ECLI:NL:RBAMS:2017:7631

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
13/659202-16 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man tot 50 uur werkstraf na steekincident tijdens vechtpartij met de nieuwe vriend van zijn ex

Op 17 oktober 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 56-jarige man, die betrokken was bij een vechtpartij met de 70-jarige nieuwe vriend van zijn ex-partner. Het incident vond plaats op 7 mei 2016 in Diemen, waar de verdachte de man twee keer met een mes heeft gestoken. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen, na een zitting op 3 oktober 2017, waarbij de officier van justitie, mr. F.C. van Dijk, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.H. Aalmoes, hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de benadeelde partij heeft mishandeld, maar heeft de poging tot doodslag niet bewezen geacht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar een mes had gebruikt, maar dat niet kon worden vastgesteld dat hij opzettelijk de dood van de benadeelde partij op het oog had. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 50 uur, waarbij rekening is gehouden met de omstandigheden van het incident en de rol van de benadeelde partij. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade onvoldoende was onderbouwd en er sprake was van eigen schuld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/659202-16 (Promis)
Datum uitspraak: 17 oktober 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.C. van Dijk en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.H. Aalmoes naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van wat mr. P.C. Tuinenburg, namens de benadeelde partij, [slachtoffer] naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 7 mei 2016 in de gemeente Diemen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans deze [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, één of meermalen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (met kracht) heeft gestoken in de epigastrio en/of rechterflank, in elk geval in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 7 mei 2016 in de gemeente Diemen, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld, immers heeft hij één of meermalen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (met kracht) gestoken in de epigastrio en/of rechterflank, in elk geval in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] , waardoor deze letsel heeft bekomen en/of
pijn heeft ondervonden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging doodslag bewezen op grond van de letselverklaring van [slachtoffer] , de getuigenverklaringen van de ex-partner en van de dochter van verdachte en zijn eigen verklaring. Hoewel [slachtoffer] geen messteken heeft gevoeld en niemand een mes heeft gezien, staat vast dat hij aan het incident twee messteken heeft overgehouden. Daarnaast heeft verdachte zelf verklaard dat hij na de worsteling met [slachtoffer] een heft van een mes in zijn handen had. Verdachte heeft voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] gehad door hem met een mes in zijn buik en zijn rechterzij te steken, waar zich vitale delen van het lichaam bevinden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt primair om verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde. Ten eerste omdat geen van alle aanwezigen een mes heeft gezien en er dus niet kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] heeft gestoken. Niet uitgesloten kan worden dat [slachtoffer] zichzelf tijdens de worsteling met verdachte heeft gestoken.
Indien de rechtbank aanneemt dat verdachte met een mes heeft gestoken, heeft de raadsvrouw ten tweede aangevoerd dat er geen sprake is van opzet dan wel voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] . Het op deze plekken steken in de buikstreek is, volgens jurisprudentie, niet te kwalificeren als een poging tot doodslag.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Nadat verdachte door een flinke duw/stomp van [slachtoffer] op de grond is gevallen en gewond is geraakt, heeft hij [slachtoffer] aangevallen en is er een vechtpartij ontstaan. Hierbij is over en weer geslagen. Na afloop van deze vechtpartij, die in de avond én in het donker plaatsvond, wordt bij [slachtoffer] geconstateerd dat hij één steekwond in zijn bovenbuik (0,5 cm diep) en één steekwond in zijn rechterzij (1 cm diep) heeft. Verdachte heeft ontkend [slachtoffer] te hebben gestoken. Verdachte heeft echter zowel bij zijn verhoor als op zitting verklaard dat hij na het incident een heft van een afgebroken mes in zijn handen had. Hij wist niet hoe dat heft in zijn handen was gekomen. Dit heft was, zo bleek later uit onderzoek van de politie, afgebroken van het in de tuin aangetroffen lemmet. Hoewel zowel [slachtoffer] als alle getuigen hebben verklaard geen mes te hebben gezien, concludeert de rechtbank dat het, gezien het steekletsel van [slachtoffer] en de verklaring van verdachte, niet anders kan zijn dan dat verdachte [slachtoffer] tweemaal met een mes heeft gestoken.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe dit handelen van verdachte juridisch gekwalificeerd moet worden. De rechtbank overweegt als volgt.
Het geconstateerde letsel van aangever bestaat uit twee oppervlakkige steekwonden. Niemand heeft verdachte zien steken en op grond van de bewijsmiddelen kan ook niet worden vastgesteld hoe hard en op welke wijze verdachte heeft gestoken. Nu dat niet kan worden vastgesteld kan ook niet worden bewezen of verdachtes handelen de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel met zich bracht. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van poging doodslag.
De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring van een mishandeling van [slachtoffer] .
Verdachte heeft op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad op de mishandeling. Door het steken met een mes, terwijl verdachte met [slachtoffer] worstelde en over en weer klappen vielen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit tot lichamelijk letsel zou leiden bij [slachtoffer] .
De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen:
1.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2016099751-1 van 13 mei 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 1] , doorgenummerde pagina’s 10-12.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer] , aangever, zakelijk weergegeven:
Op 7 mei 2016 was ik thuis met mijn vriendin in Diemen.
Ik zag dat hij opstond en met mij begon te vechten, het was inmiddels donker geworden dus ik kon niet alles meer goed zien. Toen de politie kwam zag ik dat hij, [verdachte] , al weg was. Ik zag dat ik helemaal onder het bloed zat. Ik ging toen kijken of ik verwond was en ik kwam erachter dat ik een messteek rond mijn buik had en aan de zijkant van mijn buik.
2.
Een geschrift, te weten een letselverklaring t.n.v. [slachtoffer] ingevuld door behandelend arts R.J. Vossen, verbonden aan het Onze Lieve Vrouwe gasthuis (locatie oost) te Amsterdam, van 8 mei 2016, doorgenummerde pagina’s 13-19 van het strafdossier.
Diagnose: tweetal steekverwondingen, ter plaatse van epigastrio 0,5 cm en ter plaatse van rechterflank 1 cm diep, zonder aanwijzingen bedreiging vitale structuren.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen (inclusief foto’s) met nummer PL1300-2016099751-3 van 8 mei 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar 2] en [naam opsporingsambtenaar 3] , doorgenummerde pagina’s B 001-009.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten zakelijk weergegeven:
Wij, verbalisanten [naam opsporingsambtenaar 2] en [naam opsporingsambtenaar 3] , zagen in de tuin een afgebroken handvat en het afgebroken lemmet van een vleesmes liggen.
4.
De verklaring die verdachte op de terechtzitting van 3 oktober 2017 heeft afgelegd.
Deze verklaring houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
We kwamen vervolgens in een worsteling terecht. Vervolgens zag ik dat ik een heft in mijn handen had. Ik weet niet hoe het kwam, dat ik dat heft in mijn handen had. Ondertussen probeerde ik hem van mij af te slaan en daarbij sloeg ik hem van mij af.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 7 mei 2016 in de gemeente Diemen opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld, immers heeft hij met een mes gestoken in de bovenbuik en rechterflank van voornoemde [slachtoffer] waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

6.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Volgens de officier van justitie komt verdachte geen beroep op noodweer toe. Verdachte had nadat hij op de grond was gevallen, weg moeten gaan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, indien de rechtbank het feit bewezen acht, op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Uit het procesdossier volgt dat [slachtoffer] verdachte een stoot heeft gegeven, voordat verdachte [slachtoffer] aanviel. Door die klap heeft verdachte een flinke scheur in zijn lip opgelopen. Hierna mocht hij zich verweren tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en dus komt hem in de visie van de verdediging een gerechtvaardigd beroep op noodweer, dan wel noodweerexces toe.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is rond 22:00 uur ’s avonds met zijn dochters en een neefje naar de woning van zijn ex-partner [naam ex-partner] gereden, omdat hij met haar wou spreken. Zij had namelijk vlak daarvoor hun dochters op pad gestuurd naar verdachte om een aantal persoonlijke eigendommen van verdachte, die nog in haar huis lagen, naar de woning van verdachte te laten brengen. Verdachte was van mening dat dat gezien het tijdstip ongepast was, en dat hierover afspraken gemaakt hadden kunnen en moeten worden door zijn ex-partner en hem. Aangekomen bij de woning van zijn ex-partner heeft hij haar hierop aangesproken en ontstond er een ruzie. [slachtoffer] , de vriend van [naam ex-partner] , heeft zich hiermee bemoeid en uiteindelijk heeft hij verdachte een duw gegeven, waaraan verdachte pijn heeft overgehouden. Hierna is verdachte de confrontatie aangegaan met [slachtoffer] , wat heeft geleid tot een vechtpartij, waarbij verdachte [slachtoffer] tweemaal heeft gestoken met een mes.
Voor het aannemen van een noodweersituatie is noodzakelijk dat aannemelijk wordt dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederechtelijke aanranding jegens verdachte, waartegen verdachte zich moet verdedigen. Deze verdediging moet noodzakelijk en proportioneel zijn.
Hoewel verdachte een flinke duw had gekregen van aangever [slachtoffer] , was de aanranding geëindigd toen verdachte was gevallen en daarna opstond. Op dat moment had verdachte weg kunnen en moeten lopen. Uit geen van de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte niet anders kon dan terugvechten. De reactie van verdachte was niet noodzakelijk en het steken met een mes disproportioneel. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Omdat de rechtbank geen noodweersituatie aanneemt, onder meer vanwege het ontbreken van de noodzakelijke verdediging, kan ook geen sprake zijn van noodweerexces en wordt ook dat verweer verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de mede-schuld van [slachtoffer] bij het incident. Daarnaast heeft zij verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij heeft zijn leven op orde en hij heeft nooit in detentie gezeten. Een taakstraf is daarom volgens de raadsvrouw de meest passende straf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft, nadat hij in een vechtpartij was beland met [slachtoffer] , deze [slachtoffer] tweemaal met een mes gestoken, waardoor die letsel heeft opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat het ernstig is dat een ruzie, mede door het handelen van verdachte, zo uit de hand is gelopen. De rechtbank houdt er rekening mee dat dit is gebeurd in de tuin van zijn ex-partner, een plek die voor haar en haar gasten bij uitstek veilig zou moeten zijn. Daar komt bij dat verdachte, hoewel daartoe min of meer geprovoceerd, de confrontatie met zijn ex-partner en haar nieuwe vriend heeft opgezocht door naar haar huis te gaan. Tot slot vindt de rechtbank het betreurenswaardig dat de twee dochters van verdachte aanwezig waren bij het incident en ter terechtzitting is gebleken dat de familiaire verhoudingen zijn ontwricht.
In strafmatigende zin weegt de rechtbank mee dat het de duw van aangever [slachtoffer] is geweest waardoor de situatie echt escaleerde.
De rechtbank stelt tot slot vast dat verdachte op geen enkel moment verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het bovenstaande en het gegeven dat zij verdachte, in tegenstelling tot wat de officier van justitie heeft gevorderd, niet veroordeelt voor een poging tot doodslag, er aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van de strafeis. Met de raadsvrouw acht de rechtbank een taakstraf een passende straf. De rechtbank zal verdachte een taakstraf van 50 uur opleggen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 1.336,12 aan materiële schadevergoeding en
€ 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde mishandeling rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel te bepalen. De officier van justitie is van oordeel dat deze vordering voldoende is onderbouwd.
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, gelet op haar primaire en haar subsidiaire standpunt. De raadsvrouw is van mening dat het feit dat het slachtoffer niet is verzekerd, niet voor rekening van verdachte mag komen. Daarnaast is zij van mening dat het slachtoffer mede schuldig is aan de schade die hij en verdachte hebben geleden.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering. De materiële schade is onvoldoende onderbouwd. De behandeling van de immateriële schade levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat zowel het slachtoffer als de verdachte over en weer schuld hebben aan de bij elkaar aangerichte schade. Het slachtoffer draagt dus zelf een bepaalde mate van verantwoordelijkheid voor hetgeen uiteindelijk is gebeurd, zodat sprake is van eigen schuld dan wel medeschuld. Het vaststellen van de omvang daarvan komt in deze strafzaak dan niet aan de orde.
De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
50 (vijftig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
25 (vijfentwintig) dagen.
Verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. F.M. Wieland en R. Funcke Küpper, rechters,
in tegenwoordigheid van S.C. van Klaveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2017.