ECLI:NL:RBAMS:2017:8001

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2017
Publicatiedatum
1 november 2017
Zaaknummer
13/665785-13 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met messteken op twee slachtoffers in Amsterdam

Op 2 november 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die op 6 november 2013 in Amsterdam twee mensen met messteken om het leven heeft gebracht. De verdachte, die naar eigen zeggen een goede bekende was van de slachtoffers, heeft het mannelijke slachtoffer met negen messteken omgebracht en het vrouwelijke slachtoffer, dat probeerde te ontsnappen, met zeventien messteken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van voorbedachten rade. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 14,5 jaar, rekening houdend met de ernst van de feiten en het onherstelbare leed dat aan de nabestaanden is toegebracht. De rechtbank constateerde ook dat er fouten waren gemaakt in het onderzoek, maar dat deze niet leidden tot een onterecht proces. De verdachte ontkende betrokkenheid bij de moorden, maar het bewijs, waaronder DNA-sporen, was overtuigend.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665785-13 (Promis)
Datum uitspraak: 2 november 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] , aldaar gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [Huis van Bewaring] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6, 9,10 ,12 en 19 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.G. Louman, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J. van Essen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging op de zitting van 10 oktober 2017, ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 6 november 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), meermalen (9 keer) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] gesneden en of gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden
en/of
hij op of omstreeks 6 november 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), meermalen (17 keer) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] gesneden en of gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden.

3.Voorvragen

Ontvankelijkheid officier van justitie
De raadsvrouw heeft – kort gezegd – aangevoerd dat er in het vooronderzoek, en ook toen het onderzoek al onder de rechter was, zoveel fouten zijn gemaakt door het onderzoeksteam, het Openbaar Ministerie, de rechtbank en de rechters-commissarissen dat geen sprake is van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
De officier van justitie heeft ter zitting erkend dat er gedurende het vooronderzoek fouten zijn gemaakt. Ook de rechtbank stelt vast (waarover later meer) dat in het vooronderzoek niet in alle opzichten zorgvuldig en op correcte wijze is gehandeld.
Op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kunnen aan vormverzuimen, gemaakt in het voorbereidend onderzoek, onder bepaalde omstandigheden in het vonnis (rechts)gevolgen worden verbonden, waarvan de meest verstrekkende de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie is. Daarvoor is naar vaste rechtspraak alleen plaats in geval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich in deze zaak niet voor. Voor zover is bepleit dat deze onzorgvuldigheden aan te merken zijn als vormverzuimen die op grond van artikel 359a lid 1 Sv moeten leiden tot een ander rechtsgevolg wordt daar in rubriek 5 nader op ingegaan.
Verder is de dagvaarding geldig, is de rechtbank bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Inleiding

Op 6 november 2013 rond 1 uur ’s nachts zijn in de [straat] in Amsterdam twee mensen met messteken om het leven gebracht. De slachtoffers zijn geïdentificeerd als de heer [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en zijn levensgezel mevrouw [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ). [slachtoffer 2] is als eerste aangetroffen: buiten, liggend op straat in de nabijheid van de woning waar zij met [slachtoffer 1] samenwoonde, gekleed in nachtkleding. Een kwartier later is ook het levenloze lichaam van [slachtoffer 1] aangetroffen in de hal van de woning van de slachtoffers op nummer [nummer] . Bij pathologisch onderzoek is bij [slachtoffer 1] gebleken van negen huidklievingen, waarvan zeven steekletsels. Zijn overlijden is door de patholoog verklaard door verbloeding als gevolg van steekletsel. Bij [slachtoffer 2] werden zeventien huidperforaties en/of steekletsels waargenomen. Het overlijden van [slachtoffer 2] is door de patholoog verklaard door verbloeding in combinatie met weefselschade en functiebelemmering van de longen en het hart als gevolg van meerdere steekletsels.
Van het ombrengen van [slachtoffer 2] zijn veel buurtbewoners getuige geweest. Dit heeft op de openbare weg plaatsgevonden. Meerdere getuigen hebben een signalement van de dader gegeven en met behulp van één van de getuigen is een compositietekening gemaakt. Meerdere getuigen hebben verklaard dat de dader, nadat hij [slachtoffer 2] meerdere keren had gestoken, richting de Tienhovengracht is weggerend.
Vijf dagen na de steekpartij, op 11 november 2013, is op een grasveld in een park aan de Burgemeester Eliasstraat, op ongeveer 200 meter van de plaats delict, een mes aangetroffen (hierna: het parkmes). Op 14 november 2013 is bij de entree van een flat aan de Cramergracht, ook niet ver van de plaats delict, een tweede mes aangetroffen (hierna: het Cramermes).
Op het parkmes worden geen bloedsporen aangetroffen. Op het heft wordt DNA aangetroffen dat matcht met het DNA van verdachte. Nadat het heft van het lemmet was losgemaakt, wordt ook DNA op de aanhechting van het lemmet en heft van het mes aangetroffen. Dit DNA matcht met het DNA van [slachtoffer 1] .
Op een horloge van verdachte, dat ruim tweeëneenhalve maand na het steekincident in beslag is genomen, is bloed aangetroffen op de stikselnaden van het horlogebandje aan één (buiten)zijde van het horloge. Uit deze bemonstering van bloed is een DNA-mengprofiel van minimaal vier personen verkregen. Dit mengprofiel matcht met het DNA van verdachte en met dat van [slachtoffer 1] . Het horloge is na deze bemonstering op 29 januari 2014 aan verdachte teruggegeven, waarna verdachte op 31 januari 2014 het horloge heeft beleend. Na de tweede inbeslagname van het horloge (onder de pandnemer op 1 april 2014), bijna vijf maanden na het steekincident, is het horloge verder gedemonteerd. Stiksels van het horlogebandje zijn losgeknipt en bemonsterd en ook onder de stiksels wordt bemonsterd. In veertien bemonsteringen met bloed zijn DNA-(meng)profielen aangetroffen. Hierbij zitten matches met zowel het DNA-profiel van verdachte als dat van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Zowel van verdachte als van [slachtoffer 1] is een relatief prominente hoeveelheid DNA aangetroffen.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de avond van 5 november 2013 een bezoek heeft gebracht aan de slachtoffers in hun woning, waar hij iets heeft gegeten en gedronken. Verdachte ontkent iedere betrokkenheid bij de dodelijke steekpartij.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte degene is geweest die beide slachtoffers met messteken om het leven heeft gebracht. Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben scenario’s aangedragen die zich mogelijk die nacht in de woning aan de [straat] hebben afgespeeld. Het dossier verschaft echter onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen onder welke precieze omstandigheden de slachtoffers om het leven zijn gekomen, in die zin dat onduidelijk blijft wat precies aan hun dood vooraf is gegaan en wat het motief van de dader is geweest. De rechtbank zal zich over de mogelijke scenario’s dan ook alleen uitlaten voor zover dat voor de bewijsvraag noodzakelijk is.

5.‘Fouten’ in het onderzoek

5.1
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft, zoals gezegd, aangevoerd dat in dit onderzoek door het onderzoeksteam, het Openbaar Ministerie, de rechtbank en de rechters-commissarissen veel (onherstelbare) fouten zijn gemaakt. Hierdoor zijn bewijsmiddelen besmet, is geen sprake meer van betrouwbare bewijsgaring en heeft de verdediging geen kans gehad om het scenario van het Openbaar Ministerie te betwisten en om haar eigen scenario, dat verdachte onschuldig is, te onderbouwen. Eén en ander in samenhang bezien maakt volgens de raadsvrouw dat over het geheel bezien geen sprake was van een eerlijk proces waarbinnen eventueel wettig bewijs is verkregen waaraan ook de overtuiging kan worden ontleend dat verdachte de dader is van de moord of doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Bij het onderzoek aan/naar de messen en het horloge is volgens de raadsvrouw zoveel misgegaan dat alle stukken die betrekking hebben op die voorwerpen moeten worden uitgesloten van het bewijs. Ook verder komt aan de rapporten van de geraadpleegde deskundigen volgens haar geen bewijswaarde toe. Tot slot levert de manier waarop verdachte is gehoord, waarbij hem onjuistheden zijn voorgehouden, een onherstelbaar vormverzuim op.
Daarnaast heeft de raadsvrouw, samengevat, op de volgende fouten in het onderzoek gewezen.
- Er is sprake van tunnelvisie bij het onderzoeksteam en trial by media, wat onder meer blijkt uit de bespreking van de zaak van verdachte in de tv-reeks van “De Aanklagers”.
- Niet alle telefoons die verdachte toentertijd tot zijn beschikking had zijn uitgelezen.
- De onderzoekswensen van de verdediging zijn consequent niet gehonoreerd, waardoor veel onderzoek ten onrechte niet is verricht.
- In het onderzoek zijn diverse onwaarheden verteld aan de verdediging en aan de rechtbank, waarvoor de officier van justitie verantwoordelijk is.
- De communicatie en de behandeling van de zaak bij de rechtbank is niet voortvarend verlopen door de wisseling van rechters-commissarissen en rechters in de behandelende combinaties.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting kort gezegd- erkend dat in het vooronderzoek, en ook toen het onderzoek onder de rechter was, door het onderzoeksteam en het Openbaar Ministerie fouten zijn gemaakt. Verdachte is hierdoor echter niet in zijn belangen geschaad en er is ook geen sprake geweest van een oneerlijk proces, dan wel van tunnelvisie. Aan deze onzuiverheden dienen dan ook geen consequenties te worden verbonden, aldus de officier van justitie.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank bespreekt eerst de verweren die zien op vormverzuimen zoals bedoeld in artikel 359a lid 1 onder b Sv. Om te kunnen komen tot de conclusie dat resultaten van het onderzoek van het bewijs moeten worden uitgesloten, moet allereerst sprake zijn van een onherstelbaar vormverzuim. Daarvoor is naar vaste rechtspraak vereist dat sprake is van een geschonden norm, die een belang van verdachte beoogt te beschermen. Die schending moet onherstelbaar zijn en verdachte moet daarvan nadeel hebben ondervonden. Bij de beoordeling welk rechtsgevolg aan dat vormverzuim moet worden verbonden, weegt de rechtbank vervolgens het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim, het nadeel dat daardoor voor verdachte is veroorzaakt en de overige omstandigheden van het geval. Mogelijke (rechts)gevolgen zijn -naast de al besproken niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de uitsluiting van het bewijs- strafvermindering, of de constatering van het verzuim.
Mes(sen)
De raadsvrouw heeft erop gewezen dat het parkmes in de processtukken onder twee verschillende SIN-nummers is geregistreerd, waardoor onduidelijk blijft welk mes (als eerste) door het NFI is onderzocht. Deze onduidelijkheid wordt versterkt door het feit dat het in het park aangetroffen mes onder meer op de kennisgeving inbeslagname als een ‘stanleymes’ wordt omschreven. Verder is -naar inmiddels is gebleken op onjuiste gronden- consequent nagelaten onderzoek te doen naar het Cramermes, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt als volgt. Het parkmes is op 11 november 2013 gevonden en in beslag genomen. Het parkmes kreeg het SIN-nummer #6249. Dit nummer komt in elke NFI-aanvraag en in elk NFI-rapport terug en ook in de kennisgeving inbeslagname. Het is in één proces-verbaal voorgekomen dat naast het SIN-nummer van het parkmes ook een ander SIN-nummer, van het Cramermes, werd genoemd. Dat is slordig, maar levert in dit geval geen verwarring op, ook omdat met foto’s van het onderzochte (park)mes wordt ondersteund dat met SIN-nummer #6249 steeds hetzelfde mes is bedoeld. De rechtbank ziet in de verschrijving geen aanleiding om te betwijfelen dat het onderzoek op het mes, geregistreerd onder SIN-nummer #6249, op het parkmes is verricht. Ook in de omschrijving van het mes als een ‘stanleymes’, waarvoor de officier van justitie als mogelijke verklaring heeft gegeven dat ‘stainless’ is bedoeld, ziet de rechtbank gezien het bovenstaande geen aanleiding te betwijfelen dat het parkmes is onderzocht. Dat het NFI-rapport waarin dactyloscopisch onderzoek op het parkmes wordt aangevraagd is gedateerd op 8 november 2013, drie dagen voordat dit mes is gevonden, is alleen al om die reden te beschouwen als een kennelijke verschrijving. Ook heeft de officier van justitie aan de hand van de (door)nummering van de NFI-rapportages over het mes duidelijk gemaakt dat de datum van de aanvraag niet anders dan een verschrijving kan zijn. Kortom, de rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het mes (schrijf)fouten zijn gemaakt, maar deze leveren geen vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv op.
Ten aanzien van het op 14 november 2013 aangetroffen en veiliggestelde Cramermes geldt dat op dit mes pas onlangs, vier jaar na dato, naar aanleiding van een vraag van de rechtbank ter zitting, onderzoek is verricht. Dat had veel eerder gekund en, zeker waar de verdediging daar bij herhaling om heeft verzocht, gemoeten. De gang van zaken rondom het Cramermes is bijzonder kwalijk te noemen, temeer daar de officier van justitie in raadkamer en ter terechtzitting daarover uitlatingen heeft gedaan die, bij nader onderzoek naar aanleiding van de vraag van de rechtbank, niet waar bleken te zijn. Voor zover er sprake is geweest van een vormverzuim ten aanzien van het Cramermes -gelegen in de verkeerde berichtgeving dat het een roestig, ingeklapt mes betrof en dat daarom sporenonderzoek geen zin zou hebben- is dat verzuim inmiddels hersteld. Gebleken is dat het mes niet zodanig roestig was dat sporenonderzoek geen zin zou hebben, maar het alsnog uitgevoerde sporenonderzoek heeft niets opgeleverd wat van belang zou kunnen zijn voor deze strafzaak.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben zich al met al ten aanzien van de messen geen onherstelbare vormverzuimen voorgedaan en is er reeds daarom geen reden om met betrekking tot de bevindingen omtrent de messen over te gaan tot bewijsuitsluiting.
Horloge
Verdachtes horloge is voor de eerste keer inbeslaggenomen toen hij werd aangehouden op verdenking van heling van een auto. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat deze aanhouding rechtmatig was, omdat uit het dossier blijkt dat op het moment van aanhouden een gerechtvaardigd vermoeden bestond dat verdachte zich schuldig maakte aan heling. Vervolgens is het horloge van verdachte, naast kledingstukken en andere goederen uit zijn fouillering, in opdracht van de officier van justitie in beslag genomen en bemonsterd omdat hij inmiddels als verdachte van de steekpartij in beeld was. Daarna is het horloge, voordat de uitslag van de bemonsteringen bekend was, aan verdachte teruggegeven zonder hem van de inbeslagname in kennis te stellen. De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie hierdoor in strijd met de Aanwijzing inbeslagneming heeft gehandeld, die voorschrijft dat waarheidsvindingsbeslag moet worden bewaard zolang nog onderzoek aan het voorwerp wordt gedaan of niet uitgesloten kan worden dat nog onderzoek aan het voorwerp moet worden gedaan. Omdat het horloge een tweede keer in beslag is genomen, is dit verzuim echter hersteld; het horloge werd door de tweede inbeslagname, conform de Aanwijzing inbeslagneming, weer bewaard door het Openbaar Ministerie en daardoor beschikbaar gehouden voor eventueel nader onderzoek.
Na de tweede inbeslagname heeft uitvoeriger onderzoek op het horloge plaatsgevonden waarbij de stikselnaden van het horloge werden losgemaakt en ook deze werden bemonsterd. Vervolgens is het horloge weer teruggegeven aan (een gemachtigde van) verdachte waarna het kennelijk is kwijt geraakt. Ook deze teruggave is in strijd met de Aanwijzing inbeslagneming. Dit is een vormverzuim in de zin van artikel 359a lid 1 Sv dat niet meer kan worden hersteld; het horloge is immers weg. Verdachte heeft hier ook nadeel van, omdat hij niet meer in de gelegenheid is aanvullend onderzoek op het horloge te laten verrichten. Dit nadeel leidt echter niet tot de conclusie dat de rapporten over de bemonsteringen van het horloge moeten worden uitgesloten van het bewijs. De bemonsteringen waarover is gerapporteerd zijn en blijven immers beschikbaar voor contra-expertise. De stelling van de raadsvrouw dat de conclusies met betrekking tot het horloge niet betrouwbaar zouden zijn omdat er sprake is van contaminatie, volgt de rechtbank niet. Omdat het horloge gedurende bijna vijf maanden niet in een beschermde omgeving heeft verkeerd, is het een gegeven dat het gecontamineerd is geraakt. Daarbij is echter geen reëel scenario denkbaar, waarbij door contaminatie na 6 november 2013 erfelijk materiaal van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op het horloge van verdachte terecht is gekomen. De betrouwbaarheid van de conclusies van de deskundigen die zien op dat erfelijk materiaal zijn daarom niet door die contaminatie aangetast. Alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat het ondervonden nadeel zoals hiervoor beschreven niet geschikt is voor compensatie door middel van strafvermindering. De rechtbank zal om die reden volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim.
Wijze van verhoren
Aan verdachte zijn door de verhorende ambtenaren tijdens de verhoren die in februari 2015 hebben plaatsgevonden bij herhaling onjuiste onderzoeksresultaten voorgehouden, zoals dat er bloed van [slachtoffer 1] op het parkmes was aangetroffen en dat het bloed op verdachtes horloge van de slachtoffers moest zijn. Dat bewust is getracht verdachte te misleiden, al dan niet om een bekentenis aan hem te ontfutselen, is evenwel op geen enkele wijze gebleken. Uit de vraagstelling in die verhoren blijkt veeleer van een gebrekkig begrip van de deskundigenrapporten bij de verhorende verbalisanten. Dat is zeer kwalijk; juist in een zaak als deze, waar het forensisch bewijs een grote rol speelt, mag van de verhorende verbalisanten worden verwacht dat zij de rapporten die zij met verdachte willen bespreken tot in detail juist interpreteren. Uit de antwoorden van verdachte blijkt echter dat hij zich door de onjuiste vraagstelling niet van de wijs heeft laten brengen en dat hij de deskundigenrapporten juist wel goed heeft begrepen. Door het tijdens verhoren voorhouden van onjuiste informatie aan verdachte is zonder meer in strijd met artikel 29 Sv gehandeld. Omdat echter niet is gebleken dat verdachte nadeel heeft ondervonden van deze manier van verhoren, wordt niet aan de eerder genoemde criteria voor een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv voldaan en blijft dit verzuim, alhoewel kwalijk, zonder gevolgen.
De rechtbank heeft naar aanleiding van de opmerking van verdachte ter zitting, dat hij na zijn eerste aanhouding gedurende twee dagen elk uur wakker is gemaakt, aanleiding gezien hierover vragen te stellen aan de officier van justitie, mede gezien een vraag van de verhorende ambtenaar aan verdachte in het proces-verbaal verhoor van 2 april 2014, die de door verdachte geschetste gang van zaken leek te bevestigen. In opdracht van de officier van justitie is hierover een nader proces-verbaal opgemaakt. Dit aanvullende proces-verbaal heeft de gang van zaken verduidelijkt en de rechtbank ziet geen aanleiding om aan de inhoud ervan, waaruit blijkt dat verdachte die nacht niet doelbewust wakker is gehouden door de politie, te twijfelen.
Overige punten
De verdediging heeft verder nog gewezen op een groot aantal fouten die alle, in samenhang bezien, leiden tot de conclusie dat geen sprake is van betrouwbare bewijsgaring. Deze fouten zijn volgens de raadsvrouw terug te voeren op het feit dat het onderzoek zich alleen op verdachte heeft gericht. De rechtbank overweegt als volgt.
De raadsvrouw verwijt het Openbaar Ministerie dat hij niet (meer) onderzoek heeft gedaan naar andere mogelijke daders en geen alternatieve, verdachte ontlastende, scenario’s heeft onderzocht. Het is juist dat het Openbaar Ministerie meer onderzoek had kunnen doen. Hier heeft hij niet voor gekozen en daartoe had hij in de gegeven omstandigheden ook geen verplichting. Het is aan de politie en het Openbaar Ministerie voorbehouden het opsporingsonderzoek in te richten op een manier die zij, gelet op alle omstandigheden van het geval, aangewezen vinden. De rechtbank acht het onderzoek zoals dat is gedaan volledig. Voor deugdelijk en gedegen onderzoek wordt van het Openbaar Ministerie niet verwacht dat zij elke denkbare optie nader onderzoekt. Om gewenst nader onderzoek uitgevoerd te krijgen moet de verdediging/verdachte een enigszins concreet en gespecifieerd alternatief scenario naar voren brengen. In dat verband is de enkele stelling dat nader onderzoek mogelijk tot ontlastend bewijs zou kunnen leiden, onvoldoende. Dat het opsporingsonderzoek zich alleen zou hebben gericht op verdachte, zonder daarbij oog te hebben voor mogelijke andere daders, is evenmin aannemelijk geworden. Omdat het DNA van verdachte in de woning van de slachtoffers en op het parkmes werd aangetroffen, bevreemdt het niet dat de opsporing zich op enig moment met name op verdachte heeft gericht. Dat de opsporing vooral op hem gericht is gebleven bevreemdt, gelet op de bevindingen met betrekking tot het horloge, evenmin. Dat uit de uitzending van “De Aanklagers”, waarin het op dat moment lopende onderzoek naar verdachte voor een deel is gevolgd, zou blijken dat sprake is van tunnelvisie aan de zijde van de politie en het Openbaar Ministerie, volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat de officier van justitie heeft aangestuurd op een “trial by media”. De officier van justitie heeft toegelicht dat voor de desbetreffende uitzending grote inspanningen zijn verricht om dit juist te voorkomen. Uit de uitzending is dan ook niet af te leiden dat het daarin voorkomende onderzoek de onderhavige strafzaak betreft.
De raadsvrouw heeft verder gewezen op een aantal onwaarheden die door de officier van justitie, dan wel door anderen onder zijn verantwoordelijkheid, zijn verkondigd. De officier van justitie heeft in dat verband verklaard dat met betrekking tot het Cramermes waarschijnlijk in een vroeg stadium in de communicatie tussen hem en het onderzoeksteam iets mis is gegaan. Dat neemt echter, zo erkent ook de officier van justitie, niet weg dat hij verantwoordelijk is voor de onjuiste uitlatingen. Dat geldt net zo goed voor de uitlatingen over DNA van verdachte dat op een vorkje, aangetroffen in de woning van de slachtoffers, zou zitten, over het horloge dat nog onder beslag zou liggen terwijl het inmiddels was teruggegeven, over het niet bestaan van een (volgens verdachte ontlastend) tapgesprek terwijl dit wel bestond en over de omstandigheid dat de officier van justitie met één van de deskundigen zou hebben gesproken, wat later niet waar bleek te zijn. De rechtbank hecht er veel waarde aan te kunnen vertrouwen op de mededelingen van de officier van justitie op de zitting. Het is van groot belang dat de verdediging en ook de rechtbank uit kunnen gaan van de juistheid van hetgeen de officier van justitie zegt, als magistraat en in zijn hoedanigheid van leider van het onderzoek. De rechtbank ziet in de onjuiste uitlatingen geen kwade opzet, maar benadrukt dat ook slordigheden, of het onvoldoende grip hebben op het dossier of het onderzoeksteam, onder de verantwoordelijkheid van de officier van justitie vallen. Omdat de onjuist gebleken mededelingen van de officier van justitie en zijn onderzoeksteam uiteindelijk geen (onherstelbaar) nadeel voor verdachte teweeg hebben gebracht, laat de rechtbank het bij het uitspreken van haar ongenoegen hierover.
Tot slot heeft de raadsvrouw erop gewezen dat het dossier lang bij de rechtbank is blijven (stil)liggen, de rechtbank steeds van samenstelling is gewisseld en dat ook de rechter-commissaris tussentijds is vervangen. Ten aanzien van de wisseling van rechters, overweegt de rechtbank dat deze gang van zaken niet de schoonheidsprijs verdient. In een complexe, langdurige zaak als deze is het wenselijk dat er een vaste rechter-commissaris bij het onderzoek betrokken blijft en dat in een vroeg stadium zoveel mogelijk een vaste combinatie van rechters op de zaak zit. Dat dit niet steeds is gelukt is betreurenswaardig en heeft mede tot vertraging geleid. Dat deze gang van zaken mede bijdraagt aan de conclusie van de raadsvrouw dat verdachte dient te worden vrijgesproken volgt de rechtbank echter niet.
Conclusie
Resumerend concludeert de rechtbank dat, zoals hiervoor is besproken, bij het onderzoeksteam, het Openbaar Ministerie, de rechtbank en de rechters-commissarissen een aantal zaken niet naar behoren is verlopen. Al deze ‘fouten’ leiden echter afzonderlijk noch in samenhang bezien, tot de conclusie dat er geen sprake is geweest van een eerlijk proces.

6.Waardering van het bewijs

6.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar zijn schriftelijk requisitoir samengevat naar voren gebracht dat kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met meerdere messteken om het leven heeft gebracht. Niet is vast te stellen dat verdachte de bewuste avond naar de woning van de slachtoffers is gegaan met het doel om hen van het leven te beroven. Tegen de achtergrond van de drugshandel, waarin zowel verdachte als [slachtoffer 1] actief waren, kan er, gelet op de tas die in de woning stond die deels was gevuld met stenen en nog nat was, wel vanuit worden gegaan dat hij hen wilde belazeren. Duidelijk is dat op enig moment een conflict is ontstaan en dat verdachte daarop [slachtoffer 1] heeft gedood. De voorbedachte rade op de dood van [slachtoffer 1] is uit het dossier niet af te leiden. Om die reden dient het om het leven brengen van [slachtoffer 1] te worden gekwalificeerd als doodslag. Na het doden van [slachtoffer 1] is er voor verdachte een moment van beraad geweest, een moment van beslissen. Er is sprake van tijdsverloop tussen het besluit tot het doden van [slachtoffer 2] en de daad zelf, de objectieve indicatie, en daarnaast blijkt niet van contra-indicaties die wijzen op een opwelling of een hevige gemoedsbeweging. Verdachte had een mes bij zich en koos ervoor om de getuige van de doodslag op [slachtoffer 1] te vermoorden. Ten aanzien van [slachtoffer 2] is dan ook sprake van moord.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, onder verwijzing naar haar schriftelijke pleitaantekeningen, samengevat naar voren gebracht dat sprake is van een volstrekt schadelijke scoringsdrift bij het opsporingsteam en het Openbaar Ministerie, enkel om hun hypothese dat verdachte de dader is bevestigd te krijgen, de ogen sluitend voor de mogelijkheid dat verdachte niet de dader is. Daarnaast heeft zij zich beklaagd over de totale laksheid en onwilligheid van politie, het Openbaar Ministerie en de rechtbank jegens de verdediging, waardoor het onderzoek naar de dader of daders van deze dubbele moord/doodslag onherstelbaar beschadigd is geraakt. Het dossier geeft hierdoor een volstrekt onevenwichtig beeld van de feiten. De verkregen onderzoeksresultaten zijn ook te verklaren vanuit de hypothese dat verdachte niet de dader is. Dat een ander of anderen dan verdachte de dader is, is blijkens het dossier zeer aannemelijk, maar onvoldoende onderzocht. Zo onderhielden ook anderen dan verdachte nauwe banden met de slachtoffers, hadden anderen -in tegenstelling tot verdachte- een motief om hen om het leven te brengen, hadden anderen ook geen sluitend alibi en voldeden anderen beter aan het door de getuigen opgegeven signalement. Verdachte is door de getuigen in ieder geval niet herkend. Bovendien geeft het dossier blijk van een aantal niet te negeren concrete contra-indicaties voor de hypothese dat verdachte de dader is. Taps leveren niets op en observaties en telecomgegevens plaatsen verdachte niet op het relevante tijdstip op de plaats delict. Dit alles dient te leiden tot vrijspraak vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De bevindingen met betrekking tot het horloge kunnen niet bijdragen aan het bewijs omdat in de rapportages al dan niet bewust een beeld wordt gecreëerd dat het bloed op het horloge afkomstig is van [slachtoffer 1] . Dit is volstrekt onjuist en het is veel waarschijnlijker dat het bloed afkomstig is van verdachte. Ook het parkmes levert geen belastende resultaten voor verdachte op die kunnen bijdragen aan de bewezenverklaring. Zo is op dit mes geen bloed aangetroffen, waardoor het niet aannemelijk is dat dit het moordwapen is. Dit geldt temeer omdat in de verwondingen van [slachtoffer 1] waarschijnlijk van het steekwapen afkomstige roestvaststalen deeltjes zijn aangetroffen en het parkmes niet is beschadigd, er geen dactyloscopische sporen van verdachte op het parkmes zijn aangetroffen en omdat de steekverwondingen van de slachtoffers niet passen bij de lengte van het lemmet van dit mes. Mocht de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komen dan dient verdachte voor beide feiten te worden vrijgesproken van moord, omdat dan slechts doodslag bewezen kan worden verklaard.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank concludeert op grond van het aantreffen van DNA van zowel verdachte als van [slachtoffer 1] op het parkmes en het aantreffen van DNA van beide slachtoffers in bloedbemonsteringen van het horloge van verdachte, dat verdachte beide slachtoffers de fatale steekverwondingen heeft toegebracht. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat het parkmes dat vijf dagen na de steekpartij op ongeveer 200 meter van de plaats delict is gevonden daar door de dader is achtergelaten kort na het steekincident en vervolgens vijf dagen in de regen heeft gelegen. Een ander aannemelijk scenario hoe het parkmes op een eerder of later tijdstip op die plek zou zijn gekomen ontbreekt. De raadsvrouw heeft in dit verband gewezen op de omstandigheid dat een in haar ogen mogelijke andere verdachte in de buurt was toen het parkmes werd gevonden. Voor zover zij daarmee heeft willen suggereren dat deze persoon het parkmes daar heeft neergelegd, wordt zij daarin niet gevolgd. Dit scenario verklaart immers niet hoe het DNA van verdachte en [slachtoffer 1] op dit mes terecht is gekomen, laat staan hoe de desbetreffende persoon aan dit mes zou zijn gekomen . Naar het oordeel van de rechtbank is ook de plaats waar het DNA van [slachtoffer 1] op het parkmes is aangetroffen, te weten op het gedeelte van het lemmet dat zich onder het heft bevindt, een extra aanwijzing dat het DNA van [slachtoffer 1] daar als gevolg van de steekpartij terecht is gekomen. Daarbij is van belang dat bloed doorgaans meer DNA bevat dan andere soorten celmateriaal en dat bloed vloeibaar is. Gelet op de hoeveelheid regen die in de dagen na de steekpartij is gevallen, is begrijpelijk dat geen bloed op het mes is aangetroffen. Het feit dat (uitsluitend) op de beschreven plek op het parkmes DNA van [slachtoffer 1] is aangetroffen laat zich onder deze omstandigheden veel beter verklaren vanuit het scenario dat dat DNA afkomstig is uit bloed van [slachtoffer 1] dat ten gevolge van het steken en onder invloed van de regen uiteindelijk onder het heft terecht is gekomen, dan dat het DNA afkomstig is van het (op gebruikelijke wijze) hanteren van het mes door [slachtoffer 1] zelf. Voor het op 200 meter van de plaats delict aantreffen van het parkmes met daarop het DNA van verdachte en voor het aan de binnenkant van dat mes aantreffen van het DNA van [slachtoffer 1] heeft verdachte verder geen aannemelijke verklaring gegeven. De suggesties van verdachte dat hij en [slachtoffer 1] samen fruit zouden hebben gegeten met een mes, en dat zij dergelijke messen zouden gebruiken voor het testen van drugs, verklaren niet waarom juist dit mes in de buurt van de plaats delict is aangetroffen en ook niet waarom het DNA van [slachtoffer 1] op deze plek in het mes is aangetroffen. Door de deskundige Botter is onderzocht of het letsel van de slachtoffers door het parkmes kan zijn veroorzaakt. Hij concludeert in zijn rapporten van 2 maart 2015 dat de snij- en steekletsels bij beide slachtoffers zonder meer veroorzaakt kunnen zijn door een mes met dezelfde fysische eigenschappen als het parkmes. De rechtbank ziet in wat de verdediging, kennelijk gebaseerd op gezond verstand, heeft aangevoerd geen reden om aan de deskundige of zijn goed gemotiveerde conclusies op dit punt te twijfelen. Datzelfde geldt voor de rapporten van deskundige Nagel en deskundige Herbergs.
Voor het horloge geldt dat de rechtbank tot de conclusie komt dat de bemonsteringen waarin DNA van de slachtoffers is aangetroffen afkomstig zijn uit bloed van de slachtoffers, omdat bijna vijf maanden na hun overlijden nog DNA van hen in bemonsteringen van het stiksel van het horlogebandje van verdachte is aangetroffen, van [slachtoffer 1] zelfs in een prominente hoeveelheid. Zoals gezegd zit in bloed doorgaans meer DNA dan in andere soorten celmateriaal, zoals speeksel of huidepitheel. De slachtoffers kunnen op zijn laatst op 6 november 2013 DNA aan de sporen op het horloge hebben bijgedragen, waarna de hoeveelheid DNA van de slachtoffers alleen nog maar kan zijn afgenomen. Aangenomen kan worden dat verdachte nog tot de verpanding van zijn horloge, op 31 januari 2014, door het dragen van het horloge DNA daaraan heeft toegevoegd. De hoeveelheid en de locatie van het aantreffen van het DNA van beide slachtoffers op het horloge van verdachte laat zich niet verklaren door de stelling van verdachte dat [slachtoffer 1] zijn horloge op de bewuste avond even om heeft gehad, dat [slachtoffer 2] het horloge even vast heeft gehad en dat hij [slachtoffer 2] heeft omhelsd.
De rechtbank stelt aldus vast dat het DNA van [slachtoffer 1] op het mes en het DNA van beide slachtoffers op het horloge van verdachte daar door het steekincident terecht moeten zijn gekomen en dat daarmee ervan moet worden uitgegaan dat verdachte beide slachtoffers heeft omgebracht. De personen die getuige zijn geweest van het steken van [slachtoffer 2] spreken allen van één dader en het door hen gegeven signalement en de compositietekening, die naar aanleiding van de verklaring van een getuige is opgesteld, sluiten verdachte niet uit. Van de compositietekening kan zelfs worden gesteld dat deze een opvallende gelijkenis met verdachte vertoont. Dat twee getuigen bij een fotoconfrontatie verdachte niet als de dader hebben herkend doet daaraan niet af, nu dit kan worden verklaard doordat het de avond van het steekincident donker en regenachtig was en de dader hoogstwaarschijnlijk een muts droeg. De rechtbank is, op grond van de op het parkmes en het horloge aangetroffen sporen, in combinatie met de overige bewijsmiddelen, overtuigd van het daderschap van verdachte. Omdat de rechtbank uit het dossier niet precies kan afleiden onder welke omstandigheden en met welk motief verdachte de slachtoffers om het leven heeft gebracht, kan de rechtbank bij geen van de slachtoffers vaststellen of er sprake is geweest van voorbedachten raad. Verdachte wordt dus veroordeeld voor doodslag van beide slachtoffers.

7.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in de bijlage bewezen dat verdachte
op 6 november 2013 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet 9 keer met een mes in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] gesneden en/of gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden
en
op 6 november 2013 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet 17 keer met een mes in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] gesneden en/of gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden.

8.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straf

10.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 jaar, met aftrek van voorarrest.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in het kader van de strafmaat geen standpunt ingenomen.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte, naar eigen zeggen een goede bekende van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , heeft hen op 6 november 2013 ‘s nachts een bezoek gebracht, op een moment dat ze kennelijk op het punt stonden naar bed te gaan of al in bed lagen. Wat de aanleiding van het bezoek was, en wat zich precies in de woning heeft afgespeeld, is onduidelijk gebleven. Wel is duidelijk dat verdachte [slachtoffer 1] daar met negen messteken om het leven heeft gebracht. [slachtoffer 2] is hierop op haar sloffen naar buiten gerend en heeft daar, naar getuigen verklaren, nog om de politie en/of om hulp geroepen. Verdachte is achter haar aan de straat op gerend en heeft haar op straat op nietsontziende wijze, met zeventien messteken, om het leven gebracht. Omdat [slachtoffer 2] gillend op straat aan verdachte trachtte te ontkomen is een groot aantal buurtbewoners gealarmeerd. Sommige van hen hebben verdachte op [slachtoffer 2] zien insteken, één van hen heeft het steken zelfs gehoord: ‘alsof er heel hard in een stuk vlees werd gesneden’. De feiten op zich, maar ook de wijze waarop verdachte [slachtoffer 2] in het zicht van getuigen heeft omgebracht, hebben begrijpelijkerwijs veel onrust en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt in de directe omgeving. Verdachte heeft de slachtoffers op brute en beestachtige wijze het recht op leven, hun meest fundamentele recht, ontnomen. Aan hun dierbaren is daarmee onherstelbaar leed toegebracht. Niet duidelijk is geworden waarom verdachte die nacht in kennelijke razernij dergelijk geweld op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft toegepast. Verdachte ontkent iedere betrokkenheid bij hun dood en heeft aldus op geen enkel moment inzicht gegeven in zijn beweegredenen, wat het verwerkingsproces voor de nabestaanden zonder twijfel moeilijk maakt.
Gelet op de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. In de persoonlijke omstandigheden en de persoon van verdachte, voor zover de rechtbank daarin enig inzicht heeft gekregen, ziet de rechtbank geen aanleiding tot strafvermindering.
Alles overwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf van vijftien jaar recht doen aan de ernst van de feiten. Daarmee blijft de rechtbank binnen de grenzen van de samenloopbepalingen van de artikelen 57 en 63 Sr.
De rechtbank stelt ambtshalve vast dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Als uitgangspunt geldt dat binnen een termijn van twee jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis dient te worden gewezen. In de onderhavige zaak gaat de rechtbank uit van het moment waarop verdachte de eerste keer is aangehouden als het moment dat de redelijke termijn is aangevangen, te weten 1 april 2014. Tussen die datum en de datum van het vonnis – 2 november 2017 – ligt een periode die de redelijke termijn met 1,5 jaar overschrijdt. Er zijn weliswaar omstandigheden die het verklaarbaar maken dat het zo lang heeft geduurd -het betreft een groot onderzoek met een complexe instructiefase, verdachte is kort na zijn eerste aanhouding ruim een jaar op vrije voeten geweest en heeft ook ruim een jaar voor een andere zaak in voorlopige hechtenis gezeten, waardoor de snelheid enigszins uit het onderzoek is geraakt- maar die omstandigheden zijn niet aan verdachte te wijten. De rechtbank zal om die reden de straf met zes maanden matigen.

11.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen: een jammer (4731187).
Onttrekking aan het verkeer
Omdat dit aan verdachte toebehorende voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, wordt dit voorwerp, zoals door de officier van justitie gevorderd, onttrokken aan het verkeer.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36d, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Doodslag, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
174 (honderdvierenzeventig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: een jammer (4731187).
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. S.P. Pompe en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 november 2017.