ECLI:NL:RBAMS:2017:7813

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
C/13/620477 / HA ZA 16-1260
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van restschuld na hypothecaire executie

In deze zaak vordert ING Bank N.V. van de gedaagden, die een hypothecaire lening hebben afgesloten, betaling van een restschuld van € 100.000,00 na de executieveiling van hun woning. De gedaagden hebben in 2009 een hypothecaire lening van € 360.000,00 afgesloten, maar door betalingsachterstanden heeft ING de lening opgezegd en de woning onderhands verkocht voor € 225.655,00. De gedaagden stellen dat zij onder druk zijn gezet om akkoord te gaan met de biedingen en dat de verkoopprijs onder de marktwaarde lag, waardoor zij met een aanzienlijke restschuld zijn blijven zitten. De rechtbank oordeelt dat ING met toestemming van de voorzieningenrechter heeft gehandeld en dat de enkele stelling van de gedaagden over de verkoopprijs onvoldoende is om te concluderen dat ING onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering van ING wordt toegewezen, en de gedaagden worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/620477 / HA ZA 16-1260
Vonnis van 25 oktober 2017
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. T.J.P. Jager te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. A. Köker te Amstelveen.
Partijen zullen hierna ING en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 november 2016 van ING, met producties,
  • de conclusie van antwoord van [gedaagden] , met producties,
  • het tussenvonnis van 15 februari 2017, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • de akte houdende producties van ING, met producties.
Vervolgens heeft op 6 oktober 2017 een comparitie van partijen plaatsgevonden waarbij van de zijde van ING aanwezig was de heer M. Zieltjens , medewerker Vesting Finance Incasso, schriftelijk gemachtigde van ING, bijgestaan door mr. J. Posthuma en van de zijde van [gedaagden] de heer [gedaagde sub 1] , bijgestaan door mr. K. Tülü. [gedaagde sub 2] was niet aanwezig.
Mr. Posthuma heeft verklaard conform zijn spreekaantekeningen, die aan het dossier zijn toegevoegd. Mr. Tülü heeft verklaard dat [gedaagden] door ING en de notaris onder druk is gezet om binnen 24 uur te beslissen over de drie voorgelegde biedingen op de woning, dat daarbij werd gezegd dat de woning bij een openbare veiling zou worden verkocht als hij geen van de biedingen zou accepteren en dat de opbrengst in dat geval lager zou zijn.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 9 november 2009 heeft [gedaagden] bij ING een hypothecaire geldlening gesloten voor een bedrag van € 360.000,00 en is een eerste recht van hypotheek gevestigd op een door [gedaagden] aangekochte bouwkavel (hierna: het registergoed) te [plaats] .
2.2.
Op een gegeven moment is er een betalingsachterstand ontstaan bij [gedaagden] en heeft ING de hypothecaire geldlening opgezegd.
2.3.
Bij exploot van 6 mei 2015 heeft ING de executieveiling van het registergoed aangezegd.
2.4.
Op 3 juni 2015 heeft de notaris verklaard dat hij vier onderhandse biedingen had ontvangen, waarvan de hoogste € 225.655,00 bedroeg.
2.5.
Bij beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland d.d. 30 juni 2015 is, bij uitblijven van bezwaar van de belanghebbenden, verlof verleend voor de onderhandse verkoop van het registergoed volgens de aan de beschikking gehechte koopovereenkomst voor de koopprijs van € 225.655,00.
2.6.
Na de onderhandse verkoop bedroeg de restschuld € 237.484,34.

3.Het geschil

3.1.
ING vordert samengevat - dat de rechtbank [gedaagden] , bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeelt tot betaling van de restschuld van (in het kader van deze procedure onder voorbehoud van rechten beperkt tot) € 100.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente en proceskosten.
3.2.
[gedaagden] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagden] voert - samengevat - tegen de vordering aan dat ING haar onder druk heeft gezet binnen 24 uur akkoord te gaan met het onderhandse bod. De onderhandse biedingen lagen onder de reële marktwaarde en door de verkoop is [gedaagden] met een grote restschuld blijven zitten. ING heeft hiermee onrechtmatig jegens [gedaagden] gehandeld, aldus steeds [gedaagden]
4.2.
Vast staat dat ING met verlof van de voorzieningenrechter de woning onderhands heeft verkocht voor een koopprijs van € 225.655,00. Nu ING met toestemming van de voorzieningenrechter heeft gehandeld, is, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet in te zien waarom ING desondanks onrechtmatig jegens [gedaagden] zou hebben gehandeld. De enkele stelling dat verkocht is voor een prijs die onder de marktwaarde lag is, wat er verder ook zij van de juistheid van die stelling, is onvoldoende om de conclusie te dragen dat ING onzorgvuldig heeft gehandeld. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
4.3.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ING worden begroot op:
- dagvaarding € 103,89
- griffierecht 1.929,00
- salaris advocaat
2.842,00(2 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 4.874,89

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan ING te betalen een bedrag van € 100.000,00 (éénhonderdduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 30 november 2016 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 4.874,89, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, rechter, bijgestaan door mr. S.A.M. Groot, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2017.