ECLI:NL:RBAMS:2017:7851

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
13/706270-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal elektriciteit en veroordeling voor hennepkwekerij met taakstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 oktober 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1971, die werd beschuldigd van het telen van hennep en het stelen van elektriciteit. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek ter terechtzitting van 26 september 2017 en de vordering van de officier van justitie, mr. F.C. van Dijk, en de verdediging van de raadsman, mr. A.J. Hardonk, geoordeeld over de tenlastelegging. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk telen van hennep in een pand in Diemen en het stelen van elektriciteit van Liander NV. De rechtbank heeft feit 1, de hennepteelt, bewezen verklaard, maar feit 2, de diefstal van elektriciteit, niet bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar betrokken was bij de hennepkwekerij, maar niet bij de diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, rekening houdend met de lange duur van de procedure en de medische omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft de op te leggen straf gegrond op de artikelen 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. P.P.C.M. Waarts, met mrs. M.R. Jöbsis en J. Huber als rechters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/706270-16 (Promis)
Datum uitspraak: 10 oktober 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [GBA].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 september 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.C. van Dijk, en van wat de raadsman van verdachte, mr. A.J. Hardonk, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 16 mei 2014 te Diemen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 7450 gram hennep en/of ongeveer 96, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
zij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks het tijdvak van 1 september 2013 tot en met 16 mei 2014 te Diemen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen electriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander NV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s).
3.
Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat verdachte beide feiten als medepleger heeft begaan.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt beide feiten niet bewezen. De verklaring van [getuige] is te onbetrouwbaar om voor het bewijs te gebruiken. Het dossier bevat verder geen bewijs waaruit de betrokkenheid van verdachte bij de hennep en de diefstal. De raadsman verzoekt daarom om verdachte van beide ten laste gelegde feiten vrij te spreken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank vindt feit 1 bewezen. Daarvoor is het volgende van belang. De hennepkwekerij is aangetroffen in de woning van [medeverdachte] de vriend van verdachte. Verdachte verklaarde bij de politie dat zij regelmatig in die woning aanwezig was. Uit de verklaring van Volgens [getuige] is verdachte degene geweest die de knippers van de hennep heeft gevraagd om dat te doen. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte] bij het telen van hennep.
Feit 2
De rechtbank vindt feit 2 niet bewezen. Uit het dossier blijkt de betrokkenheid van verdachte bij de hennepkwekerij. Uit het dossier komt echter niet naar voren dat verdachte ook betrokken is geweest bij de aanleg van de kwekerij of bij het aanpassen van de elektriciteitsmeter. Het dossier bevat ook verder geen aanwijzingen dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van de elektriciteit. Daarom zal verdachte van feit 2 worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Feit 1
op 16 mei 2014 te Diemen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van ongeveer 7450 gram hennep en 96 hennepplanten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank baseert haar beslissing dat verdachte de bewezen geachte feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen. Het overzicht van de bewijsmiddelen is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt daarvan deel uit.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
9.2.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met haar vriend in de woning van die vriend hennep geteeld. Het lijkt er daarbij op dat de betrokkenheid van verdachte minder groot was dan die van haar vriend. Uit het dossier blijkt dat sprake is geweest van meerdere kweekrondes, waarvan 96 planten en de opbrengst van één kweek nog in de woning aanwezig waren op 16 mei 2014. Door het plegen van dit strafbare feit heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de schadelijke effecten voor de volksgezondheid die door langdurig en/of overmatig gebruik van softdrugs worden veroorzaakt. Daarnaast speelt voor de rechtbank mee dat verdachte enkel heeft gehandeld uit winstbejag en bij de fiscus en uitkerende instanties kennelijk geen rekenschap wenst af te leggen over zijn verdiensten.
Uit het strafblad van verdachte van 4 september 2017 blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld.
Voor het bewezenverklaarde feitencomplex zou in principe een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden een passende sanctie zijn. De rechtbank houdt echter ook rekening met de omstandigheid dat sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. Verdachte is op 11 september 2014 als verdachte gehoord. Vanaf dat moment kon verdachte verwachten dat zij voor de bewezen verklaarde feiten vervolgd zou worden. De uitspraak van de rechter volgt in oktober 2017, meer dan drie jaar na het begin van de redelijke termijn. Voor dit tijdsverloop is geen redelijke verklaring te geven en de overschrijding is niet aan verdachte te wijten. Dit tijdsverloop maakt dat de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer passend vindt. De rechtbank zal een taakstraf van 80 uur opleggen.
De raadsman van verdachte heeft tijdens de behandeling op zitting gewezen op de medische omstandigheden van verdachte. Voor de rechtbank blijkt daaruit nog niet dat verdachte in het geheel niet in staat is om een taakstraf uit te voeren. De ervaring leert dat de reclassering in overleg met een meewerkende veroordeelde veel mogelijkheden heeft om een passende invulling aan de taakstraf te geven.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart feit 2 niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte feit 1 heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
-
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 (veertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. M.R. Jöbsis en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 oktober 2017.