ECLI:NL:RBAMS:2017:8055

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2017
Publicatiedatum
3 november 2017
Zaaknummer
13/701817-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling, bedreiging en belediging van een ambtenaar met een gebiedsverbod

Op 20 oktober 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling, bedreiging en belediging van een ambtenaar. De verdachte, geboren in 1988 en gedetineerd in het Huis van Bewaring, werd beschuldigd van het opzettelijk mishandelen van een slachtoffer op 17 mei 2017 in Amsterdam. Tijdens dit incident zou de verdachte het slachtoffer met kracht tegen de arm hebben geslagen, wat resulteerde in letsel en pijn. Tevens werd de verdachte beschuldigd van bedreiging met zware mishandeling, waarbij hij dreigende woorden heeft geuit en zich agressief heeft gedragen richting het slachtoffer. Daarnaast beledigde de verdachte op 30 mei 2017 een politieambtenaar in functie door beledigende en kwetsende woorden te gebruiken.

De rechtbank heeft op basis van de bekennende verklaring van de verdachte, aangiften en proces-verbaal van bevindingen, de feiten bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen rechtvaardigingsgronden aanwezig waren. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 120 dagen geëist, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De verdediging vroeg om een kortere proeftijd van twee jaren.

De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een licht verstandelijke beperking en een persoonlijkheidsstoornis. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 78 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een gebiedsverbod voor het schoolterrein waar de mishandeling plaatsvond. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de impact op de slachtoffers en de omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/701817-17 & 13/189927-15 (TUL) & 13/701302-16 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 20 oktober 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [GBA] gedetineerd in het Huis van Bewaring te [HvB] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F. Heus en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. I. Güclü naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 17 mei 2017 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (met kracht) op/tegen de arm(en) en/of de hand(en) heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf welke in kracht van gewijsde was gegaan;
2.
hij op of omstreeks 17 mei 2017 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ga weg, anders ga ik je slaan, dan ga ik je klappen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of (vervolgens) opzettelijk dreigend meermalen, althans eenmaal
slaande en/of schoppende bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) achter die [slachtoffer] gerend en/of (daarbij) het gebaar gemaakt of hij, verdachte, een voorwerp, gelijkende op een wapen, pakte zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte/schuldige tot
gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf welke in kracht van gewijsde was gegaan;
3.
hij, op of omstreeks 30 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, in het openbaar mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "kom dan kankerhomo, kankerlijer. Allah Akbar kankerjong", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De officier van justitie heeft de bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten gevorderd, op grond van de aangifte, de getuigenverklaringen, het proces-verbaal van bevindingen en de bekennende verklaring van verdachte op zitting.
De raadsvrouw heeft zich wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 op grond van de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring die verdachte op de terechtzitting van 20 oktober 2017 heeft afgelegd.
2. Een proces-verbaal aangifte met nummer PL1300-2017103041-1 van 17 mei 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 3-5, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] .
3. Een geschrift, te weten een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 1 augustus 2017.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 3 op grond van de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring die verdachte op de terechtzitting van 20 oktober 2017 heeft afgelegd.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017113062-6 van 30 mei 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s 6-7, inhoudende de verklaring van [verbalisant 1] .

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde:
op 17 mei 2017 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met kracht tegen de arm heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf welke in kracht van gewijsde was gegaan;
ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde:
op 17 mei 2017 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ga weg, anders ga ik je slaan, dan ga ik je klappen", en (vervolgens) opzettelijk dreigend een slaande beweging gemaakt in de richting van die [slachtoffer] en (vervolgens) achter die [slachtoffer] gerend, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf welke in kracht van gewijsde was gegaan;
ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde:
op 30 mei 2017 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, in het openbaar mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "kom dan kankerhomo, kankerlijer. Allah Akbar kankerjong".

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1., 2. en 3. bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft zij gevorderd aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals deze door de psycholoog in overleg met de reclassering zijn geadviseerd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht, indien aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd, de proeftijd te bepalen op twee jaren.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich op 17 mei 2017 schuldig gemaakt aan een mishandeling en een bedreiging van [slachtoffer] (verder: [slachtoffer] ). Deze feiten zijn gepleegd op het schoolterrein van het [school] , waar [slachtoffer] werkzaam is als directeur. Verdachte had eerder, op 4 december 2015, een verbod tot betreding van dit schoolterrein opgelegd gekregen. Desondanks begaf hij zich toch op dit voor hem verboden terrein en maakte hij zich daar schuldig aan voornoemde strafbare feiten. De rechtbank is van oordeel dat dit nare strafbare feiten zijn nu [slachtoffer] is mishandeld en bedreigd op het schoolterrein waar hij werkzaam is. Een terrein dat voor hem veilig zou moeten zijn en bij zijn leerlingen het gevoel moet creëren dat zij in een veilige omgeving zijn. Dat de incidenten hebben plaatsgevonden in het bijzijn van enkele leerlingen van de school, is extra kwalijk.
Daarnaast heeft verdachte op 30 mei 2017 een politieambtenaar in functie op straat en in aanwezigheid van anderen beledigd. Daaruit blijkt dat verdachte geen respect heeft voor het openbaar gezag en meer in het bijzonder voor politieagenten. Dat blijkt ook uit eerdere veroordelingen voor weerspannigheid en het beledigen van ambtenaren in functie.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met zijn persoonlijke omstandigheden, zoals die zijn gebleken uit de psychologische en psychiatrische Pro Justitia rapportage van 15 juli 2017 respectievelijk 27 juli 2017. Hieruit blijkt onder meer dat er bij verdachte sprake is van gebrekkige ontwikkelingen in de vorm van een licht verstandelijke beperking en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken.
Met de straf die zal worden opgelegd, beoogt de rechtbank verdachte ervan te doordringen dat hij zich aan een drietal strafbare feiten heeft schuldig gemaakt en hem ervan te weerhouden dit weer te doen. Daarom zal de rechtbank verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van na te noemen duur, waarbij verdachte zich gedurende een proeftijd van twee jaren aan een aantal hieronder te noemen voorwaarden zal moeten houden. De rechtbank ziet – in tegenstelling tot de officier van justitie – geen aanleiding hierbij een proeftijd voor de duur van drie jaren te bepalen. De rechtbank is van oordeel dat een locatieverbod voor het schoolterrein van het [school] passend en geboden is, om verdachte ervan te weerhouden overlast te veroorzaken op en rondom dit terrein. Omdat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten [slachtoffer] , en de rechtbank van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan, zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14d Sr. uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

Bij de stukken bevindt zich de op 24 mei 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/189927-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 8 februari 2016 van de politierechter Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot 1 (één) week gevangenisstraf voorwaardelijk, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij de stukken bevindt zich eveneens de op 25 mei 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/701302-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 17 juni 2016 van de meervoudige strafkamer Amsterdam, waarbij verdachte naast een gevangenisstraf is veroordeeld tot 80 (tachtig) uren taakstraf, met bevel dat deze taakstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 3 (drie) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een tweetal geschriften waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van beide voorwaardelijk opgelegde straffen gevorderd. Zij heeft daarbij in de zaak met parketnummer 13/189927-15 verzocht een taakstraf voor de duur van 20 (twintig) uren op te leggen in plaats van een gevangenisstraf.
De raadsvrouw heeft zich wat betreft de vorderingen tenuitvoerlegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straffen te bevelen.
De rechtbank zal in de zaak met parketnummer 13/189927-15 – in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te geven – bevelen dat verdachte een taakstraf van 14 (veertien) uren moet verrichten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 43a, 57, 266, 267, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde:
-
Mishandeling, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, in kracht van gewijsde is gegaan.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde:
-
Bedreiging met zware mishandeling, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, in kracht van gewijsde is gegaan.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde:
-
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
78 (achtenzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
30 (dertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene en bijzondere voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht:
zich op 23 oktober 2017 moet melden bij Reclassering Nederland, Wibautstraat 12, 1091 GM te Amsterdam;
zich daarna blijft melden bij Reclassering Nederlanden zich houdt aan de door de Reclassering aan hem gegeven aanwijzingen;
meewerkt aan toezicht door Reclassering Nederland;
meewerkt aan het vinden van een vorm van beschermd of begeleid wonen;
meewerkt aan het continueren van zijn dagbesteding bij Ons Huis of een daarmee vergelijkbaar alternatief;
[gebiedsverbod];
meewerkt aan een behandeling die zich toespitst op het geven van eenvoudige adviezen t.a.v. spanningsregulatie, ook als dat inhoudt een behandeling bij De Waag of een daarmee vergelijkbare instelling.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 8 februari 2016 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.
Gelast – in plaats van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van 1 (één week) – een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 14 (veertien) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 7 (zeven) dagen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis van 9 juni 2016 opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 (veertig) dagen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. F.M. Wieland en P. Farahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 oktober 2017.