ECLI:NL:RBAMS:2017:7893

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2017
Publicatiedatum
30 oktober 2017
Zaaknummer
13/684301-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor mishandeling en veroordeling voor winkeldiefstal met ISD-maatregel

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in Suriname in 1956, heeft de rechtbank Amsterdam op 13 oktober 2017 uitspraak gedaan. De verdachte was aangeklaagd voor twee feiten: winkeldiefstal van blikken bier op 5 juli 2017 en mishandeling van een persoon op 10 juli 2014. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie, mr. G.A. Hoppenbrouwers, de vordering gedaan, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. H.C. Meijer, vrijspraak voor beide feiten bepleitte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank oordeelde dat de mishandeling niet bewezen kon worden, omdat er twijfels bestonden over de herkenning van de verdachte door de getuigen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit. Echter, voor de winkeldiefstal was de rechtbank van mening dat de verdachte op basis van de bewijsmiddelen schuldig was aan het wegnemen van de blikken bier met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte dat hij de blikken wilde kopen ongeloofwaardig, gezien zijn handelingen in de winkel.

De rechtbank legde de verdachte een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaren, omdat het recidiverisico hoog was en de verdachte eerder met de wet in aanraking was gekomen. De rechtbank weigerde de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat de ISD-maatregel als effectiever werd beschouwd. De beslissing werd genomen na zorgvuldige overweging van de omstandigheden en de problematiek van de verdachte, die lijdt aan verslaving en psychische problemen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684301-17 (hieronder valt ook het parketnummer 13/706512-16) en 13/703409-16 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 13 oktober 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1956,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
thans verblijvende op het adres [verblijfsadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van wat verdachte en zijn raadsman mr. H.C. Meijer naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Feit 1
hij op of omstreeks 05 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (winkel)pand heeft weggenomen, in elk geval een of meer blik(ken) bier (waarde 1,90 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [verblijfsadres] / [bedrijf 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Feit 2
(gevoegde zaak 13/706512-16)
hij op of omstreeks 10 juli 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] ), een of meermalen (met kracht) in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt, in elk geval tegen het lichaam, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Daarnaast heeft de officier van justitie ter terechtzitting de navolgende drie feiten ad informandum gevoegd:
1. 13/702780-16: Diefstal op 30 september 2016 te Amsterdam;
2. 13/703053-16: Diefstal op 5 november 2016 te Amsterdam;
3. 13/701733-16: Diefstal op 20 april 2016 te Amsterdam.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak voor beide ten laste gelegde feiten bepleit. Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde winkeldiefstal ontbreekt de opzet van verdachte tot de wederrechtelijke toe-eigening van de blikken bier. Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde mishandeling kan aan de herkenning op basis van een foto geen waarde worden gehecht. Bovendien stond de getuige te ver van het incident af en kan worden getwijfeld aan hetgeen deze getuige heeft waargenomen, aldus de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht met de raadsman van verdachte niet bewezen wat onder feit 2 is ten laste gelegd en overweegt als volgt. Uit het procesdossier valt niet op te maken op basis van welke foto getuige [getuige] en aangeefster [slachtoffer] verdachte aanwijzen als dader. Zij hebben bovendien pas ruim een maand na de mishandeling een foto van de verdachte gezien. Het ging daarbij om een enkelvoudige fotoconfrontatie. Hierom kan worden getwijfeld aan de herkenningen die door hen zijn gedaan. Daarnaast wordt door aangeefster een specifieke omschrijving gegeven van de persoon die haar heeft mishandeld, namelijk een negroïde man (lichtbruin/Antilliaans) met onder andere lange zwarte/grijze pijpenkrullen tot op de schouders, een gouden hoektand aan de rechterbovenzijde en een oude bruine fiets. Gelet op de verklaringen van twee politiemensen die hebben verklaard dat zij het genoemde signalement volledig herkennen als verdachte zal hij in ieder geval sterk op de dader lijken. Verdachte ontkent echter dat hij destijds pijpenkrullen, een gouden tand en een oude bruine fiets had. Of verdachte ten tijde van de mishandeling volledig aan genoemd signalement voldeed, kan de rechtbank niet goed controleren. Het ging om een lange, Antilliaanse man van middelbare leeftijd met niet al te beste tanden, en daar voldoet verdachte aan. Dat is nog steeds behoorlijk specifiek, maar ook weer niet zodanig uniek in de binnenstad van Amsterdam dat de rechtbank op basis van een herkenning van dit signalement tot een veroordeling komt. Verdachte zal daarom van feit 2 worden vrijgesproken.
4.3.2
Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage I zijn vervat, kan worden bewezen dat verdachte blikken bier van [verblijfsadres] / [bedrijf 2] heeft weggenomen. Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij de blikken bier gewoon wilde kopen, gaat de rechtbank af op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen. Door een beveiliger van de [bedrijf 2] is namelijk gezien dat verdachte twee blikken bier in een winkelmandje stopte, maar dat hij ook twee blikken bier in zijn tas heeft gestopt. Deze handeling is naar het oordeel van de rechtbank naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het wegnemen van de goederen dat het niet anders kan zijn dan dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. De verklaring van verdachte dat hij de blikken bier in zijn tas nog wilde gaan betalen schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Er was immers geen enkele reden voor verdachte om die blikken dan niet ook gewoon in zijn winkelmandje te leggen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 05 juli 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkelpand heeft weggenomen blikken bier (waarde 1,90 euro), geheel toebehorende aan [verblijfsadres] / [bedrijf 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 (twee) jaren.
8.2
Het standpunt van de raadsman van verdachte
De raadsman van verdachte heeft primair vrijspraak bepleit, zodat geen straf of maatregel moet volgen. Subsidiair heeft hij met klem verzocht de ISD-maatregel niet op te leggen, omdat het kader van hulpverlening dat nu aan verdachte wordt aangeboden voldoende is om te werken aan zijn alcoholprobleem.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van blikken bier bij de [verblijfsadres] / [bedrijf 2] . Dit is een hinderlijk strafbaar feit. Verdachte heeft door zijn handelen de betreffende winkel schade en overlast bezorgd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Inforsa van 26 september 2017, opgemaakt door mevrouw P.M. van Doleweerd. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Gezien het delict en de voorgeschiedenis van betrokkene schat rapporteur in dat betrokkene, vanwege middelenzucht, niet in staat is de maatschappelijke impact en consequenties van zijn delictgedrag te overzien op het moment van het plegen van de diefstal en wanneer hij reeds onder invloed is van alcohol. Achteraf, wanneer hij wordt geconfronteerd met de consequenties voor hemzelf, verontschuldigt hij zich zonder verantwoordelijkheid te nemen voor de diefstal. Ook vervalt hij in herhaling voor wat betreft beloften om het nooit meer te doen en goede voornemens om zich nu echt aan voorwaarden van hulpverlening en reclassering te houden. Echter, gezien de problematiek is het zich vrijwel constant houden aan voorwaarden, naar inschatting van rapporteur, het hoogst haalbare voor betrokkene. Het delictgedrag is grotendeels het gevolg van zijn verslavingsproblematiek. Tussen 2005 en 2011 heeft de heer [verdachte] geen delicten gepleegd. Betrokkene doorliep in deze periode de ISD-maatregel waarna hij gedurende vijf jaren heeft gewoond in een psychiatrische kliniek voor Duurzaam Verblijf in Beilen. Vanaf mei 2011, kort na zijn terugkeer in Amsterdam, valt de heer [verdachte] terug in criminaliteit, voornamelijk winkeldiefstal. Onder invloed is betrokkene helaas niet in staat zijn delinquente gedragspatronen los te laten. Daarbij is er ingevolge zijn psychische problematiek soms sprake van onttrekking aan maatschappelijke normen en waarden. Ten tijde van de ISD-maatregel is er diagnostisch onderzoek uitgevoerd. De heer [verdachte] lijdt aan schizofrenie en verslaving. In gedachten en woorden toont betrokkene zijn goede wil, met name als hij in nuchtere toestand verkeert. Echter, de invloeden van zijn middelenzucht als ook zijn schizofrenie belemmeren consequent omzetten van zijn gedachten in positieve handelingen en het nakomen van beloften. Dit is onderdeel van de ongeneeslijke en vrijwel onveranderlijke problematiek waaraan betrokkene lijdt. In het ambulante (drang-) kader wordt de maximaal mogelijke bescherming geboden aan betrokkene om zijn wangedrag te beheersen. Echter, er is vanwege de ook aanwezige bewegingsvrijheid voor de heer [verdachte] nog mogelijkheid om toe te geven aan verleidingen ingevolge zijn verslaving. Rapporteur merkt op dat onder de huidige ambulante omstandigheden, al dan niet in het kader van drang, de recidivekans niet maximaal kan worden geminimaliseerd, omdat in dit kader onvoldoende bescherming mogelijk is die betrokkene vanwege de problematiek wel nodig heeft. Momenteel gaat het gedurende de klinische opname goed met hem en houdt hij zich aan de voorwaarden. Rapporteur meent dat de oplegging van de ISD-maatregel momenteel disproportioneel is. Geadviseerd wordt om een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, opname in een zorginstelling (klinische behandeling) en deelname aan zijn dagbesteding.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van Inforsa van 2 oktober 2017, opgemaakt door mevrouw P.M. van Doleweerd. Dit rapport houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:
Op 27 september 2017 om 17.00 uur is de heer [verdachte] op verlof gegaan en niet teruggekeerd naar de kliniek Verslaving en Psychose. Op 28 september 2017 zijn woonbegeleiders naar het huis van betrokkene geweest. Zij hadden hem niet thuis getroffen, noch aanwijzingen gevonden dat de heer [verdachte] de nacht daar had verbleven. Diezelfde dag om 12.30 uur meldde de heer [verdachte] zich bij de kliniek. Hij zei naar familie te zijn gegaan en dat hij met hen ruzie kreeg. Vervolgens zou hij naar kennissen zijn gegaan en daar de nacht in een stoel hebben doorgebracht. Bij geen der hulpverleners zijn familie dan wel kennissen bekend. Ook zei de heer [verdachte] dat hij een tweetal glazen bier had gedronken. Een urinetest bij terugkeer in de kliniek wees uit dat er een alcoholwaarde passend bij zeker vijf eenheden alcohol in zijn urine aanwezig is. Ermee rekening houdend dat, gezien het tijdsverloop, er inmiddels alcohol is afgebroken door het lichaam, is het uiterst aannemelijk dat er meer alcohol is gedronken door betrokkene dan de vijf eenheden die de urinecontrole uitwees. Voor zover bekend is betrokkene niet gerecidiveerd tijdens zijn ongeoorloofde verlof.
Met zijn ongeoorloofde verlof overtrad de heer [verdachte] zijn bijzondere voorwaarden. Echter, gezien de problematiek en de mate van onmacht is het onredelijk en irreëel om consequente navolging van bijzondere voorwaarden te verwachten. Mocht alvorens de zitting van 13 oktober 2017 sprake zijn van recidive dan adviseert Inforsa om de onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren op te leggen.
Ter terechtzitting van 13 oktober 2017 heeft mevrouw P.M. van Doleweerd, reclasseringswerker van Inforsa, als deskundige beide rapporten toegelicht. Zij heeft tevens verklaard dat zij niet op de hoogte was van de ten laste gelegde mishandeling. De maatschappelijke impact daarvan weegt wat betreft de reclassering zwaarder dan die van een diefstal. De reclassering ziet tevens dat verdachte, wanneer hij onder invloed is van alcohol, de sociale norm van wenselijk gedrag niet in acht neemt en dat hij verbaal agressief wordt. Het recidiverisico blijft onverminderd hoog en gelet op het bovenstaande verklaart de deskundige dat een ISD-maatregel wenselijk en noodzakelijk is.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het briefverslag van het trajectconsult van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie van 10 juli 2017, opgemaakt door psychiater R.P.M. Janssen. Dit verslag houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Betrokkene betreft een 61-jarige man die bekend is met een forensische voorgeschiedenis van bijkans louter vermogensdelicten. Bij de reclassering is hij bekend als veelpleger en is eerder een ISD-maatregel opgelegd. Betrokkene is in het verleden gediagnosticeerd met psychiatrische problematiek en met een verslavingsproblematiek. Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een andere psychiatrische stoornis. Er is geen dringende noodzaak om nader onderzoek te verrichten in de vorm van een Pro Justitia-rapportage en er is geen contra-indicatie voor de ISD-maatregel.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 20 september 2017 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het begaan van onderhavig feit meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffe, en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportages, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De rechtbank merkt daarbij op dat enkel in het afgelopen jaar al meerdere incidenten met verdachte hebben plaatsgevonden. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. Uit de reclasseringsadviezen blijkt dat verdachte de maximale zorgverlening in een ambulant kader tot zijn beschikking heeft. Nu het recidiverisico onverminderd hoog blijft, vindt de rechtbank een veroordeling met oplegging van bijzondere voorwaarden daarom een gepasseerd station. Daarnaast ontbreekt bij de rechtbank het vertrouwen dat verdachte zich zal kunnen houden aan opgelegde voorwaarden. De rechtbank is niet gebleken van redenen om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive door verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen. De tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, zal in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel, omdat verdachte sinds 30 augustus 2017 ter stabilisatie opgenomen geweest in de kliniek voor Verslaving en Psychose, onderdeel van Arkin te Amsterdam. Verdachte heeft daar dus al enige tijd verbleven.
4.3.3
De ad informandum gevoegde feiten
De rechtbank stelt vast dat verdachte de drie ad informandum gevoegde diefstallen (met parketnummers 13/702780-16, 13/703053-16 en 138/701733-16) ter terechtzitting heeft ontkend. Gelet hierop zal de rechtbank deze feiten niet betrekken bij het opleggen van straf of maatregel in deze zaak.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/703409-16

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter Amsterdam d.d. 4 januari 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 28 (achtentwintig) dagen.
9.2
Het standpunt van de raadsman van verdachte
De raadsman van verdachte heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de vordering tenuitvoerlegging.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de stukken bevindt zich de op 14 juli 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/703409-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 4 januari 2017 van de politierechter Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot 30 dagen gevangenisstraf, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 28 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is toegezonden.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen omdat verdachte de ISD-maatregel opgelegd krijgt, waardoor tenuitvoerlegging niet opportuun is.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jarenmet aftrek van voorarrest.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter Amsterdam d.d. 4 januari 2017 in de zaak met parketnummer 13/703409-16.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. M.F. Ferdinandusse en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 oktober 2017.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede vast te stellen en te ondertekenen.