ECLI:NL:RBAMS:2017:8042

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
3 november 2017
Zaaknummer
13/659164-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake de verkoop en het bezit van hasj met overschrijding van de redelijke termijn

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 12 oktober 2017 uitspraak gedaan tegen een verdachte die op 18 december 2013 in Amsterdam betrokken was bij de verkoop en het bezit van hasjiesj. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van ongeveer 147 gram hasjiesj, evenals het opzettelijk aanwezig hebben van 3,87 kilogram hasjiesj. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 28 september 2017 heeft de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, zijn vordering gepresenteerd, en de verdachte heeft zich verdedigd met zijn raadsman, mr. R.D.A. van Boom.

De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard op basis van de ingediende bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van aanhouding en rapporten van forensische experts. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure in overweging genomen, aangezien de behandeling van de zaak meer dan twee jaar na de aanvang van de redelijke termijn had moeten zijn afgerond. Dit leidde tot een matiging van de straf.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, met vervangende hechtenis van 40 dagen, en heeft geoordeeld dat er geen plaats was voor een voorwaardelijke gevangenisstraf, gezien het tijdsverloop en het feit dat de verdachte niet eerder voor een drugsdelict was veroordeeld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, met de voorzitter mr. C.F. de Lemos Benvindo en de rechters mrs. J. Huber en M. Snijders Blok-Nijensteen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/659164-14 (Promis)
Datum uitspraak: 12 oktober 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[GBA] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 september 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.D.A. van Boom, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 december 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 147 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op of omstreeks 18 december 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 3,87 kilogram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 5. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 18 december 2013 te Amsterdam, opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van 147 gram hasjiesj.
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 18 december 2013 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 3,87 kilogram hasjiesj.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

Bewijsmiddelen
ten aanzien van feit 1

1.Een proces-verbaal van aanhouding met nummer PL13W3-2013310968-2 van

18 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 1] (p. 1001-1002).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voormelde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 18 december 2013 bevonden wij ons op de Nieuwezijds Voorburgwal kruising Dam te Amsterdam. Aldaar zagen wij een motorvoertuig rijden met het kenteken [kenteken]. Wij zagen dat de bestuurder middels een rijbewijs op gaf te zijn genaamd: [verdachte]. Wij roken een lucht in de auto, wij herkennen deze lucht als de lucht van cannabis/wiet. Wij deelden de bestuurder mee dat wij zijn auto gingen doorzoeken op grond van de opiumwetgeving, ter inbeslagneming op grond van artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering. Wij troffen in de achterbak onder de kofferbakmat een plastic tasje aan. Wij openden het tasje. Wij zagen dat er een grote bruine plak in het tasje zat. Wij herkennen deze plak als de vermoedelijke verboden stof in de Opiumwet Hasj.

2. Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (ongenummerd).

Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Plaats: Nieuwezijds Voorburgwal
Datum: 18 december 2013
Omstandigheden: aangetroffen in een auto
Goednummer: PL13W3-2013310968-4667753
Houder: [verdachte]
ten aanzien van feit 2

3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL13W3-2013310968-14 van 18 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (p. 1033-1034).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voormelde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 18 december 2013 hebben wij, met toestemming van verdachte, een huiszoeking uitgevoerd in zijn woning en zijn berging aan de [straat] te Amsterdam. Wij zagen in de berging een plastic tas staan. In deze plastic tas zaten vier grote plakken met het opschrift “Freshers Coffee Whitener”. Wij zagen dat een van deze verpakkingen open was. Wij roken aan deze plak. Wij roken direct een lucht welke wij kennen als de lucht van het verboden opium middel hasj.

4. Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (ongenummerd).

Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Plaats: [straat]
Datum: 18 december 2013
Omstandigheden: aangetroffen in kelderbox
Goednummer: PL13W3-2013310968-4668034
ten aanzien van feit 1 en 2

5. Een rapport van 13 januari 2014, rapportnr. 1922N13, van dr. P. Hommerson, forensisch expert, in de zaak tegen de verdachte [verdachte] (p. 1035).

Dit rapport houdt onder meer in als verklaring van voornoemde deskundige, zakelijk weergegeven:
4667753 1 plak bruine substantie (verpakt in plastic folie), 147 g. is hasjiesj
4668034 4 plakken bruine substantie (verpakt in 3 lagen folie), 3,87 kg is hasjiesj

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 50 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 dagen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Voor het opleggen van een voorwaardelijke straf met een proeftijd is geen reden, omdat verdachte zich in de sinds 18 december 2013 verstreken periode niet opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Voorts dient bij het bepalen van de straf rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een hoeveelheid van 147 gram hasjiesj vervoerd in zijn auto en een hoeveelheid van 3,87 kilogram hasjiesj aanwezig gehad in de berging van zijn woning. Hasjiesj is een middel dat schadelijk kan zijn voor de volksgezondheid en het gebruik ervan veroorzaakt overlast voor de omgeving en de maatschappij.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank overweegt dat de redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op het moment dat verdachte in verzekering werd gesteld op 18 december 2013. Omdat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden, had de behandeling van de zaak vóór 18 december 2015 afgerond moeten zijn. De redelijke termijn is daarmee overschreden, te weten met bijna 1 jaar en 10 maanden. Deze forse overschrijding, zonder dat daarvoor een duidelijk aanwijsbare reden bestaat, moet een matiging van de op te leggen straf tot gevolg hebben.
De rechtbank is het met de raadsman eens dat er gelet op het tijdsverloop geen plaats meer is voor een voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met een voorstel van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor oriëntatiepunten voor artikel 3 onder C van de Opiumwet. Dit voorstel noemt voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid van 2.500 tot 5.000 gram softdrugs als uitgangspunt het opleggen van een taakstraf van 180 uur. Verdachte heeft in totaal ongeveer 4 kilogram hasjiesj aanwezig gehad en blijkens zijn strafblad is hij nooit eerder voor een drugsdelict veroordeeld. Gelet hierop vindt de rechtbank een taakstaf van 140 uur in beginsel passend en geboden.
Gelet op de geconstateerde forse overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank deze straf matigen tot een taakstraf voor de duur van 80 uur.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
40 (veertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzitter,
mrs. J. Huber en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 oktober 2017.