In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 oktober 2017 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Italiaanse autoriteiten. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof een persoon die in Italië was aangeklaagd voor een strafbaar feit. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of het feit waarvoor overlevering werd verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar was.
Tijdens de zitting op 28 september 2017 werd de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, en een tolk. De rechtbank heeft de behandeling van de vordering geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om aanvullende informatie van de Italiaanse autoriteiten te verkrijgen. Op 12 oktober 2017 werd de behandeling voortgezet, waarbij de officier van justitie mr. K. van der Schaft aanwezig was.
De rechtbank concludeerde dat het feit waarvoor overlevering werd verzocht, niet naar Nederlands recht strafbaar was. Dit leidde tot de beslissing om de overlevering te weigeren op grond van artikel 7 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank oordeelde dat de vereisten voor overlevering niet waren voldaan, aangezien het feit niet als strafbaar kon worden aangemerkt onder de Nederlandse wetgeving. De uitspraak werd gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. A.K. Glerum en I. Verstraeten-Jochemsen, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. D. Smeets.