ECLI:NL:RBAMS:2017:8056

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2017
Publicatiedatum
3 november 2017
Zaaknummer
13/654043-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling zonder noodweer in Amsterdam met gevolg van zwaar lichamelijk letsel

Op 20 oktober 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 15 maart 2017 te Amsterdam, waarbij de verdachte een vuistslag heeft gegeven aan [slachtoffer 1], wat resulteerde in een gebroken kaak. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 20 oktober 2017 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, en de raadsman van de verdachte, mr. S.J. Römer, aanwezig waren.

De tenlastelegging omvatte verschillende vormen van mishandeling, waaronder opzettelijke zware mishandeling en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen letselverklaring van het slachtoffer was, wat cruciaal was voor de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor het primair en subsidiair ten laste gelegde, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

De rechtbank heeft echter wel de meer subsidiair ten laste gelegde eenvoudige mishandeling bewezen verklaard. De verdachte heeft erkend dat hij een vuistslag op de kaak van het slachtoffer heeft gegeven, wat heeft geleid tot lichamelijk letsel. De rechtbank heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat de verdachte niet proportioneel heeft gehandeld. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de omstandigheden van de zaak en de draagkracht van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654043-17 (Promis)
Datum uitspraak: 20 oktober 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [GBA].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Sondermeijer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S.J. Römer naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 15 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak,
althans enig zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 2] met dat opzet eenmaal of meerdere malen een vuistslag in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam, te geven;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 15 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] is opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet eenmaal of meerdere malen een vuistslag in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam, heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiair:
hij op of omstreeks 15 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] eenmaal of meerdere malen een vuistslag in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam, heeft gegeven, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken kaak), althans enig zwaar lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde niet bewezen nu er geen letselverklaring van [slachtoffer 1] (verder: slachtoffer) is opgemaakt. De officier van justitie heeft de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde gevorderd, op grond van de getuigenverklaringen en de bekennende verklaring van verdachte op zitting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde nu er door het ontbreken van een letselverklaring van het slachtoffer niet is komen vast te staan dat hij zwaar lichamelijk letsel aan het incident heeft overgehouden. Verder is de raadsman van mening dat ook het subsidiair ten laste gelegde niet bewezen kan worden en dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft namelijk geen opzet gehad, ook niet in voorwaardelijke vorm, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de raadsman en de officier van justitie van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard nu een letselverklaring van het slachtoffer ontbreekt. Hierdoor is niet komen vast te staan dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel aan het incident heeft overgehouden. Verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Subsidiair is de vuistslag ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling. Ook hiervan zal verdachte worden vrijgesproken nu de rechtbank van oordeel is dat verdachte geen opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke vorm, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht namelijk de kans niet aanmerkelijk dat één vuistslag zwaar lichamelijk letsel teweegbrengt onder de omstandigheden zoals deze uit de voorhanden bewijsmiddelen zijn gebleken.
De rechtbank acht de meer subsidiair ten laste gelegde eenvoudige mishandeling bewezen. Verdachte heeft het slachtoffer naar eigen zeggen een vuistslag op zijn linker kaak gegeven.
De rechtbank komt tot deze bewezenverklaring op grond van de volgende bewijsmiddelen:
1. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1300-2017055260-8 van 15 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], doorgenummerde pagina’s 11-14.
Vanmiddag, 15 maart 2017, was ik bij de Heineken, bij het monument (de rechtbank begrijpt: te Amsterdam). In mijn ogen was die man een junk. Ik dacht: dit gaat helemaal de verkeerde kant op, straks doet hij iets geks, pakt hij een voorwerp. Ik dacht letterlijk: ‘Ik heb hier geen zin in.’ Ik heb hem een vuistslag op zijn linker kaak gegeven. Hij ging knock-out.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] met nummer PL1300-2017055260-14 van 16 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], doorgenummerde pagina’s 37-38.
Wel zag ik dat één van de mannen het slachtoffer een harde klap gaf en dat hij toen neerviel.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde:
op 15 maart 2017 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] een vuistslag tegen het gezicht heeft gegeven, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] lichamelijk letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.

6.De strafbaarheid van het feit

6.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Volgens de officier van justitie komt verdachte geen beroep op noodweer toe. Op het moment dat het slachtoffer de vriend van verdachte, [persoon] (verder: [persoon]), losliet, hadden verdachte en [persoon] weg kunnen en moeten lopen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Volgens de raadsman is er sprake geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens [persoon], de vriend van verdachte. Nadat het slachtoffer [persoon] losliet, dreigde een tweede aanranding. Verdachte heeft hierop één vuistslag gegeven en hij heeft hiermee proportioneel gehandeld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor het aannemen van een noodweersituatie is noodzakelijk dat aannemelijk wordt dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederechtelijke aanranding jegens, in dit geval, de vriend van verdachte, [persoon], waartegen verdachte zijn vriend moest verdedigen. Deze verdediging moet dan vervolgens ook noodzakelijk en proportioneel zijn. De rechtbank betrekt in haar afweging het gegeven dat het slachtoffer op zijn benen wankelde, zoals verdachte heeft verklaard, en naar de rechtbank aannemelijk acht, waarneembaar onder invloed was.
De rechtbank gaat er vanuit dat het latere slachtoffer de vriend van verdachte op enig moment heeft vastgepakt, maar die aanranding was beëindigd toen het slachtoffer [persoon] losliet. Op dat moment hadden verdachte en [persoon] anders moeten handelen en hadden bijvoorbeeld ook nog kunnen weg lopen. Uit geen van de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte niet anders kon dan het slachtoffer een vuistslag op zijn gezicht te geven. Omdat er ook andere mogelijkheden waren om een mogelijke nieuwe aanval van het slachtoffer te voorkomen acht de rechtbank de gegeven vuistslag op de kaak niet noodzakelijk. Verdachte heeft verklaard dat hij op dat moment dacht ‘Ik heb hier geen zin in’, waarop hij het slachtoffer de vuistslag gaf. Die reactie duidt op het ‘willen afrekenen’ met het slachtoffer in plaats van een gerechtvaardigde verdediging. Het geven van deze vuistslag was disproportioneel. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren waarvan 75 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op zijn standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken dan wel dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, de rechtbank verzocht aan verdachte een taakstraf dan wel een geldboete op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft, nadat het slachtoffer zijn vriend had vastgegrepen en weer had losgelaten, het slachtoffer een zeer harde vuistslag op zijn kaak gegeven. Het slachtoffer is hierdoor ten val gekomen en hij was niet meer bij kennis. Verdachte heeft hieruit opgemaakt dat hij het slachtoffer ‘
knock-out’ had geslagen. Hierna heeft verdachte aan de wang van het slachtoffer gevoeld maar het slachtoffer reageerde hier niet op. De rechtbank is van oordeel dat niet goed te begrijpen is dat verdachte hierna, ondanks dit gegeven, de plaats van het ongeval heeft verlaten en het slachtoffer hulpeloos heeft achtergelaten.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het gegeven dat zij verdachte, in tegenstelling tot wat de officier van justitie heeft gevorderd, niet veroordeelt voor een poging tot zware mishandeling, er aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van de strafeis. De rechtbank acht een geldboete, gelet op de LOVS-oriëntatiepunten voor mishandeling, een passende strafmodaliteit. Bij het vaststellen van de hoogte daarvan is rekening gehouden met de draagkracht van verdachte in de mate waarin dat nodig is, met het oog op een passende bestraffing van verdachte, zonder dat deze in zijn inkomen en vermogen onevenredig wordt getroffen. De rechtbank zal een geldboete van € 500,00 opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
-
Mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van
€ 500,00(vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van
10 (tien) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. F.M. Wieland en P. Farahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 oktober 2017.