In deze zaak vordert ING Bank N.V. van de gedaagden, die een hypothecaire lening hebben afgesloten, betaling van een restschuld van € 100.000,00 na de executieveiling van hun woning. De gedaagden hebben in 2009 een hypothecaire lening van € 360.000,00 afgesloten, maar door betalingsachterstanden heeft ING de lening opgezegd en de woning onderhands verkocht voor € 225.655,00. De gedaagden stellen dat zij onder druk zijn gezet om akkoord te gaan met de biedingen en dat de verkoopprijs onder de marktwaarde lag, waardoor zij met een aanzienlijke restschuld zijn blijven zitten. De rechtbank oordeelt dat ING met toestemming van de voorzieningenrechter heeft gehandeld en dat de enkele stelling van de gedaagden over de verkoopprijs onvoldoende is om te concluderen dat ING onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering van ING wordt toegewezen, en de gedaagden worden veroordeeld in de proceskosten.