Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[verzoeker sub 1] ,wonende te [woonplaats] ,
BALANS CASEMANAGEMENT B.V.,
in diens hoedanigheid van bewindvoerster over het vermogen van [verzoeker sub 1] ,
gevestigd te Lelystad,
advocaat mr. P.C. Schouten te Breda,
1.MR. A. VAN HEES,in diens hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van de heer [erflater] ,kantoorhoudende te Amsterdam,
[verweerder sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
ABEA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
[verweerder sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
[verweerder sub 5],
gevestigd te [woonplaats] ,
[verweerder sub 6],
gevestigd te [woonplaats] ,
1.De procedure
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 1 maart 2017,
- de tussenbeschikking van 6 april 2017, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het verweerschrift zijdens de vereffenaar, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 21 juli 2017,
- het verweerschrift zijdens verweerders sub 2 t/m 6, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 25 juli 2017,
- het aanvullend verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 25 juli 2017,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 2 augustus 2017, met de daarin genoemde (overige) stukken,
- de brief van mr. Schouten van 7 augustus 2017, met bijlage,
- de brief van deze rechtbank aan mr. Schouten van 8 augustus 2017,
- de brief van mr. Schouten van 17 augustus 2017, met bijlagen.
2.De feiten
Hoe reageerde [erflater], Rb]
op die poging tot liquidatie op [verzoeker sub 1] .
Ik heb van mijn broer wel vernomen dat [verweerder sub 2] het overgenomen heeft van [erflater] . (…)”
G[etuige]: [verzoeker sub 1] , dus die was zeg maat vlak daarvoor was die neergeschoten (…)
G: [erflater] en [naam 2] , zo is het mij dan verteld, die hebben aan [naam 4] en [naam 5] de opdracht gegeven en die hebben de opdracht weet doorgegeven aan andere mensen. (…)
G: Nou ja, wat ik later begrepen heb, dat dateert van daarna weer is, omdat die man om geld is gekomen.
V[erbalisant]2: Bij?
G: [erflater] .
Vi: Omdat hij ook geïnvesteerd had natuurlijk?
G:ja. (…)”
Op 10 augustus 2017 heeft de bewindvoerder aan de kantonrechter machtiging verzocht te mogen procederen tegen alle zes verweerders. Op 15 augustus 2017 heeft kantonrechter dat verzoek toegewezen.
3.Het verzoek en het verweer
4.De beoordeling
Ontvankelijkheid
het zeer aannemelijk is dat assets uit de gemeenschap tussen [verzoeker sub 1] en [erflater] onderdak hebben gevonden bij [verweerder sub 5][verweerder sub 5, rb]
en [verweerder sub 6][verweerder sub 6, rb]”. Het enkele feit dat binnen het conglomeraat bedrijven van [erflater] met grote regelmaat assets, vermogens en rechten heen en weer werden geschoven, is onvoldoende concreet om tot de door [verzoeker sub 1] betoogde conclusie te kunnen leiden. Nu niet, althans onvoldoende onderbouwd, is gesteld dat verweerders sub 3 t/m 6 schuldenaars zijn van de gestelde vorderingen waarop het verzochte voorlopig getuigenverhoor betrekking heeft, heeft [verzoeker sub 1] ten aanzien van hen onvoldoende belang bij zijn verzoek.
voorlopige regeling” tot terugbetaling van de gestelde geldvordering, waarvan de laatste betaling in 2007 zou hebben plaatsgevonden. Voor zover die betalingen te gelden hebben als erkenning van de gestelde geldvordering en dus een stuitende werking hebben ten aanzien van de verjaring van die vordering, geldt dat de verjaringstermijn opnieuw is gaan lopen in 2007. Eerst in 2014 heeft [verzoeker sub 1] de gestelde geldvordering aangemeld bij de vereffenaar in de nalatenschap van [erflater] . Gesteld noch gebleken is dat er in de tussentijd (2007 - 2014) stuitingshandelingen zijn verricht, zodat de gestelde geldvordering van [verzoeker sub 1] (uiterlijk) in 2012 is verjaard.
fishing expeditionwaarvoor het voorlopig getuigenverhoor niet is bedoeld. De stelling dat [verweerder sub 2] jegens [verzoeker sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld, is gebaseerd op het vermoeden van [verzoeker sub 1] dat [verweerder sub 2] betrokkenheid heeft gehad bij de aanslag. [verzoeker sub 1] heeft echter geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die zouden maken dat deze vermoedens gerechtvaardigd zijn. [neef] (zie 2.5), [naam 1] (zie 2.7) en [naam 3] (zie 2.8) hebben niets verklaard over eventuele betrokkenheid van [verweerder sub 2] bij de aanslag. De Officier van Justitie zag kennelijk - blijkens haar brief van 14 januari 2016 (zie 2.10) - ook geen aanknopingspunten om over te gaan tot het instellen van een onderzoek naar die betrokkenheid. [verzoeker sub 1] heeft nog aangevoerd dat “getuige X” over de betrokkenheid van [verweerder sub 2] kan verklaren, omdat hij een gesprek heeft gehad met een opdrachtnemer van de aanslag. Deze zeer summiere stelling, zonder nadere informatie en gelet op het gebrek aan aanknopingspunten die het vermoeden van [verzoeker sub 1] ondersteunen, is onvoldoende om het houden van een voorlopig getuigenverhoor te kunnen rechtvaardigen.