ECLI:NL:RBAMS:2017:780

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2017
Publicatiedatum
10 februari 2017
Zaaknummer
13/650334-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met zwaar lichamelijk letsel door schoppen tegen het onderbeen van een 78-jarige vrouw

Op 10 februari 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 april 2015 in Amsterdam een 78-jarige vrouw zwaar heeft mishandeld. De verdachte heeft de vrouw opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht door haar met veel kracht tegen het onderbeen te schoppen, wat resulteerde in een gebroken scheenbeen en kuitbeen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het letsel gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel, ondanks de argumenten van de officier van justitie en de verdediging dat het letsel niet als zodanig kon worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, in ieder geval in voorwaardelijke zin, en dat hij zich bewust was van zijn gedragingen. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht, gezien zijn psychische toestand, maar heeft geconcludeerd dat zijn gedragingen hem konden worden toegerekend. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht, en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft de ernst van de mishandeling en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650334-15 (Promis)
Datum uitspraak: 10 februari 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[GBA-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 januari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Al Mansouri, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.F.J. Smeets, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 19 april 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [persoon 1] (een 78-jarige vrouw) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken scheenbeen en kuitbeen, heeft toegebracht, door voornoemde [persoon 1] met dat opzet met veel kracht tegen het onderbeen te schoppen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 19 april 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [persoon 1] heeft mishandeld door met veel kracht tegen het onderbeen van voornoemde [persoon 1] te schoppen, tengevolge waarvan voornoemde [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken scheenbeen en kuitbeen, althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De rechtbank leest “ [persoon 1] ” als “ [persoon 1] ”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
3.
Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Nadere bewijsoverweging
4.1.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair ten laste gelegde, nu het letsel van [persoon 1] – vanwege haar goede gesteldheid en uiteindelijk goede genezing – niet gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel. Het subsidiair ten laste gelegde kan volgens de officier van justitie wel worden bewezen, op basis van (onder meer) de verklaringen van aangeefster [persoon 1] , de medische informatie in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte.
4.1.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair ten laste gelegde, nu – in juridische zin – geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij [persoon 1] . Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden omdat verdachte geen opzet had op zijn gedraging, ook niet in voorwaardelijke zin, omdat hij tijdens die gedraging in een psychose verkeerde en daardoor – volgens de opgestelde rapportages – volledig ontoerekeningsvatbaar was.
4.1.3
Oordeel van de rechtbank
Zwaar lichamelijk letsel
Anders dan de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank bewezen dat het letsel dat [persoon 1] heeft opgelopen ten gevolge van de trap tegen haar onderbeen door verdachte gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel zoals bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Of sprake is van zwaar lichamelijk letsel hangt af van de aard en de ernst van het toegebrachte letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat [persoon 1] ten gevolge van de trap tegen haar onderbeen haar scheenbeen en kuitbeen heeft gebroken. Het betrof gecompliceerde breuken. [persoon 1] is twee maal geopereerd, waarbij een metalen pen in haar been is geplaatst. Er is een infectie opgetreden waardoor het herstel vertraagd is. Zij had twee grote incisies in haar been vanwege een compartimentssyndroom. [persoon 1] heeft vervolgens maandenlang veel pijn geleden. Toen zij na ongeveer drie weken het ziekenhuis mocht verlaten, heeft zij nog enige tijd in een verzorgingstehuis verbleven. In totaal is [persoon 1] zeven weken van huis geweest. Vervolgens is zij nog onder intensieve behandeling van een fysiotherapeut gebleven. [persoon 1] heeft geruime tijd moeten revalideren. Nu het slachtoffer op het moment van het tenlastegelegde 78 jaar oud was, had het letsel gemakkelijk tot blijvende invaliditeit kunnen leiden. Dat zij naar eigen zeggen thans volledig is hersteld, was dan ook geenszins vanzelfsprekend en maakt – gelet op het voorgaande – niet dat haar letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd. De rechtbank kwalificeert het letsel aldus als zwaar lichamelijk letsel.
Opzet
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld, in ieder geval in voorwaardelijke zin. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan het verweer dat een verdachte als gevolg van zijn bijzondere psychische gesteldheid niet opzettelijk heeft gehandeld slechts slagen indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen
ieder inzichtin de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Dat daarvan in dit geval geen sprake is, blijkt al uit de verklaring van verdachte zelf dat hij is weggelopen omdat hij zo was geschrokken van het feit dat hij [persoon 1] had geraakt. Ook heeft verdachte verklaard dat hij zich kan herinneren dat hij aan het schreeuwen was, althans geagiteerd reageerde naar een fietser, en dat hij daarop werd aangesproken door het slachtoffer. Nu verdachte zich aldus, zoals hij ook heeft verklaard, bewust was van de aanwezigheid van [persoon 1] in zijn onmiddellijke nabijheid op het moment dat hij schopte, is niet aannemelijk geworden dat ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen ontbrak op het moment dat hij schopte. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verdachte zich in ieder geval deels bewust was van wat hij deed, en dat hij bewust heeft geschopt, zodat hij wel degelijk opzet op de mishandeling heeft gehad.
Conclusie
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 5. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het primair ten laste gelegde
op 19 april 2015 te Amsterdam, aan [persoon 1] (een 78-jarige vrouw) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken scheenbeen en kuitbeen, heeft toegebracht, door [persoon 1] met dat opzet met veel kracht tegen het onderbeen te schoppen.

5.Bewijs

5.1
Bewijsmiddelen

1.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2015090231-5 van

22 april 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 2] (p. 19).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 1] , zakelijk weergegeven:
Op 19 april 2015 bevond ik mij buiten voor mijn woning op de [straatnaam] te Amsterdam. Ik zag dat er een blonde man over de [straatnaam] liep. Ik zag dat hij op enkele meters bij mij vandaan liep. Ik hoorde dat hij echt ongelooflijk hard aan het schreeuwen was en ik heb hem op een hele nette manier gevraagd of hij iets rustiger aan kon doen. Ik zag dat hij zich vervolgens direct omdraaide en dat hij mij een hele harde trap gaf tegen mijn linker been. Ik ben vervolgens direct gevallen en ik ben met een ambulance naar het [naam] ziekenhuis gebracht.
Ik heb zowel mijn scheenbeen als mijn kuitbeen gebroken door de trap. Ik moet spoedig geopereerd worden.

2. Een proces-verbaal van aangifte – verhoor aangeefster met nummer PL1300-2015090231-7 van 22 april 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 2] (p. 22 ev).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 1] , zakelijk weergegeven:
Ik wens aangifte te doen van zware mishandeling. Ik heb door een enkele trap erg veel pijn en letsel opgelopen. Ik ben inmiddels geopereerd. De breuken en de operatie waren nog gecompliceerder dan verwacht. Mijn been heeft nu twee grote incisies. Deze zijn gemaakt door de arts en zitten nu door middel van touwtjes bij elkaar. Het is gedaan vanwege compartimentssyndroom (druk van binnen uit).

3. Een geschrift, zijnde een aanvraagformulier medische informatie betreffende [persoon 1] , d.d. 22 april 2015 (p. 25).

Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van L. Rijntjes, arts, zakelijk weergegeven:
Omschrijving van het letsel: standsafwijking van linker onderbeen. Blauwe plek + blaarvorming. Gespannen spieren onderbeen.
Bijzondere mededelingen: bij de röntgenfoto’s gebroken scheenbeen en kuitbeen waarvoor een gecompliceerde operatie.

4.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2015090231-16 van

10 mei 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 2] en [persoon 3] (p. 64).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 1] , zakelijk weergegeven
:
Mijn herstel heeft flink vertraging opgelopen door een infectie. Zoals het er nu uit ziet word ik komende maandag uit het ziekenhuis ontslagen en mag ik naar een verzorgingstehuis in [plaats] . Ik heb nog wel pijn aan mijn been. Vanwege het compartimentsyndroom is mijn been tot moes gesneden. Ik kan inmiddels wel met een rollator lopen.

5. Een geschrift, zijnde een brief van [persoon 1] aan verdachte, d.d. 28 juli 2015 (ongenummerd).

Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van [persoon 1] , zakelijk weergegeven:
Mijn been was op drie plaatsen gebroken. Het was een gecompliceerde breuk waarvoor twee operaties, waarbij een metalen pen is geplaatst, nodig waren. Ik heb pijn en ongemak ervaren. Ik ben zeven weken van huis geweest en ga nu nog twee keer per week voor fysiotherapie. Het lopen is nog lang niet op het oude niveau.

6. Een geschrift, zijnde de schriftelijke slachtofferverklaring van [persoon 1] aan verdachte, d.d. 17 juni 2015 (ongenummerd).

Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van [persoon 1] , zakelijk weergegeven:
Ik heb de afgelopen maanden veel pijn en ongemak gehad. De dokter heeft gezegd dat ik daar nog wel een jaar of langer last van zal houden.

7. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 24 april 2015 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank (ongenummerd).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik werd bijna omver gefietst. Ik heb geagiteerd gereageerd naar die fietser. Ik kan me herinneren dat een vrouw mij heeft aangesproken. Het was iets in de strekking van dat het wel een beetje minder kon. Zij deed een stap mijn kant op. Toen heb ik die vrouw geraakt (de rechtbank begrijpt) met een trap. Omdat ik daar zo van geschrokken was ben ik weggelopen.

8.Een proces-verbaal van verhoor met nummer PL1300-2015090231-11 van

22 april 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 2] en [persoon 4] (p. 46 ev).

Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik had bijna een aanrijding met een fietser. Er viel een woordenwisseling van what the fuck ben je aan het doen. Er stond een vrouw. Op het moment dat ik een schop wilde uitdelen deed zij een stap naar links en toen raakte ik haar vol op haar onderbeen.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

7.1
Standpunt van de officier van justitie
Op grond van de conclusies uit de Pro Justitia rapportages van de psycholoog en de psychiater heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde volledig ontoerekeningsvatbaar was, zodat het ten laste gelegde hem niet kan worden toegerekend. De officier van justitie heeft daarom verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit niet aan verdachte kan worden toegerekend en dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de psycholoog en de psychiater hun conclusie dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde psychotisch was en als gevolg daarvan volledig ontoerekeningsvatbaar beschouwd dient te worden, uitsluitend hebben gebaseerd op de verklaring van verdachte dat hij een bal op zich af zag komen die hij wilde wegtrappen. De rechtbank is er echter niet van overtuigd dat verdachte de door hem beschreven psychotische verschijnselen, te weten een bal die op hem afkwam, heeft waargenomen en komt tot een ander oordeel.
[persoon 1] heeft verklaard dat zij een jongen over de [straatnaam] zag lopen die ongelooflijk hard aan het schreeuwen was en dat zij hem op een hele nette manier gevraagd heeft of hij iets rustiger aan kon doen. Vervolgens zag zij dat deze jongen zich
direct omdraaideen dat hij haar een harde trap tegen haar linker been gaf. Verdachte heeft erkend dat hij schreeuwde en dat hij door [persoon 1] daarop werd aangesproken en dat hij haar heeft gezien op het moment dat hij schopte. De verklaringen van aangeefster en verdachte komen dus in zoverre overeen.
Over het omdraaien naar aangeefster heeft verdachte evenwel niet verklaard, maar de rechtbank heeft geen aanleiding om aan dit onderdeel van de verklaring van aangeefster te twijfelen. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte aangeefster heeft geschopt, als onmiddellijke reactie op het feit dat hij door haar werd aangesproken. Deze onvoorspelbare, boze reactie van verdachte past bij zijn gedrag daaraan voorafgaand. Verdachte was om de één of andere reden zeer geïrriteerd of boos. In elk geval was hij heel hard aan het schreeuwen. Volgens eigen zeggen, omdat hij – kort voor het trappen tegen aangeefster (verdachte spreekt over een paar passen vanaf de hoek) – een conflict had met een fietser. Dit past echter niet goed bij de verklaring van getuige [getuige] . Hij heeft immers verklaard dat hij een jongen langs zijn woning zag lopen die onbeschoft hard aan het schreeuwen was en dat hij deze jongen na tien minuten – nog steeds schreeuwend – wederom, snel, langs zijn woning zag lopen. Getuige [getuige] , noch aangeefster, die verdachte aan zag komen lopen, maken melding van enig incident met een fietser. Volgens verdachte klopt dit tijdsbestek en het heen en weer lopen niet, maar de rechtbank heeft geen aanleiding aan de verklaring van [getuige] te twijfelen.
Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk dat verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, alleen maar boos was op een fietser en dat hij – kennelijk toevallig – op het moment dat hij werd aangesproken door aangeefster op zijn gedrag, in haar directe nabijheid (in gedachten) een bal zag, waar hij een schop tegenaan wilde geven. De rechtbank twijfelt zodoende aan de betrouwbaarheid van de verklaring van verdachte. De verklaring van verdachte, enkele dagen na het incident, lijkt veeleer een rationalisatie achteraf voor een gedraging waarvan verdachte, volgens eigen zeggen, op dat moment al besefte dat die ongeoorloofd was. De rechtbank acht in dit kader tevens van belang dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zich goed voelde op de dag van het voorval en dat het al geruime tijd goed met hem ging, hetgeen ook is bevestigd door zijn ouders. Desgevraagd heeft verdachte aangegeven dat toen hij eerder in zijn leven wegens een psychose was opgenomen hij helemaal van de wereld was, hetgeen ten tijde van het ten laste gelegde zeker niet het geval was. Tegenover de psycholoog heeft verdachte verklaard dat hij gedurende zijn eerdere psychoses nooit dingen heeft waargenomen die er niet bleken te zijn. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk dat verdachte, door de enkele omstandigheid dat hij één of twee keer zijn medicatie niet had genomen, de door hem beschreven acute psychotische verschijnselen, te weten een bal die op hem af kwam, heeft waargenomen. Daar komt nog bij dat verdachte, die drie dagen na het incident al is gehoord door de politie, toen op geen enkele wijze in de war leek.
De rechtbank acht het wel aannemelijk dat het handelen van verdachte is beïnvloed door de bij hem vastgestelde stoornis, te weten een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van schizofrenie van het paranoïde type. De psycholoog heeft bevonden dat niet geheel duidelijk is wat het enkele malen niet innemen van medicatie of het gebruik van cannabis in psychotische zin voor een effect op verdachte heeft gehad, maar dat duidelijk is dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde in een sterk geagiteerde staat verkeerde. Er lijkt sprake te zijn geweest van een ongecontroleerde explosie, die rechtstreeks doorwerkte in een verstoring van zijn denken, zodat hij na aangesproken te zijn hevig schrok waarna hij zijn psychotische angst en woede direct uitte. De rechtbank is er zoals hierboven omschreven evenwel niet van overtuigd dat ieder inzicht in het handelen van verdachte bij hem ontbrak, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat er wel degelijk ruimte was voor heroverweging dan wel bezinning, kortom voor andere mogelijkheden dan het schoppen van aangeefster.
Al het voorgaande leidt er toe dat de rechtbank het advies van de deskundigen verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te achten niet overneemt. De rechtbank komt tot de conclusie dat de gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde hem kunnen worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Dat betekent dat verdachte wel strafbaar is, zij het in beperkte mate.

8.Motivering van de straf

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zware mishandeling, door [persoon 1] – die op dat moment 78 jaar oud was – met veel kracht tegen haar onderbeen te schoppen. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [persoon 1] en haar veel pijn en letsel toegebracht. Daarnaast brengt dergelijk handelen gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg in de samenleving en bij het slachtoffer in het bijzonder. Uit de slachtofferverklaring van [persoon 1] blijkt ook dat het voorval veel impact op haar leven heeft gehad. Het slachtoffer had een dubbele beenbreuk en heeft zeer lang moeten revalideren, en daarbij met onzekerheid moeten leven over de vraag of zij ooit weer volledig zou herstellen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is onderzocht door een psycholoog en een psychiater.
De psycholoog heeft in zijn rapportage van 19 augustus 2015 geconstateerd dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de zin van schizofrenie van het paranoïde type.
Onbehandeld, dat wil zeggen wanneer verdachte zijn medicatie niet inneemt en geen enkele begeleiding krijgt, is de kans op een psychotische decompensatie volgens hem groot en is er een aanzienlijk risico dat een dergelijke decompensatie gepaard gaat met plotselinge, hevige agressiedoorbraken. Toename van stress en cannabisgebruik zijn mogelijk bijkomende risicofactoren. Voortzetting van de huidige behandeling van verdachte is volgens de psycholoog geïndiceerd. Zolang er nog geen sprake is van voldoende ziektebesef en ziekte-inzicht en intrinsieke behandel- en medicatiemotivatie, is het volgens hem raadzaam met regelmaat de medicatiespiegel van verdachte in de gaten te houden, zodat problemen op objectieve wijze in een vroeg stadium kunnen worden onderkend. Aangezien cannabisgebruik bij verdachte mogelijk een luxerende rol speelde in een of meerdere psychotische episodes, lijkt het raadzaam om verdachte aan een individuele leefstijltraining te laten deelnemen om daarmee beter zicht te krijgen in de risico’s van zijn cannabisgebruik en te motiveren tot het nemen van passende maatregelen dan wel verandering van leefstijl, aldus de psycholoog.
De psychiater heeft in zijn rapportage van 24 november 2015 geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van schizofrenie van het paranoïde type en cannabisafhankelijkheid. Als betrokkene zich aan de huidige ambulante psychiatrische behandeling en begeleiding zou onttrekken, geen antipsychoticum meer zou slikken en cannabis zal blijven gebruiken, wordt de kans op een nieuw geweldsdelict door de psychiater als matig ingeschat. Het risico is dan dat verdachte psychotisch wordt en vanuit zijn psychose fysiek agressief. Indien betrokkene echter behandeltrouw blijft (zowel continuering van psychiatrische behandeling en voortzetting van een antipsychoticum) en geen/niet overmatig cannabis dan wel andere drugs gebruikt, dan is de kans op een nieuw geweldsdelict laag, aldus de psychiater.
Zware mishandeling is een ernstig feit, waarop in beginsel moet worden gereageerd met oplegging van een forse straf. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht hanteren als uitgangspunt om in geval van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zonder gebruik te maken van een wapen een gevangenisstraf van 3 maanden op te leggen. Nu de rechtbank echter heeft vastgesteld dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, zal zij van voormeld uitgangspunt afwijken en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen van 1 (één) maand.
De rechtbank vindt het van groot belang dat verdachte zijn behandeling voortzet. Gebleken is dat verdachte in de week voorafgaand aan het tenlastegelegde zijn medicatie onvoldoende trouw heeft genomen. Uit de genoemde deskundigenrapportages leidt de rechtbank af dat verdachte in het verleden ook al medicatieontrouw is geweest en daardoor agressief is geworden en er destijds zelfs moest worden overgegaan tot dwangmedicatie. De rechtbank heeft er onvoldoende vertrouwen in dat verdachte geheel zelfstandig en vrijwillig zijn behandeling, inclusief het tijdig nemen van medicatie, zal voortzetten. Ter zitting heeft verdachte onvoldoende inzicht getoond in het belang van het tijdig nemen van zijn medicatie. De omstandigheid dat verdachte kennelijk “geen tijd had” om naar de apotheek te gaan, zoals hij heeft verklaard, baart de rechtbank zorgen nu verdachte onvoldoende doordrongen is van het enorme belang van stipte inname van zijn medicatie. Daarom zal de rechtbank verdachte verplichten tot het volgen van behandeling in een drangkader. De rechtbank vindt het daarbij van belang dat toezicht wordt gehouden op de medicatiespiegel van verdachte. Ter zitting heeft verdachte zich daarnaast – minst genomen – zeer ambivalent opgesteld ten opzichte van zijn cannabisgebruik. Bekend is evenwel dat cannabis gebruik een luxerende werking kan hebben op het ontstaan van psychoses bij personen die daar gevoelig voor zijn. De rechtbank is daarom ook van oordeel dat verdachte dient te werken aan zijn cannabisverslaving voor zover zijn behandelaren het daarmee eens zijn.
Gelet op voormelde inhoud van de deskundigenrapportages zal de rechtbank na te melden bijzondere voorwaarden opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het primair bewezenverklaarde
zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze straf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzijlater anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Behandelverplichting – ambulante behandeling
Veroordeelde is verplicht zijn huidige ambulante behandeling bij Mentrum of soortgelijke instelling voort te zetten, op de tijden en plaatsen als door of namens zijn behandelaars aan te geven. Deze individuele, ambulante psychiatrische behandeling en begeleiding zal – ten minste – bestaan uit het gebruik van door de behandelaar(s) voorgeschreven medicijnen, de voortzetting van psycho-educatie (over zijn psychiatrische ziekte en de hiermee gepaard gaande beperkingen), begeleiding in het dagelijks leven (gericht op studie, werk, contacten met anderen en vrijetijdsbesteding) en – indien zijn behandelaars dat nodig achten – aandacht voor het stoppen, dan wel beperken van cannabisgebruik.
Meldplicht
Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd melden bij Reclassering Nederland aan de [straat] te Amsterdam, zo vaak en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Andere voorwaarde(n) het gedrag betreffende
Veroordeelde dient inzicht te geven aan Reclassering Nederland in het verloop van zijn behandeling en in zijn medicijngebruik, waaronder wordt verstaan het meewerken aan controles op zijn medicijngebruik door middel van bloedspiegelmetingen.
Geeft aan Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J. Piena en E. Dinjens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 februari 2017.