, waarin hij verzoekt om ongedaanmaking van het bevel tot tenuitvoerlegging.
Tijdens de zitting op 18 oktober 2017 heeft de rechtbank de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman gehoord. De veroordeelde heeft verklaard dat hij niet in staat was om bewijsstukken van zijn ziekenhuisverblijven aan te leveren, omdat hij geen toegang had tot zijn post. De raadsman heeft aangevoerd dat de veroordeelde een laatste kans had gekregen om deze bewijsstukken aan te leveren, maar dat hij op 20 juli 2017 is aangehouden, waardoor hij niet aan deze verplichting kon voldoen. De officier van justitie heeft het verzoek om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren ondersteund, wijzend op de meerdere kansen die de veroordeelde heeft gehad om zijn taakstraf uit te voeren.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde niet in staat is geweest om de benodigde bewijsstukken te overleggen, ondanks dat hij hiervoor voldoende tijd heeft gekregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis betrekking heeft op de eerder opgelegde taakstraf, waarvan de veroordeelde slechts 8 van de 120 uren heeft uitgevoerd. De rechtbank heeft het bezwaarschrift ongegrond verklaard, wat betekent dat de vervangende hechtenis van 56 dagen zal worden opgelegd, conform artikel 22h van het Wetboek van Strafrecht.