ECLI:NL:RBAMS:2017:7981

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1984
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de Nederlandse nationaliteit na verzwijging van strafrechtelijke vervolging tijdens naturalisatieprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 oktober 2017 uitspraak gedaan over de intrekking van de Nederlandse nationaliteit van een vrouw door de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND). De vrouw had haar nationaliteit verkregen op 21 juli 2014, maar had tijdens de naturalisatieprocedure niet gemeld dat zij werd vervolgd voor strafbare feiten. De rechtbank oordeelde dat de IND terecht had besloten tot intrekking van het Nederlanderschap, omdat de vrouw relevante feiten had verzwegen die van groot belang waren voor haar verzoek om naturalisatie. De rechtbank stelde vast dat de vrouw op 10 juni 2015 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk, voor misdrijven zoals diefstal met geweld en woningoverval. De rechtbank oordeelde dat indien de strafrechtelijke vervolging tijdig bekend was geweest, de vrouw nooit het Nederlanderschap zou hebben verkregen. De rechtbank wees het beroep van de vrouw tegen de intrekking van haar nationaliteit af, omdat zij niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die de intrekking onterecht maakten. De rechtbank concludeerde dat de IND in redelijkheid had kunnen besluiten tot intrekking van het naturalisatiebesluit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/1984

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.G.M. Lodder),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, [1] verweerder
(gemachtigde: mr. J. Laros).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het Nederlanderschap van eiseres ingetrokken.
Bij besluit van 14 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Bij Koninklijk Besluit van 21 juli 2014 is aan eiseres het Nederlanderschap verleend. Dit besluit is op 13 juli 2015 aan de (toenmalige) strafrechtadvocaat van eiseres,
mr. H.H. Feenstra, uitgereikt.
2. Eiseres heeft sinds 12 juni 2014 in voorarrest gezeten in de Penitentiaire Inrichting te [plaats] . Op 10 juni 2015 is eiseres door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, waarvan twee jaren voorwaardelijk, in verband met diverse misdrijven (diefstal met geweld, woningoverval).
Grondslag bestreden besluit
3. Verweerder heeft het Nederlanderschap van eiseres ingetrokken, omdat eiseres in haar naturalisatieprocedure relevante feiten heeft verzwegen waarvan zij wist, althans redelijkerwijs kon vermoeden dat deze van groot belang waren voor haar verzoek om naturalisatie. Indien het feit van haar strafrechtelijke vervolging tijdig bekend was geweest bij de Nederlandse autoriteiten, zou aan eiseres nimmer het Nederlanderschap zijn verleend.
Gronden van beroep
4. Eiseres voert aan dat zij aan het begin van haar detentieperiode niet op de hoogte was van het besluit tot naturalisatie, omdat verweerder het besluit niet naar haar detentieadres heeft gezonden maar naar het adres van haar moeder. In die periode had eiseres geen contact met haar moeder. Zij was daarom niet op de hoogte van het bestaan van de beschikking. Toen eiseres eenmaal op de hoogte was van het besluit tot naturalisatie, heeft zij verweerder bij brief van 7 juli 2015 per omgaande geïnformeerd over de strafrechtelijke vervolging. Primair stelt eiseres zich daarom op het standpunt dat zij geen informatie heeft achtergehouden. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat zij geen intentie heeft gehad om informatie achter te houden. Dit volgt ook uit de brief van 7 juli 2015 waarin zij vraagt naar de mogelijkheden om de naturalisatieceremonie in de Penitentiaire Inrichting te laten plaatsvinden, omdat zij anders niet aanwezig kan zijn.
Wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Rijkswet Nederlanderschap (RWN), kan verweerder de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap intrekken, indien zij berust op een door de betrokken persoon gegeven valse verklaring of bedrog, dan wel op het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit.
5.2
Gelet op artikel 7, aanhef en onder b, van het Europees Verdrag inzake nationaliteit (EVN) en daarbij behorende Toelichtend Rapport moet het bij het verzwijgen van enig relevant feit gaan om opzettelijk handelen of nalaten van de aanvrager (zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 augustus 2004 [2] ).
5.3
Volgens de Handleiding Nederlanderschap (Handleiding), waarin het door verweerder gehanteerde beleid is vastgelegd, moet worden gedacht aan het verzwijgen van feiten, waarvan de betrokkene weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat ze van belang kunnen zijn voor de beoordeling van het verzoek om naturalisatie. Intrekking zal volgens de Handleiding slechts worden overwogen indien de betrokkene, ware de verzwijging van de relevante feiten tijdig bekend geweest, niet voor verlening van het Nederlanderschap in aanmerking zou zijn gekomen.
5.4
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN wordt – voor zover van belang – het verzoek van een vreemdeling afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde. Volgens de Handleiding doet deze situatie zich onder meer voor, indien op het moment van de indiening van het verzoek of de beslissing daarop serieuze verdenkingen bestaan dat betrokkene een misdrijf heeft begaan waarop nog een sanctie kan volgen, tegen betrokkene een strafzaak wegens misdrijf openstaat, of in de vier jaar voorafgaande aan de beslissing een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer gelegd.
Beoordeling rechtbank
6.1
Niet in geschil is dat eiseres onderworpen is geweest aan een strafrechtelijke vervolging terwijl haar naturalisatieaanvraag nog in behandeling was. Ter beoordeling staat of eiseres feiten, waarvan zij wist of redelijkerwijze moest vermoeden dat ze relevant zijn voor de verlening van het Nederlanderschap, opzettelijk heeft verzwegen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat een strafrechtelijke vervolging een voor de verkrijging van het Nederlanderschap relevant feit is en dat indien eiseres destijds de strafrechtelijke vervolging zou hebben gemeld, dit zou hebben gemaakt dat haar het Nederlanderschap niet zou zijn verleend.
6.2
Voorop staat dat het besluit tot intrekking een belastend besluit is en dat de bewijslast dat eiseres bepaalde feiten opzettelijk heeft verzwegen daarom bij verweerder ligt.
6.3
De rechtbank stelt vast dat eiseres op 24 februari 2014 heeft verzocht om haar het Nederlanderschap te verlenen. Op die datum heeft zij een formulier ondertekend, waarop staat dat zij verklaart voor de verlening van het Nederlanderschap benodigde gegevens naar waarheid te hebben verstrekt en geen voor de beoordeling van dit verzoek relevante gegevens te hebben verzwegen. Bovendien heeft zij bij haar aanvraag eveneens een Verklaring omtrent verblijf en gedrag ondertekend, waarin zij verklaart (onder c) dat zij het onmiddellijk aan de gemeente zal doorgeven als zij na de indiening van het verzoek in of buiten Nederland strafrechtelijk wordt vervolgd vanwege het plegen van een misdrijf.
6.4
In strijd met deze door eiseres getekende verklaringen heeft zij niet gemeld dat er, nadat zij haar naturalisatieverzoek had ingediend, een strafrechtelijke vervolging tegen haar liep. Het feit dat zij aan het begin van haar detentie mogelijk niet op de hoogte was van de stand van zaken van haar naturalisatieproces doet daar aan niet af. Eiseres heeft immers zelf de aanvraag ingediend en de verklaringen ondertekend, dus zij was er van op de hoogte dat de naturalisatieprocedure liep en dat zij relevante feiten diende te melden. Aan dit oordeel doet evenmin af dat zij ten tijde van de strafrechtelijke vervolging, zoals haar gemachtigde ter zitting heeft verklaard, gedestabiliseerd was en dat sprake was van alcohol- en drugsmisbruik, en dat zij om die reden niet gedacht heeft aan het doorgeven van de strafrechtelijke vervolging aan verweerder. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dit de eigen verantwoordelijkheid waar eiseres voor heeft getekend onverlet laat en dat dit dan ook voor haar rekening en risico dient te komen. Het lag op de weg van eiseres om zich op de hoogte te stellen van de vreemdelingrechtelijke consequenties van de strafrechtelijke vervolging. Daartoe had zij zo nodig de toenmalige rechtsbijstandsverlener om deskundige (juridische) bijstand en om nadere uitleg kunnen vragen. [3]
6.5
Tenslotte overweegt de rechtbank dat niet is gebleken van dusdanig bijzondere omstandigheden dat verweerder in het onderhavige geval had moeten afzien van intrekking van het naturalisatiebesluit. De rechtbank acht daarbij van belang dat verweerder een belangenafweging heeft gemaakt en gemotiveerd heeft geconcludeerd dat van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan van intrekking afgezien moeten worden, niet is gebleken. Verweerder heeft daarom bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid het naturalisatiebesluit kunnen intrekken.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.N. de Jager, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Als rechtsopvolger van de minister van Veiligheid en Justitie, als rechtsopvolger van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
3.Zie uitspraak van Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:735.