ECLI:NL:RBAMS:2017:7635

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
18 oktober 2017
Zaaknummer
13/650625-16 en 13/684105-16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging en poging tot zware mishandeling in Amsterdam

Op 19 oktober 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1993, die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, voor zijn rol in twee geweldsincidenten in Amsterdam. De eerste gebeurtenis vond plaats op 16 oktober 2016, waarbij de verdachte samen met medeverdachten geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers op de pont en later op de openbare weg. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waarbij hij hen meermalen heeft geslagen en geschopt, terwijl zij zich in een kwetsbare positie bevonden. De tweede gebeurtenis vond plaats op 29 januari 2017, waarbij de verdachte opnieuw betrokken was bij een geweldsincident tegen NN4 en NN5. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling, maar heeft de openlijke geweldpleging wel bewezen verklaard. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/650625-16 en 13/684105-16 (TUL)
Datum uitspraak: 19 oktober 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [naam Huis van Bewaring] ” te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 oktober 2017. Verdachte had afstand gedaan van zijn recht ter terechtzitting aanwezig te zijn. Nadat de rechtbank een ‘bevel medebrenging verdachte’ had uitgevaardigd, is hij alsnog ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. W.J. de Graaf, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.M. Steller, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De officier van justitie heeft verdachte ervan beschuldigd dat hij al dan niet met een ander of anderen in de binnenstad van Amsterdam op twee momenten tegen in totaal vier personen geweld heeft gepleegd.
Op 16 oktober 2016 zouden [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) het slachtoffer zijn geworden van het geweld van verdachte en zijn medeverdachte(n).
[slachtoffer 3] , althans een of twee onbekend gebleven personen (hierna aangeduid als: NN4 en NN5), zoud(en) op 29 januari 2017 het slachtoffer zijn geworden van het geweld van verdachte en zijn medeverdachte(n).
De geweldpleging door verdachte en zijn medeverdachte(n) tegen [slachtoffer 1] is primair ten laste gelegd als medeplegen van poging tot doodslag, subsidiair als medeplegen van zware mishandeling en meer subsidiair als openlijke geweldpleging.
De geweldpleging door verdachte en zijn medeverdachte(n) tegen [slachtoffer 2] is primair ten laste gelegd als medeplegen van poging tot doodslag dan wel zware mishandeling en subsidiair als openlijke geweldpleging.
De geweldpleging door verdachte en zijn medeverdachte(n) tegen [slachtoffer 3] , althans NN4 en/of NN5, is primair ten laste gelegd als het medeplegen van poging tot zware mishandeling en subsidiair als openlijke geweldpleging.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag van [slachtoffer 1] en het onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplegen van zware mishandeling van [slachtoffer 1] .
De onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging ten aanzien van [slachtoffer 1] kan wel worden bewezen.
Ook kan het onder 2 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag van [slachtoffer 2] worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 3] , althans NN4 en NN5.
Bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 3 subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging ten aanzien van NN4 en NN5.
4.2
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Verdachte moet primair worden vrijgesproken van alle onder 1 en 2 ten laste gelegde geweldsdelicten tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , omdat, anders dan gesteld door de politie en de officier van justitie, niet kan worden bewezen dat hij de dader is die in het dossier is aangeduid als NN1.
Ook als er vanuit wordt gegaan dat verdachte wel vorenbedoelde NN1 is, moet hij worden vrijgesproken van alle onder 1 ten laste gelegde geweldsdelicten tegen [slachtoffer 1] en het onder 2 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag dan wel zware mishandeling van [slachtoffer 2] , gelet op de beperkte rol van NN1 bij de geweldshandelingen tegen beide slachtoffers.
Voor het geval er vanuit wordt gegaan dat verdachte vorenbedoelde NN1 is, heeft de raadsman geen verweer gevoerd ten aanzien van de onder 2 subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde primair een beroep gedaan op noodweer dan wel putatief noodweer of noodweerexces, met als conclusie dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Subsidiair heeft hij bewijsverweren gevoerd en bepleit dat verdachte moet vrijgesproken van alle onder 3 ten laste gelegde feiten.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de verdediging – het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag van [slachtoffer 1] en het onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplegen van zware mishandeling van [slachtoffer 1] niet bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht, met de verdediging en anders dan de officier van justitie, het onder 2 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag van [slachtoffer 2] niet bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de persoon is die in de stukken (beschrijving camerabeelden) als NN1 is aangeduid. Bij de bewijsmotivering zal de rechtbank dit nader toelichten.
Voor een bewezenverklaring van poging doodslag moet in deze zaak vast komen te staan dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat verdachte deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
Uit de beschrijving van de camerabeelden, zoals opgenomen in het bewijsmiddelenoverzicht, volgt dat verdachte en zijn medeverdachten [slachtoffer 2] meerdere keren hebben geslagen en getrapt. Niet is omschreven op welk deel van het lichaam [slachtoffer 2] wordt geraakt. De rechtbank kan dit evenmin op grond van eigen waarneming van de beelden vaststellen. Ook de getuigenverklaringen bieden op dit punt onvoldoende duidelijkheid. Vast staat wel dat [slachtoffer 2] letsel op de linkerzijde van zijn gezicht heeft opgelopen, waarbij sprake was van gering uitwendig bloedverlies. De rechtbank leidt hieruit af dat [slachtoffer 2] op enig moment is geraakt op zijn hoofd. Deze omstandigheden zijn echter onvoldoende voor het oordeel dat verdachte, blijkens zijn handelingen, het voorwaardelijk opzet had om [slachtoffer 2] te doden.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de verdediging – het onder 3 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 3] , althans NN4 en/of NN5, niet bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
4.3.2
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde,
op 16 oktober 2016 te Amsterdam met een ander op de openbare weg, de Ruijterkade, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het:
  • meermalen (met kracht) slaan tegen het hoofd en het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en
  • (met kracht) vastpakken en meesleuren en naar de grond gooien van voornoemde [slachtoffer 1] en
  • meermalen, terwijl voornoemde [slachtoffer 1] lag, (met kracht) slaan en schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en
  • nadat voornoemde [slachtoffer 1] was opgestaan en weggelopen, (met kracht) slaan en schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] bewusteloos is geraakt en
  • terwijl voornoemde [slachtoffer 1] (bewegingsloos) op de grond lag, meermalen (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam slaan;
ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde,
op 16 oktober 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn mededaders naar voornoemde [slachtoffer 2] is toegegaan, waarna hij, verdachte, en zijn mededaders:
  • meermalen (met kracht) in de richting van het hoofd en het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] (terwijl hij op de grond lag) hebben geschopt en
  • voornoemde [slachtoffer 2] , terwijl hij op handen en knieën zat, (met kracht) tegen het hoofd en het lichaam hebben geschopt en
  • terwijl voornoemde [slachtoffer 2] op de grond lag, een "Flying kick" naar voornoemde [slachtoffer 2] hebben gemaakt en
  • (met kracht) op voornoemde [slachtoffer 2] hebben in getrapt en geslagen en
  • voornoemde [slachtoffer 2] een knietje tegen het hoofd hebben gegeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde,
op 29 januari 2017 te Amsterdam met anderen op de openbare weg, de Warmoesstraat (ter hoogte van de Wijde Kerksteeg), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, die in het proces-verbaal PL1300-2017021353 nader worden aangeduid met NN4 en NN5, welk geweld bestond uit:
  • het (met kracht) duwen van en trekken aan voornoemde NN4 en NN5 en
  • het meermalen (met kracht) slaan tegen het hoofd en het lichaam van voornoemde NN5 (ten gevolge waarvan voornoemde NN5 ten val is gekomen) en het (terwijl voornoemde NN5 op de grond lag) schoppen tegen het hoofd van voornoemde NN5 en
  • het (met kracht) slaan tegen het hoofd van voornoemde NN4 (waarbij NN4 ten tijde van een of meer van voornoemde geweldshandelingen op de grond lag).

5.Bewijs

5.1
Redengevende feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat (zie bijlage bij vonnis). In aanvulling daarop en naar aanleiding van wat de raadsman en officier van justitie hebben aangevoerd, overweegt de rechtbank nog het volgende.
5.2
Nadere bewijsoverwegingen
5.2.1
Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair en 2 primair bewezen verklaarde
Verdachte is dader NN1
De rechtbank deelt, anders dan de raadsman, de conclusie van de politie en officier van justitie dat verdachte de dader is die in het proces-verbaal waarin de camerabeelden zijn beschreven als NN1 is aangeduid. Daarbij wordt het volgende overwogen.
Eén verbalisant heeft verdachte herkend op de bewegende camerabeelden van de verdachten, die de pont naar Amsterdam Noord op– en afreden.
Bij de beoordeling van herkenningen staat steeds voorop dat daarbij behoedzaamheid betracht dient te worden.
De rechtbank is van oordeel dat de bewegende beelden op grond waarvan de herkenning heeft plaatsgevonden voldoende duidelijk en helder zijn om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat de betreffende verbalisant verdachte ambtshalve kent uit het wijkteamgebied de Pijp waar hij werkzaam is. Hij heeft verdachte in de afgelopen jaren meerdere malen staande gehouden en ook aangehouden voor diverse strafbare feiten, aldus de verbalisant. Anders dan de raadsman heeft betoogd is niet gebleken van feiten en omstandigheden die de herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden (kunnen) maken. De verbalisant heeft verklaard dat hij verdachte onmiddellijk herkende toen hij de videobeelden zag en dat over zijn identiteit hem door anderen geen informatie is verstrekt. De rechtbank acht de herkenning dan ook betrouwbaar.
Op de plaats waar het geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden is de kentekenplaat van de scooter van verdachte aangetroffen. Uit de verklaringen van getuigen volgt dat de kentekenplaat ten tijde van de gebeurtenissen die hebben geleid tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten van de scooter is gevallen. Eerst ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zijn scooter de betreffende nacht had uitgeleend aan een vriend, wiens naam hij niet wil noemen. De betreffende vriend zou hem hebben verteld dat het kenteken van de scooter kort voor deze feiten is gestolen, waarna verdachte hiervan melding bij de verzekeraar en later via internet aangifte bij de politie heeft gedaan. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet geloofwaardig. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat de aangifte per internet eerst na de feiten is gedaan, waarbij op dat moment uitleg is gegeven over de reden waarom niet eerder aangifte is gedaan, alsmede dat verdachte deze verklaring pas in een zeer laat stadium voor het eerst naar voren heeft gebracht, zonder dat daarvoor een plausibele reden is aangevoerd. Anders dan de verdediging heeft betoogd valt uit de internetaangifte niet af te leiden dat een ander dan verdachte ten tijde van de vermeende diefstal over de scooter beschikte. Voorts acht de rechtbank van belang dat verdachte is herkend als bestuurder van een scooter met kentekenplaat op de veerpont richting Amsterdam Noord, een half uur voordat het geweld plaatsvond. Daar komt nog bij dat het telefoonnummer eindigend op - [nummer] om 01:44:15 uur aanstraalt op de mastlocatie Asterweg [nummer] . Volgens gegevens van de Top 600 van de gemeente Amsterdam wordt dit nummer gebruikt door [verdachte] . De locatie Asterweg [nummer] bevindt zich in de nabijheid van de vertrekplaats van de pont naar Amsterdam Centraal aan de Buiksloterweg. Uit de beschrijving van de beelden van camera 26 aan de Buiksloterweg te Amsterdam Noord volgt dat NN1, NN2 en NN3 om 01:52 uur de veerpont oprijden aan de kant van de Buiksloterweg in Amsterdam-Noord om met de pont naar Amsterdam-Centraal te gaan.
Geweld ‘in vereniging’ tegen [slachtoffer 1]
De rechtbank is, met de officier van justitie en anders dan de raadsman, van oordeel dat de rol van verdachte bij de geweldpleging tegen [slachtoffer 1] zodanig is geweest dat moet worden geconcludeerd dat hij het meer subsidiair tenlastegelegde geweld in vereniging met zijn mededader, te weten NN2, heeft gepleegd. Hiertoe is het volgende van belang.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte, NN2 en NN3 met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op de pont van Amsterdam Noord naar Amsterdam Centrum stonden. Vanuit de groep van verdachte werd op de pont gejend naar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte reed vervolgens met zijn scooter, met NN2 achterop, van de pont af, net als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die ook samen op een scooter zaten. Hierna heeft verdachte, door langzamer te gaan rijden en naar links uit te wijken, een aanrijding tussen beide scooters veroorzaakt, waarop verdachte en NN2 direct van hun scooter afsprongen en allebei direct fors geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gingen uitoefenen. Uit voormelde gang van zaken blijkt voldoende van een nauwe en bewuste samenwerking die maakt dat verdachte en NN2 in vereniging het meer subsidiair tenlastegelegde geweld hebben gepleegd tegen [slachtoffer 1] . Dat NN2 nadien, terwijl verdachte weer op zijn scooter zat, [slachtoffer 1] heeft geschopt en geslagen toen deze op de grond lag, maakt niet dat het eerdere gezamenlijke geweld niet aan verdachte valt toe te rekenen. Uit de bewijsmiddelen is niet naar voren gekomen dat NN3 geweld heeft uitgeoefend op [slachtoffer 1] .
Opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2]
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat uit de door verdachte en zijn medeverdachten tegen [slachtoffer 2] in vereniging gepleegde geweldshandelingen kan worden afgeleid dat verdachten het opzet hadden om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Hiertoe is het volgende van belang.
Uit de beschrijving van de beelden komt naar voren dat verdachte en zijn medeverdachten [slachtoffer 2] meermalen hebben geschopt terwijl deze zich op de grond bevond. Daarnaast heeft verdachte naar de op de grond liggende [slachtoffer 2] een zogenaamde flying kick gemaakt, heeft hij van boven naar beneden op [slachtoffer 2] ingetrapt, [slachtoffer 2] van boven naar beneden geslagen en [slachtoffer 2] geslagen waarbij hij zijn hand op snelle en krachtige wijze van boven naar beneden bewoog. Een van de medeverdachten heeft [slachtoffer 2] , die zich ook op dat moment op de grond bevond, een knietje tegen het hoofd gegeven, waarna verdachte [slachtoffer 2] weer van boven naar beneden sloeg en een medeverdachte [slachtoffer 2] nog eens schopte terwijl deze op de grond lag. Het geopenbaarde geweld heeft diverse getuigen ertoe gebracht in te grijpen ter bescherming van de slachtoffers. Getuige [naam getuige] spreekt van een regelrechte afranseling waarbij de slachtoffers geen schijn van kans maakten. Volgens deze getuige was aan de jongens te merken dat ze vaker hadden gevochten. Ook de rechtbank heeft op de beelden waargenomen dat verdachten in korte tijd veel en krachtig geweld op een weerloze [slachtoffer 2] hebben uitgeoefend. Gelet op de intensiteit van het gebruikte geweld en de kwetsbare positie van [slachtoffer 2] , die zich voornamelijk op de grond bevond en die ook tegen zijn hoofd is geraakt, is de kans dat [slachtoffer 2] als gevolg hiervan zwaar lichamelijk letsel zou oplopen aanmerkelijk te noemen. Uit de gedragingen van verdachte en diens medeverdachten valt af te leiden dat zij deze kans bewust hebben aanvaard.

6.Strafbaarheid van de feiten en verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Evenmin is een omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
Geen noodweer(exces) en putatief noodweer ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van de verdediging op de rechtvaardigingsgrond noodweer en schulduitsluitingsgrond noodweerexces ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde niet kan slagen. Dat verdachte heeft gehandeld ter verdediging van zijn mededaders tegen NN4 en NN5 is niet aannemelijk geworden. Bij gebrek aan een verklaring van verdachte of anderen hieromtrent, staan de rechtbank ter beoordeling van dit verweer alleen (de beschrijving van) de beelden ter beschikking. De rechtbank maakt hieruit op dat tussen verdachte en zijn twee mededaders enerzijds en NN4 en NN5 anderzijds over en weer is geruzied, getrokken en geduwd en vervolgens geweld is gebruikt. Vanuit de groep van verdachte wordt – los van het trekken en duwen – de eerste serieuze geweldshandeling verricht, namelijk een vuistslag van NN2 aan NN5. Daarna wordt er weer zo’n drie minuten over en weer geruzied en getrokken en geduwd, waarna NN5 verdachte (NN3) een klap geeft en het geweld over en weer gedurende ongeveer twee minuten voortduurt. Onder meer is te zien dat verdachte NN5, die op dat moment niet deelneemt aan het geweld, uit het niets een zodanige klap geeft dat NN5 ten val komt met zijn hoofd op de straat en zijn hoofd als het ware terug stuitert van de grond. Uit de beelden kan verder worden opgemaakt dat verdachte vele momenten had om zich te onttrekken aan het geweld maar bij de groep blijft staan, nog daargelaten dat hij meer dan eens zelf geweld initieert. Op basis van de hiervoor omschreven gebeurtenissen kan (de groep van) verdachte niet als de verdedigende partij worden aangemerkt.
Het beroep van de verdediging op de schulduitsluitingsgrond putatief noodweer ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde wordt eveneens verworpen. Mede gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen en het ontbreken van een verklaring van verdachte met betrekking tot de gebeurtenissen, zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die maken dat sprake was van een situatie waarin verdachte geweld gebruikte uitsluitend omdat hij abusievelijk in de veronderstelling leefde zich te moeten verdedigen tegen gevaar dat hij zich inbeelde.

7.Motivering van de straf

7.1
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten, te weten openlijke geweldpleging ten aanzien van [slachtoffer 1] en NN4 en NN5 en poging tot doodslag ten aanzien van [slachtoffer 2] , zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft onder meer gewezen op de ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers, een eerdere veroordeling van verdachte voor een geweldsdelict en zijn proceshouding.
Wat betreft de feiten 1 en 2 op de tenlastelegging heeft de officier van justitie aandacht geschonken aan de omstandigheid dat in de media berichten zijn verschenen, waarin het geweld is omschreven als ‘homogeweld’. Hij heeft opgemerkt dat het dossier onvoldoende concrete aanwijzingen biedt om te kunnen spreken van ‘homogeweld’ en heeft daarmee dan ook geen rekening gehouden bij het bepalen van zijn strafeis.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de strafeis van de officier van justitie buitenproportioneel genoemd. Onder verwijzing naar de richtlijnen voor strafoplegging, vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, heeft hij, voor het geval de rechtbank tot strafoplegging zou komen, forse matiging van de geëiste straf verzocht. Ook de raadsman heeft ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten naar voren gebracht dat geen sprake is van ‘homogeweld’.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Verdachte wordt namelijk vrijgesproken van de poging doodslag op [slachtoffer 2] , terwijl de eis van de officier van justitie mede is gebaseerd op een bewezenverklaring van dit verwijt.
Verdachte heeft zich tot tweemaal toe schuldig gemaakt aan een forse openlijke geweldpleging.
Op 16 oktober 2016 hebben verdachte en zijn mededaders zonder enige aanleiding de confrontatie met hun slachtoffers opgezocht. Dit begon al op de pont, waar zij hun slachtoffers begonnen te sarren. Nadat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ten val had gebracht, heeft hij direct met zijn mededaders genadeloos op de slachtoffers ingeslagen en getrapt. Zij zijn daarbij op [slachtoffer 1] blijven inslaan terwijl hij bewegingsloos op de grond lag. Bovendien heeft verdachte aan [slachtoffer 2] een ‘flying kick’ toegebracht terwijl ook dit slachtoffer weerloos op de grond lag. Dergelijk geweld toont dat verdachte op geen enkele wijze oog heeft gehad voor het welzijn van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . De camerabeelden van het door verdachte en zijn mededaders jegens de slachtoffers gebruikte geweld zijn schokkend vanwege de forse klappen en schoppen jegens de slachtoffers, met name als zij op de grond liggen en [slachtoffer 1] kennelijk al bewusteloos is. Dat verdachte zijn willekeurige slachtoffers zo heeft toegetakeld, weegt voor de rechtbank zwaar mee bij de bepaling van de straf.
[slachtoffer 1] heeft als gevolg van de aanval zwaar lichamelijk letsel in de vorm van een schedelbreuk en bloeding in de hersenen opgelopen en ondervindt daar, zo volgt uit zijn vordering benadeelde partij, een jaar na dato nog steeds dagelijks de gevolgen van. Aannemelijk is dat hij gedurende lange tijd lichamelijke gevolgen van het door het geweld veroorzaakte hersenletsel zal blijven ondervinden. [slachtoffer 2] heeft als door een wonder geen zwaar lichamelijk letsel opgelopen maar kampt met de psychische gevolgen van het jegens hem en zijn partner uitgeoefende geweld. Volstrekt nodeloos is binnen een paar seconden het leven van twee volstrekt onschuldige burgers, beiden vijftigers, overhoop gehaald. Het is bovendien niet aan verdachte en zijn mededaders te danken dat het geweld is gestopt. Het geweld is slechts door ingrijpen van omstanders beëindigd. Op deze getuigen heeft het gebruik van fors geweld bovendien veel indruk gemaakt.
Op 19 januari 2017 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging in het centrum van Amsterdam. In de vechtpartij heeft verdachte NN4 en NN5 geslagen en geduwd. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij NN5 dusdanig hard heeft geslagen dat hij met zijn hoofd tegen de grond stuiterde.
In de pers is het geweld aangemerkt als homogerelateerd. Een van de getuigen die op de pont aanwezig waren heeft weliswaar gehoord dat iemand “homootje, homootje” heeft gezegd maar beide slachtoffers hebben verklaard dat dit hen is ontgaan dan wel dat zij dit niet zo hebben ervaren. Gelet hierop kan de rechtbank niet vaststellen dat het geweld homogerelateerd is geweest.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie van 12 september 2017 waaruit volgt dat verdachte meerdere keren is veroordeeld voor een strafbaar feit. Hij is niet eerder voor een geweldsdelict veroordeeld. Tijdens het plegen van de twee geweldsdelicten liep hij wel in een proeftijd. Nu verdachte zijn medewerking heeft geweigerd aan een onderzoek door een psychiater, beschikt de rechtbank niet over informatie over mogelijke psychische problematiek bij verdachte. Ook de reclassering heeft zich onthouden van advies, gelet op de ontkennende houding van verdachte. Uit contact met de heer [naam casusregisseur] , casusregisseur Top 600, is wel naar voren gekomen dat verdachte intensieve hulp nodig heeft. Zijn sociale netwerk, impulsiviteit en gebrekkige agressie- en emotieregulatie zijn risicofactoren voor recidive.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf van aanzienlijke duur moet worden opgelegd. De rechtbank ziet geen reden om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. Verdachte heeft namelijk aangegeven niet te willen meewerken aan reclasseringscontact of verplichte behandeling. Ook heeft de hem eerder opgelegde voorwaardelijke straf hem niet weerhouden van het plegen van twee geweldsfeiten. De rechtbank zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden opleggen.

8.Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

8.1
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 932,04 aan materiële schadevergoeding en
€ 12.000, - aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De verdediging heeft de vordering op alle punten betwist.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel moet worden toegewezen. Daarbij heeft hij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De gevorderde materiële schade moet voor wat betreft de volgende kostenposten geheel door verdachte worden vergoed:
  • daggeld vergoeding ziekenhuis;
  • fysiotherapie;
  • tandartskosten;
  • reiskosten.
De gevorderde materiële schade moet voor wat betreft de kostenpost ‘kleding’ door verdachte worden vergoed tot een bedrag van € 75, -, welk bedrag ziet op een onbruikbaar geraakte broek.
De gevraagde schadevergoeding voor de jas (€ 100, -) hoeft verdachte niet te betalen en de vordering wordt in zoverre niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij draagt de jas naar zijn zeggen niet meer, omdat hij bang is te worden herkend en opnieuw het slachtoffer te worden van geweld. Die onderbouwing is onvoldoende om te oordelen dat verdachte ook de jas, die kennelijk niet is beschadigd, moet vergoeden.
De rechtbank acht het redelijk en billijk een bedrag van € 6.000, - aan immateriële schadevergoeding toe te wijzen. Met betrekking tot de overige gevorderde immateriële schadevergoeding zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal ook bepalen dat verdachte wettelijke rente moet betalen en de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Nu bij het ontstaan van de schade meer daders zijn betrokken, zal de schadevergoedingsverplichting hoofdelijk worden opgelegd.
8.2
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 715,58 aan materiële schadevergoeding en € 2.000, - aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De verdediging heeft de vordering op alle punten betwist.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat vordering geheel moet worden toegewezen. Daarbij heeft hij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De gevorderde materiële schade moet voor wat betreft de kostenpost ‘schade aan scooter’ geheel door verdachte worden vergoed. Anders dan gesteld door de raadsman, staat deze schade in voldoende rechtsreeks verband met het ten laste gelegde. De geweldpleging tegen [slachtoffer 2] volgde immers direct op een aanrijding tussen twee scooters. Op de voorste scooter zaten verdachte en een mededader en op de andere scooter zaten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . De aanrijding werd veroorzaakt door het rijgedrag van verdachte, die de bestuurder van de voorste scooter was.
De door [slachtoffer 2] gevorderde materiële schadevergoeding in verband met ‘opgenomen verlof’ en ‘reiskosten’ komt niet voor vergoeding door verdachte in aanmerking. Uit de toelichting blijkt dat deze kosten samenhangen met het bezoeken van [slachtoffer 1] , de partner van [slachtoffer 2] . Deze kosten staan daarmee niet in rechtstreeks verband met hetgeen [slachtoffer 2] is overkomen, zoals ten laste gelegd onder 2.
De rechtbank acht het redelijk en billijk een bedrag van € 1.000, - aan immateriële schadevergoeding toe te wijzen. Met betrekking tot de overige gevorderde immateriële schadevergoeding zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal ook bepalen dat verdachte wettelijke rente moet betalen en de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Nu sprake is van medeplegen, zal de schadevergoedingsverplichting hoofdelijk worden opgelegd.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling (13/684105-16)

Bij de stukken bevindt zich de op 10 april 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/684105-16.
De vordering ziet op het onherroepelijk geworden vonnis van 8 juni 2016 van de rechtbank Amsterdam.
Verdachte is bij dat vonnis veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met onder meer als voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd niet aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Uit de stukken blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Verdachte heeft zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan strafbare feiten schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel te gelasten. De raadsman heeft opgemerkt dat verdachte destijds is veroordeeld voor vermogensdelicten en, uitgaande van bewezen- en strafbaar verklaring, zich nu schuldig zou hebben gemaakt aan geweldsdelicten. De rechtbank ziet, anders dan de raadsman en met de officier van justitie, in de omstandigheid dat sprake is van andersoortige delicten geen aanleiding de vordering af te wijzen.
De officier van justitie heeft inzake 13/684105-16 ook een vordering tenuitvoerlegging ingediend in verband met het overtreden van de bijzondere voorwaarde(n) door verdachte. Die vordering dateert van 20 juni 2017 en is op 21 juni 2017 ter griffie van de rechtbank ontvangen. De rechtbank zal deze vordering afwijzen, gelet op de toewijzing van de andere vordering.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het niet bewezen en spreekt verdachte vrij van:
  • het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • het onder 1 subsidiair ten laste gelegde;
  • het onder 2 onder primair impliciet primair ten laste gelegde (medeplegen poging tot doodslag van [slachtoffer 2] );
  • het onder 3 primair ten laste gelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte heeft begaan:
  • het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde;
  • het onder 2 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde;
  • het onder 3 subsidiair ten laste gelegde,
zoals hiervoor in rubriek 4.3.2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde;
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde;
medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van
€ 749,24 materiële schadevergoeding en € 6.000, - immateriële schadevergoeding, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen de som van € 6.749,24 (zesduizend zevenhonderd negenenveertig euro en vierentwintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 68 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van
€ 443,50 materiële schadevergoeding en € 1.000, - immateriële schadevergoeding, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2] , te betalen de som van € 1.443,50 (duizend vierhonderd drieënveertig euro en vijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 24 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 8 juni 2016, namelijk 2 (twee) maanden gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. H.E. Spruit en I. Verstraeten-Jochemsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 oktober 2017.