ECLI:NL:RBAMS:2017:7850

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
13/701664-16 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepkwekerij

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 10 oktober 2017 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. De officier van justitie heeft een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte, dat is geschat op € 5.778,31, vast te stellen en de verdachte te verplichten dit bedrag aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 26 september 2017 en heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld. De verdediging heeft betoogd dat er geen winst is gemaakt met de hennepkwekerij, omdat er slechts één oogst was en deze recent was geknipt zonder dat de opbrengst was verkocht. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verdachte elektriciteit heeft gestolen ten behoeve van de hennepkwekerij en dat er sprake is geweest van meerdere kweekcycli. Op basis van de bewezen feiten heeft de rechtbank geconcludeerd dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft verkregen en heeft het bedrag van € 5.778,31 als ontnemingsbedrag vastgesteld. De rechtbank heeft de verdachte verplicht dit bedrag aan de Staat te betalen, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/701664-16 (ontneming) (Promis)
Datum uitspraak: 10 oktober 2017
Tegenspraak
VONNIS
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/701664-16, tegen:
[verdachte]hierna te noemen [verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [GBA]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 26 september 2017.

2.De vordering

De vordering van de officier van justitie van 4 september 2017 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [verdachte] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel van € 5.778,31.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft de feiten soortgelijk aan feiten waarvoor [verdachte] in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.

3.Grondslag van de vordering

[verdachte] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 oktober 2017 ter zake van de volgende strafbare feiten veroordeeld:
Feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2: diefstal.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt de vordering toewijsbaar en verzoekt de rechtbank om aan [verdachte] een betalingsverplichting op te leggen van € 5.778,31.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte vindt de vordering niet toewijsbaar en verzoekt de rechtbank deze af te wijzen. Daarvoor voert de raadsman aan dat niet vastgesteld kan worden dat er winst is gemaakt met het telen van hennep. Er is sprake van niet meer dan één oogst, en die oogst was zeer recent geknipt en de opbrengst daarvan nog niet verkocht.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in de onderliggende strafzaak bewezen verklaard dat verdachte vanaf 1 december 2013 elektriciteit heeft gestolen ten behoeve van de hennepkwekerij in zijn woning. Daarbij heeft de rechtbank de alternatieve verklaring van de verdediging ten aanzien van het waarnemen van een warmtebron in de woning van verdachte verworpen.
Voor het antwoord op de vraag of naast de aanwezige hennepplanten en de nog aanwezige hennepoogst sprake is geweest van een andere oogst, gaat de rechtbank uit van de bewezen verklaarde periode in de onderliggende strafzaak, te weten 1 december 2013 – 16 mei 2014. Die periode omvat ruim 23 weken.
Een algemeen uitgangspunt voor ontnemingszaken bij hennepteelt is dat uitgegaan wordt van een kweekcyclus van tien weken. De bewezen verklaarde periode omvat dan ook twee volledige kweekcycli. Daarmee vindt de rechtbank het aannemelijk dat naast de aanwezige hennepplanten en de nog aanwezige hennepoogst sprake is geweest van in elk geval één extra oogst. Die oogst was niet meer in de woning aanwezig. Het is daarom aannemelijk dat die oogst is verkocht en dat verdachte daarmee voordeel heeft verkregen.
Voor het schatten van het verkregen voordeel heeft de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van hernieuwde berekening van het voordeel die aan de ontnemingsvordering ten grondslag ligt. [1] De kosten die in mindering zijn gebracht op de brutowinst zijn nader onderbouwd in het oorspronkelijke ontnemingsprocesverbaal. [2]
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] door middel van voornoemde strafbare feiten voordeel verkregen dat de rechtbank schat op € 5.778,31.

5.De verplichting tot betaling

De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 5.778,31.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 5.778,31.
Legt op aan
[verdachte]de verplichting tot betaling van € 5.778,31 (vijfduizend zevenhonderdachtenzeventig euro en eenendertig cent) aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. M.R. Jöbsis en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van C. Wolswinkel, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 oktober 2017.

Voetnoten

1.Een geschrift, zijnde een onderbouwing ontnemingsvordering (losbladig en ongenummerd).
2.Een proces-verbaal Ontneming, met nummer 2013316847, van 26 februari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren S.M. Hussain en H.H. Cinici (pag. F-178 – F-179).