ECLI:NL:RBAMS:2017:7696

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2017
Publicatiedatum
19 oktober 2017
Zaaknummer
C/13/631311 / HA ZA 17-650
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag na levering aan derde

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 oktober 2017 uitspraak gedaan in een incident betreffende de opheffing van een conservatoir leveringsbeslag. Het beslag was gelegd door eisers op onroerend goed dat aan gedaagde toebehoorde. Gedaagde had het onroerend goed echter al op 4 mei 2017 aan een derde verkocht, wat door eisers werd betwist. De rechtbank oordeelde dat het conservatoire beslag niet meer kon worden gehandhaafd, omdat de vordering tot levering van het onroerend goed niet meer toewijsbaar was na de levering aan de derde. Eisers hadden de gelegenheid om hun eis aan te passen, maar hadden dit niet gedaan. De rechtbank concludeerde dat de vordering tot opheffing van het beslag moest worden toegewezen, en dat eisers als in het ongelijk gestelde partijen in de kosten van het incident moesten worden veroordeeld. De zaak werd verwezen naar de rol voor akte aan de zijde van eisers, waarbij zij de eis in conventie dienden te wijzigen naar een schadevergoedingsvordering. De rechtbank hield verdere beslissingen aan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/631311 / HA ZA 17-650
Vonnis in incident van 4 oktober 2017
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats] ,
eisers in conventie in de hoofdzaak,
verweerders in reconventie in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. M.B.C.R. Heemskerk te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. N. van Tamelen te Amsterdam (in de plaats van mr. H.B.W. Beekman te Amsterdam).
Partijen zullen hierna [eisers gezamenlijk] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 mei 2017 met producties,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende (voorwaardelijke) eis in reconventie tevens houdende incidentele vordering tot opheffing van beslag, van 9 augustus 2017, met producties,
  • de conclusie van antwoord in het incident van 6 september 2017, met productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling

in het incident
Achtergrond en geschil
2.1.
In het incident draait het om het al dan niet handhaven van een conservatoir leveringsbeslag dat door [eisers gezamenlijk] op 15 mei 2017 was gelegd op aan [gedaagde] toebehorend onroerend goed aan de [straat 1] en waarvan [eisers gezamenlijk] stelt dat dit door [gedaagde] aan hen was verkocht en dientengevolge ook aan hen zal moeten worden geleverd. [gedaagde] heeft het bestaan van een koopovereenkomst met [eisers gezamenlijk] betwist, en heeft het onroerend goed bovendien op 4 mei 2017 verkocht aan een derde, onder inschrijving van de (ver)koop in de openbare registers.
2.2.
In de hoofdzaak vorderen [eisers gezamenlijk] dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot medewerking aan levering van het onroerend goed aan [eisers gezamenlijk] Deze vordering lag ook ten grondslag aan het verzoek van [eisers gezamenlijk] aan de voorzieningenrechter om verlof voor conservatoir beslag te verlenen.
2.3.
Na het uitbrengen van de dagvaarding in de hoofdzaak heeft [gedaagde] , conform zijn jegens de derde-koper aangegane verplichtingen, het onroerend goed aan die derde geleverd. Het door [eisers gezamenlijk] op het onroerend goed gelegde conservatoir (leverings)beslag is vervolgens volgens de notaris op grond van artikel 507b Rv komen te rusten op het deel van de koopprijs dat de notaris ten behoeve van [gedaagde] onder zich houdt.
2.4.
[gedaagde] stelt ter motivering van zijn vordering tot opheffing van het conservatoir beslag dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering van [eisers gezamenlijk] is gebleken: een vordering tot medewerking aan levering kan onmogelijk nog worden toegewezen nu het onroerend goed reeds aan een derde is geleverd, en [eisers gezamenlijk] hebben geenszins onderbouwd dat zij met [gedaagde] een koopovereenkomst hebben bereikt, aldus [gedaagde] .
2.5.
[eisers gezamenlijk] hebben in hun incidenteel verweer aangekondigd dat, nu [gedaagde] het onroerend goed reeds aan een derde heeft geleverd, de eis in de hoofdzaak zal worden gewijzigd naar een schadevergoedingsvordering. [eisers gezamenlijk] stellen in dat verband dat [eiser 1] met grote spoed een eigen pand heeft verkocht teneinde gelden vrij te maken voor de koop van het onroerend goed van [gedaagde] ; nu blijkt dat [gedaagde] de koopovereenkomst niet zal kunnen nakomen, zal [eiser 1] zijn schade op [gedaagde] verhalen, waarvoor [eisers gezamenlijk] het beslag willen handhaven.
Beoordeling
2.6.
Het door [eisers gezamenlijk] als beslagleggers ingeroepen recht (het recht op levering van het onroerend goed) kan sinds de levering aan de derde heeft plaatsgevonden niet meer worden geëffectueerd en komt dan ook niet meer voor toewijzing in aanmerking. Een ander recht is door [eisers gezamenlijk] wél benoemd (een vordering tot schadevergoeding in plaats van een vordering om [gedaagde] te veroordelen tot medewerking aan levering), maar is niet door hen ingeroepen, terwijl [eisers gezamenlijk] daartoe wel de gelegenheid hebben gehad. Bij dagvaarding waren [eisers gezamenlijk] immers reeds op de hoogte van de inschrijving van de koopovereenkomst met een derde, maar hebben zij de vordering niet aangepast voor het geval die koopovereenkomst tot levering zou leiden. Dat hebben zij ook niet gedaan in hun antwoord op de incidentele vordering tot opheffing van het beslag. In deze omstandigheden is een opheffing van het beslag gerechtvaardigd op grond van artikel 705 Rv: van de ondeugdelijkheid van het door [eisers gezamenlijk] ingeroepen recht is summierlijk gebleken, en een belangenafweging noopt niet tot handhaving van het beslag. In het midden kan worden gelaten of de door de notaris geëffectueerde beslagconversie geldig is geweest.
2.7.
De vordering tot opheffing van het beslag zal worden toegewezen. [eisers gezamenlijk] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van het geding in incident, aan de zijde van [gedaagde] tot heden begroot op € 452,00 aan salaris advocaat (1 punt, tarief II). De nakosten en de gevorderde rente zullen worden toegewezen zoals bij de beslissing vermeld.
in de hoofdzaak
2.8.
Na dagvaarding en antwoord volgt in beginsel beraad rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie. Nu uit het verweer van [eisers gezamenlijk] in het incident echter volgt dat de huidige eis in conventie niet zal worden gehandhaafd en dat deze zal worden gewijzigd naar een schadevergoedingsvordering, zal de hoofdzaak worden verwezen naar de rol voor akte aan de zijde van [eisers gezamenlijk] met het doel dat zij de eis in conventie en de gronden van die eis wijzigen; daarna volgt gelegenheid voor antwoordakte aan de zijde van [gedaagde] . Ten slotte zal de rechter bepalen of de zaak wordt verwezen voor comparitie dan wel, indien de rechter oordeelt dat de zaak daarvoor niet geschikt is, voor conclusie van repliek. Ter informatie van partijen wordt nog opgemerkt dat een comparitie, indien deze wordt bepaald, waarschijnlijk zal worden geagendeerd in het tweede kwartaal van 2018.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
heft op de conservatoire beslagen die op verzoek van [eisers gezamenlijk] op 15 mei 2017 zijn gelegd op de volgende percelen:
[straat 1] te [plaats] , kadastraal [nummer] ,
[straat 1] te [plaats] , kadastraal [nummer] ,
[straat 1] te [plaats] , kadastraal [nummer] ,
[straat 1] te [plaats] , kadastraal [nummer] ,
en die nadien op de voet van artikel 507b Rv zijn geconverteerd naar een beslag op de koopsom;
3.2.
veroordeelt [eisers gezamenlijk] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde] tot heden begroot op € 452,00 voor zover van toepassing inclusief btw, te voldoen binnen zeven dagen na betekening van het vonnis en vanaf de achtste dag na betekening te vermeerderen met de gewone wettelijke rente tot de dag der voldoening;
3.3.
veroordeelt [eisers gezamenlijk] in de nakosten, bestaande in nasalaris begroot op een bedrag van € 131,00, nog te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat [eisers gezamenlijk] niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden;
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
3.5.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 1 november 2017 voor akteaan de zijde van [eisers gezamenlijk] strekkende tot wijziging van de eis in conventie,
waarna[gedaagde]
antwoordaktekan nemen,
waarnade zaak naar de rol wordt verwezen voor
beraad rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie;
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2017. [1]

Voetnoten

1.type: BvB