ECLI:NL:RBAMS:2017:7906

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2017
Publicatiedatum
30 oktober 2017
Zaaknummer
13/741157-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auto-inbraak in vereniging met gevangenisstraf en vordering benadeelde partij

Op 13 oktober 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1998, die beschuldigd werd van auto-inbraak in vereniging. De tenlastelegging betrof het stelen van een rugtas met inhoud, waaronder geldbedragen tot een totaal van 1060 euro, uit een personenauto in Amsterdam op 8 juli 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting is de vordering van de officier van justitie, mr. G.A. Hoppenbrouwers, besproken, evenals de verdediging door de raadsman van de verdachte, mr. J.M.H.J. Coumans.

De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal door middel van braak. De rechtbank heeft daarbij de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de verdachte in overweging genomen. De verdachte heeft eerder vermogensdelicten gepleegd, wat heeft geleid tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 67,50 aan de benadeelde partij, die materiële schade heeft geleden door de diefstal. De rechtbank heeft de vordering tot immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat deze niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Tevens zijn er vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen toegewezen, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit binnen de proeftijd.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag. De rechtbank heeft de verdachte ook de verplichting opgelegd om de schadevergoeding te betalen, met de mogelijkheid van hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/741157-17, 23/001311-16 (tul) en 13/221005-15 (tul)
Datum uitspraak: 13 oktober 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres] ,
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G.A. Hoppenbrouwers, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.M.H.J. Coumans, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 08 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (personen)auto (kenteken: [nr.] ) heeft weggenomen een (rug)tas (met inhoud: waaronder een of meer geldbedrag(en) tot een totaal van 1060 euro), geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot voornoemde (personen)auto heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen (rug)tas en/of geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een of meer autoruit(en) aan/van voornoemde (personen)auto.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 08 juli 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto, kenteken: [nr.] , heeft weggenomen een rugtas met inhoud: waaronder geldbedragen tot een totaal van 1060 euro, toebehorend aan [slachtoffer] , waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot voornoemde personenauto heeft verschaft en die weg te nemen rugtas en geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak op een autoruit van voornoemde personenauto.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 (honderdvijftig) dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 30 (dertig) dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een behandelverplichting (ambulante behandeling), het meewerken aan een toeleiding naar passende dagbesteding en het meewerken aan de Top600-aanpak.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een auto-inbraak in vereniging gepleegd. Dit is een hinderlijk strafbaar feit. Verdachte heeft de eigenaar van de auto schade toegebracht en zijn spullen gestolen.
De rechtbank heeft als uitgangspunt bij het bepalen van de straf acht geslagen op de oriëntatiepunten die zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Stafrecht (LOVS). Deze schrijven voor diefstal uit een auto met recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes weken voor. Uit het strafblad (uitdraai van 20 september 2017) van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten met braak.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland van 19 september 2017, opgemaakt door mevrouw N.D. Dirkse. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Uit contact met betrokkene komen aanwijzingen naar voren voor antisociaal gedrag. Er lijkt sprake te zijn van enigszins beperkt vermogen om schuld te voelen, respect voor de gevoelens van anderen te hebben en maatschappelijke gevolgen van zijn gedrag te overzien. Indien er geen rechtstreeks slachtoffer betrokken is zoals bij een (woning) inbraak, dan acht betrokkene het niet als een ernstig delict en overziet hij niet de gevolgen die het met zich meebrengt voor anderen zoals de eigena(a)r(en). De heer [verdachte] wil niet meewerken aan nader onderzoek zoals een NIFP-rapportage. Hij geeft tevens aan zich niet te herkennen in de conclusie die in een Pro Justitiarapport van 19 februari 2015 is opgemaakt, namelijk: een gedragsstoornis niet anderszins omschreven (NAO), een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en narcistische en antisociale trekken. Betrokkene komt wispelturig over; het ene moment werkt hij mee aan de Top600-aanpak, maar het andere moment niet meer. Hij toont beperkte ontvankelijkheid, maar is wel bereid om een behandeling bij de Waag op te starten binnen een toezicht. Tot op heden is het mislukt om een begeleidingstraject op te starten wegens het ontbreken van motivatie. De heer [verdachte] is zelfbepalend. Hij geeft aan welke bijzondere voorwaarden hij mee wil werken, hoe vaak en hoe lang. Hij wil niet meewerken aan een avondklok, behandelprogramma de Topzorg van De Waag, contactverbod of elektronisch toezicht. Als redenen geeft hij aan dat hij zich niet kan houden aan deze voorwaarden, zijn autonomie wil behouden en zijn familie niet wil belasten. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt als hoog ingeschat evenals het recidiverisico.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij na zijn detentie zijn school weer wil oppakken. Hij beaamt dat de reclassering hem kan helpen bij dit traject, maar benadrukt tegelijkertijd dat hij met zijn vrienden uit de buurt wil blijven omgaan. Hij ziet daarom niets in voorwaarden die dat contact zouden kunnen beperken. Ook geeft verdachte aan dat hij openstaat voor een behandeling bij De Waag, maar ontkent hij tegelijkertijd dat hij een probleem heeft en wil hij niet deelnemen aan enig onderzoek. De rechtbank heeft dan ook onvoldoende vertrouwen dat verdachte zijn afspraken met de reclassering gaat nakomen en ziet daarom niets in een voorwaardelijk opgelegde straf of een voorwaardelijk strafdeel. Zij zal daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen.

9.De vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon] en [slachtoffer] vordert € 67,50 aan materiële schadevergoeding en € 200 aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering ten aanzien van deze schade. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De vordering tot immateriële schadevergoeding zal worden afgewezen omdat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek niet in aanmerking komt voor deze vergoeding. Het enkele feit dat de benadeelde partij een geschrokken en gestresst gevoel heeft overgehouden aan het strafbare feit en een nacht niet heeft kunnen slapen, is geen geestelijk letsel als bedoeld in de wet en komt dus niet voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon] en [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 67,50 (zevenenzestig euro vijftig).

10.Vorderingen tot tenuitvoerlegging

10.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat beide vorderingen tot tenuitvoerlegging moeten worden toegewezen.
10.2
Het standpunt van de raadsman van verdachte
De raadsman van verdachte verzoekt de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen, zodat verdachte in de toekomst nog een stok achter de deur heeft.
10.3
Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 23/001311-15
Bij de stukken bevindt zich de op 18 juli 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 23/001311-15, betreffende het onherroepelijk geworden arrest d.d. 11 juli 2016 van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot 6 (zes) maanden jeugddetentie, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 2 (twee) maanden, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten.
10.4
Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/221005-15
Bij de stukken bevindt zich de op 18 juli 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/221005-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 21 april 2016 van de kinderrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 20 (twintig) uren.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon] en [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 67,50 (zevenenzestig euro vijftig).
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon] en [slachtoffer] , te betalen de som van € 67,50 (zevenenzestig euro vijftig), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 juli 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 (twee) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering voor het overige af.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd arrest van 11 juli 2016 met parketnummer 23/001311-16 opgelegd voorwaardelijke strafdeel, namelijk een jeugddetentie voor de duur van 2 (twee) maanden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 21 april 2016 met parketnummer 13/221005-15 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een werkstraf voor de duur van 20 (twintig) uren.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. M.F. Ferdinandusse en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 oktober 2017.