ECLI:NL:RBAMS:2017:7770

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
KG ZA 17-894
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van merken door voormalig Mazda-dealer in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 19 oktober 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Mazda Motor Logistics Europe N.V. en twee voormalige dealers, aangeduid als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De zaak draait om de vraag of de gedaagden de merken van Mazda nog mogen gebruiken na beëindiging van hun dealer- en reparateurovereenkomsten. Mazda vorderde onder andere dat de gedaagden het gebruik van het Mazda beeldmerk en woordmerk zouden staken, en dat zij geen nieuwe Mazda-voertuigen meer zouden verkopen, tenzij zij als tussenpersoon optreden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagden inderdaad in strijd met hun contractuele verplichtingen handelden door het gebruik van de merken en het aanbieden van nieuwe voertuigen. De rechter wees de vorderingen van Mazda grotendeels toe, met inbegrip van het opleggen van dwangsommen voor het niet naleven van de veroordelingen. De uitspraak is gebaseerd op de contractuele bepalingen en de jurisprudentie, waaronder het arrest BMW/Deenik, dat bepaalt dat een merkhouder een derde niet kan verbieden om het merk te gebruiken voor reparatie en onderhoud, tenzij dit gebruik de indruk wekt van een commerciële band met de merkhouder. De rechter concludeerde dat de gedaagden de indruk wekten nog steeds deel uit te maken van het Mazda-netwerk, wat niet toegestaan was. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in contracten en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/633513 / KG ZA 17-894 CB/MV
Vonnis in kort geding van 19 oktober 2017
in de zaak van
de naamloze vennootschap
MAZDA MOTOR LOGISTICS EUROPE N.V.,
gevestigd te Brussel (België),
eiseres bij gelijkluidende dagvaardingen van 7 en 9 augustus 2017,
advocaat mr. W.B.J. van Overbeek te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [plaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. M.G. Jansen te Haarlem.
Partijen zullen hierna Mazda, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden genoemd. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden samen ook [gedaagden gezamenlijk] (in enkelvoud) genoemd.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 4 oktober 2017 heeft Mazda gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagden gezamenlijk] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen.
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de zijde van Mazda: [naam 1] met mr. Van Overbeek;
aan de zijde van [gedaagden gezamenlijk] : [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] met mr. Jansen.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.

2.De feiten

2.1.
In oktober 2008 heeft Mazda met [gedaagde sub 1] en met [gedaagde sub 2] een Mazda dealerovereenkomst en een Mazda erkend reparateurovereenkomst gesloten. In artikel 1 van bijlage 5C bij de dealerovereenkomst is een aantal verplichtingen opgenomen voor de dealer die gelden na afloop van de dealerovereenkomst. Deze verplichtingen houden onder meer in het staken van het gebruik van de merken van Mazda (artikel 1 onder e) en het zich onthouden van (rechts)handelingen die erop kunnen duiden dat de dealer nog een erkend Mazdadealer is (artikel 1 onder f). In artikel 1.6 van de reparateurovereenkomst is – kort gezegd – opgenomen dat een reparateur geen nieuwe Mazda’s mag tentoonstellen en (op eigen naam) mag verkopen. In artikel 1 van bijlage 6A bij de reparateurovereenkomst is een aantal verplichtingen opgenomen voor de reparateur die gelden na afloop van de reparateurovereenkomst. Deze verplichtingen houden onder meer in het zich onthouden van (rechts)handelingen die erop kunnen duiden dat de reparateur nog een erkend Mazdareparateur is (artikel 1 onder d) en het zich blijven houden aan artikel 1.6 van de overeenkomst (artikel 1 onder e).
2.2.
Bij brieven van 22 en 23 oktober 2013 heeft Mazda de onder 2.1 genoemde overeenkomsten opgezegd per 1 november 2015. Tegelijkertijd heeft Mazda de intentie uitgesproken na die datum met [gedaagden gezamenlijk] nieuwe overeenkomsten aan te gaan. Bij brief van 20 juni 2014 heeft Mazda haar eerder uitgesproken intentie ingetrokken.
2.3.
Medio 2015 is tussen partijen een geschil ontstaan over de vraag of opzegging van de overeenkomsten rechtsgeldig was. [gedaagden gezamenlijk] heeft hierover een kort geding aanhangig gemaakt, dat echter niet heeft plaatsgevonden omdat partijen op 8 maart 2016 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. In deze overeenkomst is onder meer bepaald dat de dealerovereenkomst en de reparateurovereenkomst definitief eindigen op 31 maart 2016, maar dat de reparateurovereenkomst per 1 april 2016 wordt opgevolgd door een nieuwe reparateurovereenkomst die met een proefperiode van één jaar zou eindigen op 1 april 2017. Blijkens artikel 2.1 van de vaststellingsovereenkomst is deze proefperiode opgenomen om – kort gezegd – te voorkomen dat [gedaagden gezamenlijk] nieuwe Mazda’s zou verkopen. Blijkens artikel 2.4 van de vaststellingsovereenkomst is een Mazda-voertuig niet nieuw indien er meer dan 500 kilometer mee is gereden en dit voertuig ten minste twee maanden is geregistreerd. Blijkens artikel 2.5 van de vaststellingsovereenkomst is het [gedaagden gezamenlijk] wel toegestaan om op basis van een ondertekende volmacht als aankoopagent van een eindgebruiker op te treden en in diens opdracht en in diens naam een nieuwe Mazda aan te kopen bij een erkende Mazdadealer. Op grond van artikel 2.6 van de vaststellings-overeenkomst diende [gedaagden gezamenlijk] alle “Mazda sales identificatiemiddelen” te verwijderen en diende zij het gebruik van de Mazda woord- en beeldmerken in relatie tot de sales-activiteiten te staken en gestaakt te houden.
2.4.
Omdat [gedaagden gezamenlijk] volgens Mazda toch nieuwe voertuigen te koop aanbood en in strijd met de afspraken Mazda “identificatiematerialen” gebruikte, heeft Mazda bij brief van 6 juli 2016 de nieuwe reparateurovereenkomst met onmiddellijke ingang ontbonden. Dit betekent onder meer, aldus de brief van 6 juli 2016, dat [gedaagden gezamenlijk] alle bebording en promotiematerialen die verwijzen naar het Mazda-reparateurschap met onmiddellijke ingang dient te verwijderen. Bij confraternele brief van 14 juli 2016 heeft de toenmalige raadsman van [gedaagden gezamenlijk] bezwaar gemaakt tegen de ontbinding van de overeenkomst. Nadien is over de afwikkeling van de relatie tussen partijen gecorrespondeerd (zie hiervoor producties 6 tot en met 9 bij dagvaarding).

3.Het geschil

3.1.
Mazda vordert – kort gezegd – [gedaagden gezamenlijk] te veroordelen:
1. om elk gebruik van het Mazda beeldmerk (logo) te staken en gestaakt te houden;
2. om elk gebruik van het Mazda woordmerk te staken en gestaakt te houden, tenzij dit gebeurt op een wijze die geen bijzondere of commerciële band met Mazda suggereert, dus in andere kleuren/lettertypes dan gebruikelijk binnen de Mazda-organisatie;
3. de aan- en verkoop van nieuwe Mazda-voertuigen te staken en gestaakt te houden, tenzij [gedaagden gezamenlijk] optreedt als tussenpersoon waarbij een rechtstreekse contractuele band ontstaat tussen de eindgebruiker en de Mazdadealer;
4. de annulering van een order van een bij naam genoemde klant ( [klant] ) te accepteren, zonder hem annuleringskosten in rekening te brengen;
5. op de openingspagina van haar website ( [website] ) een bericht te plaatsen dat er – kort gezegd – op neerkomt dat [gedaagden gezamenlijk] bij klanten mogelijk ten onrechte de indruk heeft gewekt deel uit te maken van het Mazda dealer- en/of servicenetwerk;
6. een en ander op straffe van dwangsommen; en
7. tot betaling van de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Mazda stelt hiertoe – samengevat weergegeven – dat in mei 2017 een klant ( [klant] ) verontwaardigd contact heeft opgenomen met Mazda omdat hij bij [gedaagden gezamenlijk] een nieuwe Mazda had gekocht in de veronderstelling dat [gedaagden gezamenlijk] een erkende Mazdadealer is. Toen hij ontdekte dat dit niet het geval was, heeft hij de koop geannuleerd. [gedaagden gezamenlijk] heeft deze klant vervolgens ten onrechte annuleringskosten in rekening gebracht. Deze gang van zaken is voor Mazda aanleiding geweest Hoffmann Bedrijfsrecherche (hierna Hoffmann) onderzoek te laten doen. Toen bleek dat [gedaagden gezamenlijk] op tal van wijzen (borden, vlaggen, raamstickers, gebruik van logo in de showroom, visitekaartjes, briefpapier, smeerkaarten, werkplaatsfacturen etc.) bij klanten de indruk wekt nog steeds deel uit te maken van het Mazda dealer- en servicenetwerk. Ook heeft Hoffmann vastgesteld dat [gedaagden gezamenlijk] , in strijd met de gemaakte afspraken, een nieuwe Mazda CX-5 te koop aanbood. Bij brieven van 29 juni 2017 (productie 15 en 16 bij dagvaarding) heeft de raadsman van Mazda [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gesommeerd het verkopen van nieuwe Mazda’s te staken en niet langer de indruk te wekken deel uit te maken van het Mazdanetwerk. Bij brief van 24 juli 2017 (productie 17 bij dagvaarding) heeft [gedaagden gezamenlijk] een en ander weersproken.
3.3.
[gedaagden gezamenlijk] heeft – samengevat weergegeven – het verweer gevoerd dat zij 47 jaar lang een gewaardeerd Mazdadealer is geweest. Na zo’n lange samenwerking wordt de rechtsverhouding tussen partijen beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Mazda maakt misbruik van haar positie door nog geen acht weken na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst de nieuwe reparateurovereenkomst met onmiddellijke ingang en zonder ingebrekestelling te ontbinden. Dat [gedaagden gezamenlijk] hierover nog geen bodemprocedure is gestart tegen Mazda, betekent niet dat zij erkent dat haar officiële reparateurschap zou zijn geëindigd. Integendeel, in de vaststellingsovereenkomst is expliciet opgenomen dat ontbinding is uitgesloten en dit geldt ook voor de met deze overeenkomst onverbrekelijke afspraak dat [gedaagden gezamenlijk] zich voor de duur van één proefjaar mocht profileren als erkend Mazda-reparateur.
De huidige situatie is zo dat [gedaagden gezamenlijk] noch in haar showrooms en garagebedrijven, noch op het internet de indruk wekt dat zij onderdeel uitmaakt van het Mazda-dealer- of servicenetwerk. Zij misleidt haar klanten niet. Zij treedt niet op als verkoper van nieuwe Mazda’s, enkel als tussenpersoon. Zij gebruikt hiervoor een machtigingsformulier waarvan de tekst akkoord is bevonden door Mazda. [gedaagden gezamenlijk] is vergeten [klant] zo’n machtigingsformulier te laten tekenen, maar de annuleringskosten die zij hem in rekening heeft gebracht, zijn inmiddels gecrediteerd. Ten bewijze hiervan heeft zij als productie 8 een creditfactuur in het geding gebracht. Hoffmann heeft ten onrechte geconstateerd dat [gedaagden gezamenlijk] een “nieuwe” Mazda aanbood, omdat met de desbetreffende auto reeds 880 kilometer was gereden en die auto meer dan twee maanden oud was. Op de gevels van de panden van [gedaagden gezamenlijk] zijn de woorden occasions en reparatie duidelijk vermeld. De belettering wekt niet de indruk dat [gedaagden gezamenlijk] een erkende Mazdadealer is, alleen dat zij reeds in het verkeer gebrachte Mazda’s repareert en verkoopt. In dat kader mag zij het woordmerk Mazda gebruiken. Dit is in overeenstemming met het arrest BMW/Deenik (HvJ EG 23 februari 1999). Dat nog een oude smeerkaart of een verdwaald visitekaartje zijn aangetroffen met het logo van Mazda, is niet dermate ernstig dat dit als contractbreuk of merkinbreuk kan worden aangemerkt. Het logo van Mazda dat bij de koffietafel hangt in de showroom (en dat van buiten af niet zichtbaar is) was een geschenk van Mazda en is een herinnering aan het verleden. Het plastic waarmee het Mazdalogo aan de buitenzijde van het pand was afgeplakt is door een storm weggewaaid. Al met al vormt dit onvoldoende aanleiding om de vorderingen te kunnen toewijzen, aldus [gedaagden gezamenlijk] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Blijkens haar stellingen ter zitting heeft [gedaagden gezamenlijk] zich niet neergelegd bij de door Mazda op 6 juli 2016 uitgesproken ontbinding met onmiddellijke ingang van de reparateurovereenkomst. Bij confraternele brief van de toenmalige raadsman van [gedaagden gezamenlijk] van 14 juli 2016 (zie 2.4) is hiertegen bezwaar gemaakt. Deze brief is niet in het geding gebracht en [gedaagden gezamenlijk] heeft aan deze brief geen vervolg gegeven, in die zin dat zij tegen Mazda een procedure is gestart waarin de ontbinding wordt aangevochten. Ter zitting heeft [gedaagden gezamenlijk] weliswaar aangevoerd dat zij een dergelijke procedure alsnog wil starten, maar de gronden waarop Mazda niet tot ontbinding had mogen overgaan heeft zij niet naar voren gebracht. De voorzieningenrechter kan derhalve niet vooruitlopen op de uitkomst van die (mogelijke) procedure. Bij deze stand van zaken wordt er daarom voorshands vanuit gegaan dat de samenwerkingsrelatie tussen partijen is geëindigd.
4.2.
Mazda heeft zich onder meer beroepen op het Mazda-woordmerk en het Mazda-beeldmerk (logo). Zij heeft de merkenregistraties echter niet in het geding gebracht. Ter zitting heeft zij hierover opgemerkt dat het gemeenschapsmerken betreft, maar dat dit kort geding niet als een merkenzaak dient te worden aangemerkt. Mazda treedt niet op namens de merkhouder en zij vraagt geen proceskostenveroordeling op grond van artikel 1019h Rv. Zij vraagt nakoming door [gedaagden gezamenlijk] van haar postcontractuele verplichtingen. Voor zover die verplichtingen zien op het (volgens Mazda) ten onrechte gebruik van de merken, gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat het woordmerk van Mazda “Mazda” is en dat het beeldmerk (logo) er als volgt uitziet. Dit volgt immers uit de dagvaarding en is als zodanig niet door [gedaagden gezamenlijk] bestreden. Hierna zal het beeldmerk nog worden onderscheiden in het bovenste gedeelte (de gestileerde O met daarin een gestileerde V) en het onderste gedeelte (het woord Mazda in het speciaal ontworpen lettertype met de gestileerde Z).
4.3.
Waar het de schending van de postcontractuele verplichtingen betreft, verwijt Mazda [gedaagden gezamenlijk] : (1) dat zij door gebruikmaking van allerlei Mazda-uitingen de indruk wekt nog steeds deel uit te maken van het Mazda dealer- en servicenetwerk en (2) dat zij nieuwe Mazdavoertuigen verkoopt.
4.4.
Uitgangspunt bij beantwoording van de vraag of [gedaagden gezamenlijk] zich schuldig maakt aan het eerstgenoemde verwijt zijn de onder 2.1 en 2.3 genoemde contractuele bepalingen, met name bijlage 5C bij de dealerovereenkomst, bijlage 6A bij de reparateursovereenkomst en artikel 2.6 van de vaststellingsovereenkomst. Uit de standpunten van beide partijen kan worden afgeleid dat deze bepalingen moeten worden gelezen tegen de achtergrond van het hiervoor al aangehaalde arrest BMW/Deenik. Uit dit arrest volgt dat het de merkhouder niet is toegestaan een derde te verbieden van zijn merk gebruik te maken om bij het publiek aan te kondigen dat hij de reparatie en het onderhoud van waren voorzien van dit merk verricht die door dan wel met toestemming van de merkhouder onder het merk in de handel zijn gebracht, of dat hij gespecialiseerd is in de verkoop of de reparatie en het onderhoud van die waren, tenzij het merk zo wordt gebruikt, dat de indruk kan worden gewekt dat er een commerciële band tussen de derde onderneming en de merkhouder bestaat, en met name dat de onderneming van de wederverkoper tot het distributienet van de merkhouder behoort of dat een bijzondere relatie tussen de twee ondernemingen bestaat.
4.5.
Het bovenstaande betekent dat [gedaagden gezamenlijk] het beeldmerk (logo), zoals hiervoor onder 4.2 afgebeeld, niet mag gebruiken omdat hiermee een directe (commerciële) band wordt gesuggereerd met het officiële Mazdanetwerk. Mazda heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagden gezamenlijk] dit wel doet. Zowel in de dagvaarding als in haar pleitnota heeft Mazda foto’s opgenomen waarop te zien is dat het bovenste gedeelte van haar logo is aangebracht in de showroom en het onderste gedeelte nog zichtbaar is op de buitenkant van het pand van [gedaagden gezamenlijk] , alsmede op raamstickers. Verder heeft Mazda voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagden gezamenlijk] nog gebruik maakt van visitekaartjes, smeerkaarten, orderbevestigingen en briefpapier met het volledige beeldmerk van Mazda. [gedaagden gezamenlijk] heeft het desbetreffende gebruik steeds afgedaan als een “foutje” (van derden) of als een “vergissing”, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het gebruik dermate structureel dat dit toewijzing van vordering 1 rechtvaardigt. De lange contractuele relatie die heeft bestaan tussen Mazda en [gedaagden gezamenlijk] rechtvaardigt niet dat dit voorshands structurele gebruik door de vingers moet worden gezien.
4.6.
Vordering 2 ziet op een verbod van het gebruik van het woordmerk Mazda, tenzij dit gebeurt op een wijze die geen bijzondere of commerciële band met Mazda suggereert. Dit betekent allereerst dat het woordmerk niet mag worden gebruikt in hetzelfde lettertype als in het onderste gedeelte van het beeldmerk (met de gestileerde Z). Ook mag [gedaagden gezamenlijk] het woordmerk niet in een ander lettertype gebruiken indien dat niet geschiedt in combinatie met bijvoorbeeld de woorden ‘reparatie’ en/of ‘occasion’ en/of ‘specialist in Mazda’, waarbij die woorden duidelijk zichtbaar moeten zijn. Indien [gedaagden gezamenlijk] het woordmerk Mazda gebruikt zonder die duidelijk zichtbare woorden wekt zij immers wederom de onterechte indruk dat zij behoort tot het officiële distributienetwerk van Mazda. Voorshands heeft Mazda voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagden gezamenlijk] inderdaad die onterechte indruk wekt. Zowel in de dagvaarding als in de pleitnota heeft Mazda foto’s opgenomen van borden op de gevel van de showroom en van vlaggen op het buitenterrein waarop het woord Mazda substantieel groter is dan bijvoorbeeld het woord ‘occasion’. Dit vormt voldoende aanleiding ook vordering 2 toe te wijzen.
4.7.
Dat dit mogelijk zal leiden tot executiegeschillen, zoals [gedaagden gezamenlijk] heeft aangevoerd, staat niet aan toewijzing van vordering 2 in de weg. Na beëindiging van de dealerovereenkomst hebben partijen gecorrespondeerd en overeenstemming bereikt over de wijze waarop [gedaagden gezamenlijk] het woordmerk mag blijven gebruiken. In dat kader zijn foto’s uitgewisseld van een
artist impressionvan de gevel van de showroom van [gedaagden gezamenlijk] met de woorden Mazda en ‘occasion’ (zie hiervoor bladzijde 9 van de pleitnota van de raadsman van Mazda). Mazda had geen bezwaar tegen het gebruik van die woorden op die wijze. In zoverre weet [gedaagden gezamenlijk] dus (min of meer) wat haar is toegestaan. Bij twijfel over het juiste gebruik van het woordmerk staat het [gedaagden gezamenlijk] bovendien vrij
van te vorencontact op te nemen met Mazda en te proberen daarover overeenstemming te bereiken. Van Mazda kan op haar beurt worden verwacht dat zij op een dergelijk verzoek van [gedaagden gezamenlijk] adequaat reageert. Op die wijze kan het verbeuren van dwangsommen (en dus van executiegeschillen) worden voorkomen.
4.8.
Vordering 3 ziet op de aan- en verkoop van nieuwe Mazdavoertuigen, tenzij [gedaagden gezamenlijk] hierbij optreedt als tussenpersoon. Dat dit [gedaagden gezamenlijk] niet is toegestaan, volgt uit de onder 2.1 en 2.3 aangehaalde contractuele bepalingen. Dat [gedaagden gezamenlijk] dit desondanks doet of gedaan heeft, volgt uit het voorbeeld met de klant [klant] . Hij heeft een orderbevestiging getekend voor een “
Door ons te leveren nieuwe auto: Mazda CX-3 (WGN)”. Dat [gedaagden gezamenlijk] per ongeluk zou zijn vergeten [klant] een machtigingsformulier te laten ondertekenen, maakt niet dat vordering 3 niet toewijsbaar is. Ook hier geldt dat niet kan worden uitgesloten dat [gedaagden gezamenlijk] het desbetreffende verbod min of meer structureel overtreedt. Voor de definitie van het begrip “nieuw” dient te worden aangesloten bij artikel 2.4 van de vaststellingsovereenkomst van 8 maart 2016.
4.9.
Bij toewijzing van vordering 4 heeft Mazda geen belang meer. De annuleringskosten die [klant] in rekening zijn gebracht zijn gecrediteerd. Dit volgt uit de door [gedaagden gezamenlijk] in het geding gebrachte creditfactuur van 31 juli 2017. Mocht die factuur voor [klant] onvoldoende duidelijk zijn, zoals Mazda heeft aangevoerd, dan is met dit vonnis wel duidelijk dat hij de annuleringskosten niet meer hoeft te voldoen.
4.10. Ook bij toewijzing van vordering 5 heeft Mazda onvoldoende belang. Met toewijzing van de vorderingen 1 tot en met 3 wordt voldoende aan haar belangen tegemoet gekomen. Hierbij is ook van belang, zoals Mazda heeft erkend, dat met de inhoud van de website van [gedaagden gezamenlijk] niks mis is.
4.11.
Bij toewijzing van de vorderingen 1 tot en met 3 heeft Mazda een
spoedeisend belang. Dit volgt uit de aard van de vorderingen. Van Mazda kan niet worden gevergd de uitkomst van de bodemprocedure af te wachten, terwijl [gedaagden gezamenlijk] al die tijd blijft handelen in strijd met haar verplichtingen, waardoor ook de schade aan de zijde van Mazda blijft oplopen.
4.12.
De aan de veroordelingen te verbinden dwangsommen zullen worden gemaximeerd als na te melden. De termijn waarbinnen [gedaagden gezamenlijk] aan de veroordeling onder 5.1 en 5.2 moet voldoen, zal worden gesteld op twee weken na betekening van dit vonnis. Haar moet de nodige tijd worden gegund de vereiste aanpassingen door te voeren.
4.13.
Bij deze stand van zaken behoeven de overige grondslagen waarop Mazda haar vorderingen heeft gebaseerd (onrechtmatige daad, in de zin van oneerlijke mededinging en in de zin van misleiding als bedoeld in artikel 6:194 BW) geen bespreking.
4.14.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagden gezamenlijk] veroordeeld in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] binnen twee weken na betekening van dit vonnis het gebruik van het beeldmerk (logo) van Mazda (afgebeeld onder 4.2 van dit vonnis) te staken en gestaakt te houden,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] binnen twee weken na betekening van dit vonnis het gebruik van het woordmerk “Mazda” te staken en gestaakt te houden, tenzij dit gebeurt op een wijze die geen bijzondere of commerciële band met Mazda suggereert, dus in andere kleuren/lettertypes dan gebruikelijk binnen de Mazda-organisatie, zoals bedoeld in r.o. 4.6 van dit vonnis,
5.3.
bepaalt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een dwangsom verbeuren van € 2.000,- per dag dat zij niet aan de onder 5.1 en 5.2 opgenomen veroordelingen voldoet, met een maximum van € 200.000,-,
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] na betekening van dit vonnis de aan- en wederverkoop van nieuwe Mazda-voertuigen (als bedoeld in artikel 2.4 van de vaststellingsovereenkomst van 8 maart 2016) te staken en gestaakt te houden, tenzij [gedaagden gezamenlijk] op basis van een volmacht optreedt als tussenpersoon en een rechtstreekse contractuele band ontstaat tussen de Mazda-dealer en de eindgebruiker,
5.5.
bepaalt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een dwangsom verbeuren van € 2.000,- per keer dat zij niet aan de onder 5.4 opgenomen veroordeling voldoet, met een maximum van € 200.000,-,
5.6.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van Mazda begroot op € 160,84 aan dagvaardingskosten,
€ 618,- aan griffierecht en € 816,- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen indien [gedaagden gezamenlijk] niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis tot betaling overgaat,
5.7.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de nakosten, aan de zijde van Mazda begroot op € 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen – onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis plaatsvindt – met € 68,- en met de kosten van het betekeningsexploot en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen indien [gedaagden gezamenlijk] niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis tot betaling overgaat,
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Berkhout, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2017. [1]

Voetnoten

1.type: MV