ECLI:NL:RBAMS:2017:7825

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2017
Publicatiedatum
26 oktober 2017
Zaaknummer
13/654033-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor verkrachting en zware mishandeling van prostituees in Amsterdam

Op 27 oktober 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam een 26-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, voor het mishandelen van twee prostituees en het verkrachten van een van hen. De man heeft op 25 februari 2017 in Amsterdam beide slachtoffers gewurgd en geprobeerd hen zwaar letsel toe te brengen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers elkaar ondersteunden en dat er voldoende bewijs was voor de gepleegde feiten. De verdachte werd schuldig bevonden aan verkrachting, poging tot zware mishandeling en diefstal van een telefoon van een van de slachtoffers. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder de verplichting tot behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654033-17 (Promis)
Datum uitspraak: 27 oktober 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
momenteel gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [Huis van Bewaring] ” te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N.M. Smits en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.B.J. Hiemstra, naar voren hebben gebracht.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , zoals toegelicht door haar advocaat, mr. E. Hullegie.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd - van beschuldigd dat hij op 25 februari 2017 in Amsterdam:
[slachtoffer 1] heeft verkracht;
geprobeerd heeft [slachtoffer 1] zwaar letsel toe te brengen;
geprobeerd heeft [slachtoffer 2] te doden, haar zwaar heeft mishandeld of heeft geprobeerd haar zwaar letsel toe te brengen;
een iPhone van [slachtoffer 2] heeft gestolen, met gebruik van geweld.
De gehele tekst van de tenlastelegging is als bijlage I bij dit vonnis gevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat alle feiten kunnen worden bewezen. De feiten 1 en 2 kunnen worden bewezen op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] , de bevindingen ter plaatse van de zedenpolitie, de verklaring van getuige [naam getuige 1] en de letselverklaring van [slachtoffer 1] . Haar letsel past bij de verklaring die zij heeft afgelegd. De verklaring die verdachte hierover heeft afgelegd, is volkomen onaannemelijk. Het kan niet anders dan dat hij [slachtoffer 1] geslagen heeft. Hoewel [slachtoffer 1] na het incident in het halletje met haar telefoon stond, wil dit niet zeggen dat zij toen niet in paniek was. De feiten 3 primair en 4 kunnen worden bewezen op grond van de aangifte van [slachtoffer 2] , het proces-verbaal van bevindingen van 24 februari 2017 en de verklaring die getuige [naam getuige 2] ter plaatse bij de politie heeft afgelegd. Verdachte heeft de keel van [slachtoffer 2] hard dichtgeknepen, waardoor zij een tijd geen adem kon halen. Op foto’s in het dossier zijn duidelijk vingerafdrukken in de hals te zien. Ook heeft verdachte haar in het gezicht gestompt en tegen het hoofd geschopt met schoenen aan. Het is een feit van algemene bekendheid dat geweld op het hoofd kan leiden tot de dood. Verdachte had hiermee bekend moeten zijn. De combinatie van dit geweld levert de aanmerkelijke kans op de dood op. Verdachte heeft deze kans op de koop toe genomen door zich direct en fors gewelddadig te gedragen. Hij had daarmee voorwaardelijk opzet op de dood. Na het geweld heeft hij ook de telefoon van [slachtoffer 2] gepakt. Dit levert diefstal met geweld op. Verdachte verklaart dat hij een paar ‘meppen’ heeft gegeven, maar dit kan niet leiden tot het letsel van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] legt telkens dezelfde verklaring af. Haar verklaring is betrouwbaarder.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van alle feiten moet worden vrijgesproken. Hij voert het volgende aan.
Onder feit 1 is verkrachting ten laste gelegd. Dat orale seks heeft plaatsgevonden, kan niet worden bewezen, want de verklaring van [slachtoffer 1] wisselt hierover en is niet overtuigend. In haar verschillende verklaringen zegt zij dat zij ‘een aantal keer aan de penis van de man heeft getrokken’. Daarna verklaart zij over verdachte: ‘hij stak zijn piemel in mijn mond’. Ook over hoe dit is gegaan verschilt haar verklaring. Zo verklaart zij enerzijds dat zij verdachte staand heeft gepijpt. In een ander verhoor zegt zij dat dit zittend is gebeurd. Op de beelden van [slachtoffer 1] die op zitting zijn bekeken straalt zij geen paniek uit. Dit komt niet overeen met haar verklaring dat zij in paniek was. Op diezelfde beelden is te zien dat de persoon die eerder binnen was, later terugkomt. Volgens verdachte is hij die persoon, en komt hij terug om zijn rugzak te halen. In ieder geval wordt de deur door [slachtoffer 1] voor hem geopend.
Voor het geval de rechtbank niet tot vrijspraak komt stelt de raadsman ten aanzien van feit 2 dat een poging tot zware mishandeling kan worden bewezen.
Over de feiten 3 en 4 merkt de raadsman op dat verdachte het geweld gedeeltelijk bekent. Verdachte heeft wel de keel van [slachtoffer 2] dichtgeknepen, maar dichtknijpen van een keel is niet per definitie een poging doodslag en hij is op tijd gestopt. Bovendien volgt alleen uit de aangifte dat verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer 2] zou hebben geschopt, haar tegen het hoofd heeft geslagen en haar hoofd tegen de bedrand heeft geslagen. Dit wordt verder niet ondersteund door andere bewijsmiddelen, zodat er te weinig bewijs is dat verdachte zich ook daaraan schuldig zou hebben gemaakt. Het enkele dichtknijpen van de keel, waarbij verdachte wel op tijd heeft losgelaten, levert geen poging tot doodslag op. Uit deze handeling blijkt niet dat dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer 2] . Zware mishandeling kan wel worden bewezen.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 24 februari 2017 krijgen verbalisanten de melding dat een prostituee aan de Oudezijds Voorburgwal in Amsterdam is aangevallen door een klant. Op het opgegeven adres spreken zij [slachtoffer 1] , die aangeeft dat een klant haar direct en meer dan eens heeft gewurgd en op bed heeft geduwd. De klant zei tegen [slachtoffer 1] dat zij hem moest neuken en dat hij niet zou betalen. Hij stak zijn penis in haar mond. [slachtoffer 1] heeft in haar hals twee huidverkleuringen. Daarnaast bestaat het vermoeden van een kneuzing van het keelgewricht.
Kort daarna krijgen de verbalisanten de melding dat een prostituee in de Gordijnensteeg zou zijn beroofd. Op het opgegeven adres spreken zij [slachtoffer 2] . Zij verklaart dat een klant meerdere keren met kracht haar keel heeft dichtgeknepen, haar bij de haren heeft vastgepakt en haar met het hoofd tegen de bedrand heeft geslagen. Ook heeft hij haar meermalen gestompt in het gezicht en –terwijl zij op de grond lag– haar tegen het hoofd getrapt. [slachtoffer 2] heeft de onderste botrand van haar linker oogkas gebroken. Daarnaast is rond beide oogkassen een zwelling met een bloeduitstorting geconstateerd. Ook heeft de klant haar telefoon, een iPhone 7, gestolen. Deze klant is door omstanders en collega-prostituees tegengehouden en overgedragen aan de politie. Bij de aanhouding blijkt dat deze klant verdachte is.
4.3.2.
Bewijsminimum
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 2] een paar meppen heeft gegeven en dat er een worsteling met haar heeft plaats gevonden. Met [slachtoffer 1] heeft een discussie plaats gevonden. Voor het overige ontkent verdachte dat hij heeft gedaan wat beide aangeefsters verklaren.
De rechtbank moet nu de vraag beantwoorden of de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Omdat de incidenten in een peeskamer hebben plaatsgevonden, waar telkens alleen verdachte en één van de aangeefsters aanwezig waren, moet de rechtbank eerst beoordelen of het dossier met de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voldoende bewijs bevat.
In artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de rechter het bewijs niet uitsluitend kan aannemen op de verklaring van één getuige. Met andere woorden: tegenover de ontkennende verklaring van verdachte is de enkele verklaring van een aangeefster onvoldoende bewijs. Er moet iets bijkomen om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
In dit geval bestaat het bewijs echter niet alleen uit de verklaring van de aangeefster. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ondersteunen elkaar namelijk over en weer. De door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opgegeven omschrijvingen van het uiterlijk van de dader zijn grotendeels gelijk en ook de handelingen die zij beschrijven vertonen gelijkenissen als het gaat om het gewelddadige karakter. Daarnaast vertonen beide feiten nog een aantal opvallende overeenkomsten: beide slachtoffers zijn prostituees die op korte (loop)afstand van elkaar werkzaam zijn en vlak na elkaar zijn aangevallen in hun peeskamers door een man die kort na binnenkomst de prostituee begon te wurgen.
Aangeefsters komen daarbij eerlijk en oprecht over in hun verklaringen. Zij hebben elk kort na het incident verklaard en ook in hun aangiften ieder op hun eigen manier open en gedetailleerd verklaard over de handelingen van verdachte. De rechtbank ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de waarheid van de verklaringen van de aangeefsters, ook omdat zij er geen belang bij lijken te hebben om te liegen over wat er is voorgevallen. De samenhang en overeenkomsten tussen beide aangiftes maken dat beide verklaringen als bewijs kunnen dienen voor beide feiten. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Hoge Raad van 4 juli 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1216).
4.3.3
Oordeel over de feiten 1 en 2
De rechtbank is met de officier van justitie eens dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan verkrachting en poging tot zware mishandeling van aangeefster [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 1] verklaart in haar aangifte dat verdachte haar op twee momenten heeft gewurgd en dat zij hem heeft gepijpt. Dit zegt zij ook tijdens haar latere verklaringen. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen op zichzelf betrouwbaar zijn, in het bijzonder omdat de verklaring die [slachtoffer 1] kort na het incident bij de politie heeft afgelegd in haar latere verklaringen op essentiële onderdelen daarvan hetzelfde is gebleven. Niet alleen over de gebeurtenissen, maar ook over de volgorde daarvan heeft zij telkens hetzelfde verklaard. Zo verklaart zij dat verdachte vrijwel meteen met beide handen naar haar hals greep en haar wurgde. Dit deed hij daarna weer. Vervolgens wilde hij seks omdat hij opgewonden was, maar zei dat hij geen geld had. Hierna moest zij hem oraal bevredigen.
De aangifte van [slachtoffer 1] wordt verder ondersteund door het feit dat de politie haar kort na het incident overstuur heeft aangetroffen. [slachtoffer 1] verklaarde toen dat verdachte haar had gewurgd. Daarnaast is bij [slachtoffer 1] door de GGD-arts letsel geconstateerd dat kan passen bij het incident. Zij heeft huidverkleuringen en oppervlakkig schaafletsel in haar hals en er is een vermoeden dat haar keelgewricht is gekneusd.
Verdachte verklaart dat hij bij [slachtoffer 1] binnen is geweest, maar hij ontkent het geweld. Hij weet niet hoe het letsel bij haar is ontstaan. Deze verklaring is onaannemelijk, nu de politie kort na het bezoek van verdachte aan [slachtoffer 1] het letsel bij haar zag en [slachtoffer 1] zelf aangaf dat verdachte dit had gedaan.
Verdachte heeft zich met zijn handelen allereerst schuldig gemaakt aan het verkrachten van [slachtoffer 1] . Hij heeft (nadat hij eerst geweld had toegepast) zijn penis in haar mond gestoken, waarbij hij seksueel is binnengedrongen in haar lichaam. Daarnaast heeft verdachte de keel van [slachtoffer 1] met kracht dichtgeknepen, waarbij zij ademtekort kreeg. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit kan leiden tot hersenletsel vanwege zuurstofgebrek. Daarnaast kan een verwurging ook ernstig letsel aan de keel opleveren waarvan het slachtoffer lang moet herstellen. De kans dat zulk letsel optreedt is aanmerkelijk en verdachte heeft die kans voor lief genomen. Dat levert een poging tot zware mishandeling op.
4.3.4
Oordeel over feit 3
Verdachte heeft aangeefster [slachtoffer 2] op gewelddadige wijze aangevallen. Deze handelingen zijn primair ten laste gelegd als een poging tot doodslag, subsidiair als zware mishandeling en meer subsidiair als een poging tot zware mishandeling.
De rechtbank vindt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Het volgende is daarbij van belang.
Poging tot doodslag
Voor een poging tot doodslag is op zijn minst vereist dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 2] . Dit betekent dat verdachte had moeten begrijpen dat zijn handelen zou kunnen leiden tot haar dood en dat de kans dat dit zou gebeuren, aanmerkelijk zou zijn. Bovendien moet verdachte die kans bewust hebben aanvaard.
De rechtbank stelt vast dat verdachte veel en fors geweld tegen [slachtoffer 2] heeft gebruikt. Zo heeft hij haar keel dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden. Vervolgens heeft hij haar bij de haren vastgepakt, met het hoofd tegen de rand van het bed geslagen en met zijn vuisten in haar gezicht geslagen. Toen [slachtoffer 2] eenmaal op de grond lag, heeft verdachte haar tegen het hoofd geschopt terwijl hij zijn schoenen aan had. [slachtoffer 2] heeft daaraan flink letsel overgehouden. De rechtbank merkt op dat de combinatie van deze geweldshandelingen in de dood had kunnen eindigen. Zeker geweld dat gericht is op het hoofd (een kwetsbaar onderdeel van het lichaam) vergroot de kans op de dood. De vraag is of die kans aanmerkelijk is.
De rechtbank stelt daarover vast dat er weinig over alle omstandigheden bekend is, bijvoorbeeld hoe lang en met hoeveel kracht de keel is dichtgeknepen en hoe snel de volgende geweldshandelingen volgden. Daarom kan de rechtbank niet beoordelen of er een aanmerkelijke kans was dat al die geweldshandelingen samen tot de dood zouden leiden. Nu die aanmerkelijke kans – en daarmee ook de opzet op de dood – niet kan worden vastgesteld, zal verdachte worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot doodslag.
Zware mishandeling
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de gedragingen van verdachte zware mishandeling van [slachtoffer 2] opleveren. Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) legt uit wanneer sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Hieronder valt bijvoorbeeld ziekte waarbij geen uitzicht op volkomen genezing bestaat of waarbij men voor een langere tijd arbeidsongeschikt raakt. Bij de constatering van zwaar lichamelijk letsel zal de rechter moeten kijken naar de ernst van het letsel, in hoeverre medisch ingrijpen nodig is geweest en of er uitzicht is op volledig herstel.
Bij [slachtoffer 2] is een breuk in de onderste botrand van de linker oogkas en zwelling met bloeduitstorting bij beide oogkassen vastgesteld. Ook heeft zij licht traumatisch hersenletsel opgelopen. Uit de medische stukken is niet gebleken dat het letsel zodanig was dat medisch ingrijpen noodzakelijk was. Naar verwachting is [slachtoffer 2] binnen afzienbare tijd weer volledig hersteld. Dit betekent dat de verwondingen van [slachtoffer 2] (hoe naar deze voor haar ook zijn geweest), niet vallen onder de wettelijke term ‘zwaar lichamelijk letsel’. Om die reden spreekt de rechtbank verdachte vrij van zware mishandeling.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank vindt, om dezelfde reden als bij de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] , bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] zwaar letsel toe te brengen.
4.3.5
Oordeel over feit 4
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal van de telefoon van [slachtoffer 2] en niet aan diefstal met geweld, zoals de officier van justitie heeft gesteld. Hoewel verdachte [slachtoffer 2] heeft aangevallen en daarna de telefoon heeft gestolen, gebruikte hij dit geweld niet met de specifieke bedoeling om te stelen. Toen verdachte [slachtoffer 2] verwond en bang achterliet, heeft hij op het laatste moment ook haar telefoon meegenomen. Hier is verder geen geweld aan te pas gekomen. Van diefstal met geweld is alleen sprake als het geweld ten dienste stond van de diefstal, en dat kan hier niet worden gezegd.
De diefstal zelf is wel bewezen. De telefoon van [slachtoffer 2] is bij verdachte aangetroffen. Verdachte verklaart dat hij de telefoon van [slachtoffer 2] niet heeft gestolen, maar dat zij ermee akkoord ging dat hij de telefoon meenam. Deze verklaring vindt de rechtbank niet geloofwaardig, gelet op de gehele gang van zaken. Veel meer voor de hand ligt de verklaring van [slachtoffer 2] daarover, dat verdachte haar telefoon pakte, waarop zij zei dat hij de telefoon moest pakken als hij haar maar niets meer aan zou doen. Dat betekent dat zij niet met het wegnemen heeft ingestemd uit vrije wil, maar uit angst.
4.3.6
Bewijs
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte zich, op grond van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage II, schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2, 3 meer subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten zoals in rubriek 5 weergegeven.

5.Bewezenverklaringen

De rechtbank verklaart op grond van de in bijlage I genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 24 februari 2017 te Amsterdam door geweld en een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte die [slachtoffer 1] gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] heeft gebracht, en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheid hierin dat verdachte
- die [slachtoffer 1] meermalen de keel heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden en die [slachtoffer 1] op het bed heeft geduwd en
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat die [slachtoffer 1] hem moest neuken en dat hij, verdachte, niet ging betalen;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 24 februari 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met twee handen met kracht de keel heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen heeft gehouden;
ten aanzien van het onder 3 meer subsidiair ten laste gelegde:
op 24 februari 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- die [slachtoffer 2] met twee handen met kracht de keel heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen heeft gehouden en
- die [slachtoffer 2] bij haar haren heeft gepakt en met haar hoofd tegen de rand van het bed heeft geslagen en
- die [slachtoffer 2] meermalen met zijn, verdachtes vuist(en) in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft gestompt en
- die op de grond liggende [slachtoffer 2] tegen het hoofd heeft getrapt;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op 24 februari 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon, iPhone 7, toebehorende aan [slachtoffer 2].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, 3 primair en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren, met aftrek van voorarrest. Hierbij houdt zij rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld. Ook de hoeveelheid gebruikte geweld, het door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opgelopen letsel en het gebrek aan inzicht van verdachte in zijn handelen gelden als strafverzwarende omstandigheden.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de strafeis te matigen naar een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Daarbij moet een behandelverplichting worden opgelegd. Daarnaast verzoekt hij met de volgende omstandigheden rekening te houden. In de feiten onder 3 en 4 zijn dezelfde geweldshandelingen opgenomen. Uit het Pro Justitia rapport van 8 augustus 2017, opgemaakt door. P.C. Dalebout (gezondheidspsycholoog) volgt dat de feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Verdachte heeft een lichte verstandelijke beperking en een onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling. Dit betekent dat hij onvoldoende in staat is problemen waarbij sprake is van onenigheid en/of agressie op een gepaste manier op te lossen.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de ernst van de bewezen feiten meegewogen bij de beslissing over de straf. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan en de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een gevangenisstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft twee prostituees de schrik van hun leven bezorgd. Beiden dachten met verdachte een gewone klant binnen te laten, maar zij werden vervolgens door verdachte aangevallen.
Bij slachtoffer [slachtoffer 1] kneep verdachte de keel dicht waardoor zij geen adem kreeg en dacht dat zij dood zou gaan. Zij werd door dat geweld gedwongen om – zonder betaling – seks met verdachte te hebben. De rechtbank vindt het belangrijk om hierbij op te merken dat het feit dat [slachtoffer 1] als prostituee werkt (en dus vrijwillig met klanten seks heeft) deze onvrijwillige, met geweld afgedwongen seks niet minder erg maakt.
Slachtoffer [slachtoffer 2] heeft verdachte meegenomen naar de peeskamer. Daar aangekomen zei verdachte plotseling “I will kill you now”, en wurgde haar. Net als [slachtoffer 1] kreeg ook [slachtoffer 2] geen adem en vreesde zij voor haar leven. Verdachte heeft haar bovendien tegen het hoofd gestompt, haar hoofd tegen de rand van het bed geslagen en haar geschopt. Door het heftige geweld heeft [slachtoffer 2] flinke verwondingen opgelopen, waaronder een gebroken oogkas. Het is van geluk te spreken dat de verwondingen van [slachtoffer 2] niet ernstiger zijn uitgevallen. Verdachte heeft van haar angst ook gebruik gemaakt door haar telefoon weg te nemen.
Beide slachtoffers hebben gezegd dat de aanval door verdachte hen bang heeft gemaakt. De slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] maakt duidelijk dat zij er ook vele maanden na het incident nog last van heeft en het gezicht van verdachte nog voor zich ziet als ze in bed ligt.
De ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers maken dat alleen een gevangenisstraf van meerdere jaren in aanmerking komt als straf. Dat geldt nog meer omdat prostituees een kwetsbare groep zijn. Zij ontvangen mannen die zij veelal niet kennen en zijn dan met die mannen alleen. Daarom moeten prostituees extra worden beschermd door het strafrecht.
In opdracht van de officier van justitie heeft een deskundige, gezondheidspsycholoog P.C. Dalebout, een psychologisch onderzoek ingesteld naar verdachte. In zijn rapport van 8 augustus 2017 concludeert deze deskundige dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten een lichte verstandelijke beperking. Ook lijkt er bij verdachte sprake te zijn van een onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling: verdachte kijkt op vrij onvolwassen wijze tegen problemen en uitdagingen aan. Het geweten van verdachte is gebrekkig ontwikkeld. De rechtbank sluit zich tot zo ver aan bij de conclusies van de deskundige.
De deskundige acht aannemelijk dat verdachte minder goed kon omgaan met de optredende problemen met [slachtoffer 2] en dat hij ook zijn agressie niet goed kon beheersen. De onenigheid met haar leidde bij verdachte al snel tot hoog oplopende boosheid en vervolgens tot fysieke agressie van zijn kant, doordat hij geen mogelijkheid had de problematiek op meer adequate wijze op te lossen. Op die manier is er een verband tussen de stoornis van verdachte en het geweld tegen [slachtoffer 2] . Dat geldt volgens de deskundige ook voor de andere feiten, voor zover die bewezen worden verklaard.
Het valt de rechtbank op dat de deskundige de laatstgenoemde conclusies trekt op basis van het verhaal van verdachte zelf. Verdachte heeft immers verklaard dat hij met [slachtoffer 2] over de te betalen prijs een conflict kreeg, dat over ging in fysiek geweld van beide kanten. Het rapport gaat echter niet in op de mogelijkheid dat de versies van beide slachtoffers juist zijn, en de verklaring van verdachte onjuist. Zoals onder 4.3 al is overwogen, gaat de rechtbank er vanuit dat de verklaringen van aangeefsters, die ondersteuning vinden in ander bewijs, waar zijn. Dat betekent dat de rechtbank uitgaat van het scenario dat beide slachtoffers zonder duidelijke aanleiding werden aangevallen door verdachte.
Overigens is het, ook als het verhaal van verdachte gevolgd wordt met betrekking tot het geweld tegen [slachtoffer 2] , opvallend dat de deskundige het geweld tegen [slachtoffer 1] (indien bewezen) uit hetzelfde gebrekkige probleemoplossende vermogen van verdachte verklaart, terwijl verdachte zelf niets verklaart over de reden waarom hij [slachtoffer 1] begon te wurgen. Daarnaast wordt in het rapport volstrekt geen aandacht besteed aan een van de meest opvallende aspecten van deze zaak, te weten dat verdachte binnen een periode van een half uur twee prostituees op zeer heftige wijze heeft mishandeld. Daar komt bij dat verdachte in 2012 is veroordeeld wegens mishandeling van een vrouw in McDonalds, en in 2013 voor vernieling tijdens een ruzie met zijn vriendin. Enige reflectie op de vraag of het toevallig is dat de slachtoffers in al deze gevallen steeds vrouwen waren is niet in het rapport te vinden.
De rechtbank volgt dus de deskundige niet als het gaat om het verband tussen de gebrekkige ontwikkeling en de gepleegde feiten. In de visie van de rechtbank heeft verdachte grof en bizar geweld gepleegd zonder dat duidelijk is geworden hoe hij daartoe is gekomen.
Het advies van de deskundige om verdachte (bijvoorbeeld bij De Waag) te leren wat voor hem risicofactoren zijn en hoe hij met risicovolle situaties om kan gaan, vloeit voort uit het onjuiste scenario dat verdachte het geweld gepleegd zou hebben als gevolg van zijn onvermogen om met conflicten om te gaan. Dat advies is dus niet bruikbaar voor de rechtbank. Dat verdachtes verstandelijke beperking en zijn gebrekkige geweten een rol hebben gespeeld bij de feiten is overigens niet onaannemelijk, en de rechtbank houdt daarmee wel rekening bij de strafoplegging.
De rechtbank merkt op dat het op zichzelf mogelijk is om nader gedragskundig onderzoek te doen plaatsvinden om over de bovengenoemde punten meer duidelijkheid te krijgen. Alles afwegende is de rechtbank echter van oordeel dat het belang van voortvarende afdoening hier zwaarder moet wegen. De rechtbank zal de zaak dus niet nogmaals aanhouden voor nader onderzoek.
De rechtbank weegt bij de strafoplegging mee dat verdachte kennelijk in staat is om heftig geweld te plegen tegen prostituees, en dat hij daarover niet of nauwelijks gevoelens van spijt lijkt te hebben. Dat geeft de rechtbank ernstige zorgen over de mogelijkheid dat verdachte in de toekomst weer geweldsfeiten tegen personen zal plegen. Het is dan ook van belang dat verdachte langere tijd onder toezicht van de reclassering komt te staan, dat een diagnose wordt gesteld en indien wenselijk behandeling plaats vindt. Daarom zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, en daaraan een proeftijd van vijf jaar koppelen. Als bijzondere voorwaarden legt de rechtbank de verplichting aan verdachte op om mee te werken aan diagnose en behandeling, bijvoorbeeld bij De Waag.
De wet (artikel 14b van het Wetboek van Strafrecht) stelt voor de oplegging van een proeftijd die langer is dan drie jaar de voorwaarde dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen (of gevaar veroorzaakt voor) de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Aan die voorwaarde is in dit geval voldaan, gelet op de vorige alinea.

9.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 1.595,- aan materiële schadevergoeding, € 4.000,- aan immateriële schadevergoeding en € 1.445,81 aan advocaatkosten, met rente. Op zitting is de vordering aangevuld met de post gederfde inkomsten ter hoogte van € 7.500,-.
De officier van justitie vordert toewijzing van de vordering, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de bewezen poging tot zware mishandeling en diefstal rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De raadsman heeft het volgende standpunt over de vordering ingenomen. De factuur in de bijlage betreft niet de kosten van de periode na het ten laste gelegde. De gevorderde kosten zijn daarom onvoldoende onderbouwd. Dit geldt ook voor de gederfde inkomsten die op zitting niet zijn onderbouwd. De benadeelde partij moet voor deze posten niet-ontvankelijk worden verklaard. Slachtoffers komen altijd voor een toevoeging in aanmerking en hebben dus geen advocaatkosten. Ook voor deze post moet niet-ontvankelijkheid volgen of in ieder geval moet deze worden gematigd tot het liquidatietarief. De immateriële schade wordt onderbouwd met uitspraken die verschillen van deze zaak. In die zaken was sprake van zwaardere gevallen. Daarom moet deze post worden gematigd tot niet hoger dan € 2.044,-.
De rechtbank concludeert het volgende. De materiële schade, namelijk de kosten die [slachtoffer 2] heeft gemaakt voor het huren van het raam, is onvoldoende onderbouwd. Uit de vordering volgt niet dat zij deze kosten ook in de periode na het ten laste gelegde heeft gemaakt. Voor deze post zal de rechtbank haar niet-ontvankelijk verklaren.
Daarnaast is op zitting € 7.500,- aan gederfde inkomsten gevorderd. Deze vordering is mondeling toegelicht en niet onderbouwd met stukken. Toch wil de rechtbank wel aannemen dat [slachtoffer 2] door het ten laste gelegde niet heeft kunnen werken. Een bedrag van € 1.000,- aan gederfde inkomsten vindt zij aannemelijk. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Vast staat dat door [slachtoffer 2] kosten zijn gemaakt voor de rechtsbijstand. De rechtbank zal de vordering toewijzen ter hoogte van het liquidatietarief, te vermeerderen met 3 punten. Dit betekent dat een bedrag van € 1.152,- zal worden toegewezen.
Door de raadsman is niet betwijfeld dat [slachtoffer 2] immateriële schade heeft geleden. Dat het incident gevolgen voor haar heeft gehad, staat vast. Dat volgt onder andere uit haar slachtofferverklaring en de verklaring die zij daarover op zitting heeft afgelegd. Met de raadsman is de rechtbank het eens dat de uitspraken die ter onderbouwing van deze schadepost zijn genoemd, niet vergelijkbaar zijn met deze zaak. Zij zal de gevorderde schade dan ook matigen tot € 2.000,- en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren voor de rest van de gevorderde immateriële schade.
De rechtbank zal de vordering dus voor een bedrag van in totaal € 4.152,- (vierduizendhonderdtweeenvijftig euro) toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 24 februari 2017, tot aan de dag dat de vordering geheel is afgedaan.
Voor zover de vordering niet-ontvankelijk is, kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 2] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57, 242, 302, 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank verklaart het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 meer subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
De rechtbank verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
voor het onder 1 ten laste gelegde:
verkrachting;
voor het onder 2 en onder 3 meer subsidiair ten laste gelegde:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
diefstal.
De rechtbank verklaart het bewezene strafbaar.
De rechtbank verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
De rechtbank beveelt dat een gedeelte, groot
1 (een) jaar, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
De rechtbank stelt daarbij een proeftijd van
5 (vijf) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
De rechtbank stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
1. meewerkt aan het stellen van een diagnose bij forensische ambulant behandelcentrum De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering,
2. zich laat behandelen door forensische ambulant behandelcentrum De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, indien en voor zolang die instelling dat nodig acht, waarbij veroordeelde zich moet houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
De rechtbank geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde daarin te begeleiden.
De rechtbank wijst de vordering van
[slachtoffer 2], wonende te [woonplaats] , toe tot
€ 4.152,- (vierduizendhonderdtweeenvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 24 februari 2017, tot aan de dag dat de vordering geheel is afgedaan.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
De rechtbank legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] , aan de Staat € 4.152,- (vierduizendhonderdtweeenvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 24 februari 2017, tot aan de dag dat de vordering geheel is afgedaan. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 51 (eenenvijftig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
De rechtbank bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P. Jit, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 oktober 2017.