ECLI:NL:RBAMS:2017:7587

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
CV EXPL 17-2143
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindigingsovereenkomst en gevolgen voor hypotheekrente tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 2 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN) en een werknemer (hierna: eiser) over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de gevolgen daarvan voor de hypotheekrente. Eiser was sinds 1 februari 2007 in dienst bij ABN en had een hypotheek afgesloten met een personeelskorting. Na een periode van ziekte en arbeidsongeschiktheid heeft eiser een beëindigingsovereenkomst getekend, maar betwistte later de gevolgen daarvan, met name de verval van de personeelscondities voor de hypotheekrente. Eiser vorderde onder andere betaling van een ontslagvergoeding, vakantiedagen en andere vergoedingen, en stelde dat hij onder druk was gezet om de overeenkomst te ondertekenen. ABN verweerde zich door te stellen dat de overeenkomst duidelijk was en dat eiser voldoende tijd had gehad om deze te overwegen. De kantonrechter oordeelde dat de beëindigingsovereenkomst als een vaststellingsovereenkomst moet worden gekwalificeerd en dat er geen gronden waren voor vernietiging. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht – team kanton
zaaknummer: 5665122 CV EXPL 17-2143
vonnis van: 2 oktober 2017
fno.: 364

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiser]

wonende te [plaats]
eiser, nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. J. Kouvarnta
t e g e n

de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V.

gevestigd te Amsterdam
gedaagde, nader te noemen: ABN
gemachtigde: mr. L.H. van de Kar

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

  • de dagvaarding van 12 januari 2017 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het instructievonnis van 3 april 2017;
  • de conclusie van repliek met een vermeerdering van eis en producties;
  • de conclusie van dupliek met een productie;
  • de akte vermeerdering van eis met producties van [eiser] ;
  • de antwoordakte van ABN met producties;
  • de antwoordakte van [eiser] met een vermindering van eis en producties;
  • dagbepaling vonnis.
Gelet op artikel 2.8 van het Landelijk procesreglement voor rolzaken kanton worden de producties bij de laatste akte van [eiser] buiten beschouwing gelaten.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1.1.
[eiser] is per 1 februari 2007 bij ABN in dienst getreden.
1.2.
[eiser] heeft bij ABN een hypotheek afgesloten, waarbij hij op de te betalen rente een personeelskorting van € 200,- netto per maand kreeg. De korting gold voor de looptijd van de hypotheek, zolang [eiser] voldeed aan de voorwaarden voor de personeelskorting.
1.3.
In september 2014 is [eiser] zonder dat te melden niet meer op het werk verschenen. Op 15 september 2014 heeft [eiser] zich weer gemeld bij ABN. Per 17 september 2014 is [eiser] ziek gemeld.
1.4.
De bedrijfsarts heeft op 3 oktober 2014 geoordeeld dat [eiser] arbeidsongeschikt was, dat hij per 13 oktober 2014 voor 50% kon hervatten in licht administratief werk zonder tijd- of tempodruk. [eiser] was daarentegen van mening dat hij in staat was volledig aan de slag te gaan, zij het dat hij graag een nieuwe uitdaging wilde omdat hij op zijn eigen werk was uitgekeken.
1.5.
Op 22 oktober 2014 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat [eiser] arbeidsongeschikt was.
1.6.
Op 3 december 2014 is er een gesprek geweest tussen [eiser] , [naam 1]
(leidinggevende van [eiser] ) en [naam 2] . [eiser] heeft opnieuw meegedeeld dat hij niet ziek was en aan het werk wilde, maar niet in zijn eigen functie.
1.7.
Uit het werkhervattingsadvies van de bedrijfsarts van 5 december 2014 volgt dat de bedrijfsarts opnieuw heeft geconstateerd dat [eiser] arbeidsongeschikt was. [eiser] was van mening dat hij volledig arbeidsgeschikt was en zag het nut van een vervolgafspraak met de bedrijfsarts niet in. [eiser] heeft laten weten zijn eigen werkzaamheden niet meer te willen verrichten, aldus het werkhervattings-advies.
1.8.
[eiser] is op 6 december 2014 op eigen verzoek beter gemeld. Hij is opgeroepen voor het verrichten van werkzaamheden, maar heeft hieraan geen gevolg gegeven.
1.9.
Op 18 februari 2015 heeft de bedrijfsarts ABN bericht dat [eiser] , hoewel [eiser] daar zelf anders over dacht, niet in staat was om de gevolgen van een eventuele ontbinding van de arbeidsovereenkomst te overzien. De bedrijfsarts adviseerde om [eiser] geen beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan te bieden.
1.10.
In een gesprek van 9 maart 2015 is besloten dat ABN [eiser] met terugwerkende kracht per 20 februari 2015 zou ziekmelden.
1.11.
In de terugkoppeling van 20 maart 2015 heeft de bedrijfsarts opnieuw laten weten dat hij [eiser] arbeidsongeschikt achtte en dat hij [eiser] dringend had geadviseerd hulp te zoeken voor zijn medische probleem. Volgens [eiser] zelf was (opnieuw) geen sprake van medische problematiek.
1.12.
Op 30 april 2015 heeft de bedrijfsarts ABN bericht dat hij geen advies kon uitbrengen over de mate van arbeidsgeschiktheid van [eiser] .
1.13.
Bij brief van 11 mei 2015 heeft ABN [eiser] geschreven dat zij de ontstane situatie, waarin [eiser] niet meewerkte aan het vaststellen van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid en de adviezen van de bedrijfsarts negeerde, niet kon laten voortbestaan. [eiser] wilde evenmin meewerken aan een expertise. ABN heeft [eiser] in de brief met klem verzocht juridische bijstand te zoeken, ook in het kader van een eventuele beëindigingsregeling.
1.14.
Bij brief van 27 mei 2015 heeft ABN [eiser] geschreven:
De bank heeft u op 11 mei 2015 een brief verzonden. Daarin is u verzocht om een arbeidsrecht jurist te benaderen om u te laten adviseren over uw situatie. De bank heeft niet van een jurist vernomen, noch van u persoonlijk. De bank herhaalt daarom haar verzoek aan u.Verder heeft ABN [eiser] dan wel de door hem in te schakelen jurist uitgenodigd voor een gesprek op 3 juni 2015.
1.15.
[eiser] is verschenen op het gesprek en heeft ABN daarna laten weten dat zij contact kon opnemen met zijn gemachtigde van De Unie in verband met de ‘ontbindingsoptie’ die was besproken.
1.16.
ABN heeft de gemachtigde van [eiser] per e-mail van 4 juni 2015 een concept van de beëindigingsovereenkomst gestuurd. Omdat geen reactie werd vernomen heeft ABN bij e-mail van 22 juni 2015 gevraagd of [eiser] kon instemmen met het eerder gedane voorstel.
1.17.
Bij e-mail van 26 juni 2015 heeft de gemachtigde van [eiser] geantwoord:
heeft mij zojuist schriftelijk medegedeeld dat hij akkoord is met de vaststellingsovereenkomst zoals u mij die mailde op 4 juni 2015.Van mijn kant nog de aanvulling of opgenomen kan worden dat de finale kwijting over en weer zal gelden. (..)
1.18.
ABN heeft geantwoord dat finale kwijting over en weer akkoord was. Op
29 juni 2015 is de beëindigingsovereenkomst getekend, waarmee de arbeidsovereenkomst per 1 september 2015 is beëindigd.
In de beëindigingsovereenkomst is verder opgenomen:
2.1 Indien en nadat de arbeidsovereenkomst is beëindigd, zal Werkgever zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand na de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst Werknemer een vergoeding verstrekken van EUR 17.561,--, verminderd met de loonheffing.
(..)3.1 De mogelijk resterende vakantie-uren en / of op de persoonlijke tijdrekening gespaarde uren worden uitbetaald bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
(..)3.6. De personeelscondities vervallen per de beëindigingsdatum. Werknemer zal de beëindiging van de arbeidsovereenkomst onmiddellijk melden bij het kantoor, waar de privé salarisspaarrekening loopt, en indien van toepassing het hypotheek- en effectenbedrijf van Werkgever, zodat door hem genoten personeelscondities worden omgezet naar cliëntencondities. In geval van een niet-tijdige melding door Werknemer, waardoor de personeelscondities niet tijdig worden omgezet, is Werknemer gehouden de ten onrechte genoten korting(en), welke zonder nadere aankondiging terstond opeisbaar is / zijn, onmiddellijk aan Werkgever te restitueren.(..)4.4. Indien en zodra aan het vorenstaande uitvoering is gegeven, verklaren Werknemer en Werkgever over en weer niets meer van elkaar te vorderen te hebben uit hoofde van deze overeenkomst en de arbeidsovereenkomst, en verleent zij elkaar voor zoveel nodig reeds nu voor alsdan terzake finale kwijting. Deze kwijting betreft tevens (toekomstige) fiscale en sociaal-verzekeringsrechtelijke consequenties in verband met deze overeenkomst.
1.19.
In artikel IV van het op 1 september 2015 geldende sociaal plan van ABN (verder: SP) is bepaald dat de afwikkeling van een arbeidsovereenkomst zal worden bevestigd in een beëindigingsovereenkomst. De personeelscondities aangaande een hypotheek blijven gelden voor maximaal het bedrag aan hypothecaire schuld dat uitstaat op 2 april 2014 en uiterlijk tot vijf jaar na de datum waarop de arbeidsovereenkomst eindigt.
1.20.
Bij brief van 8 september 2015 heeft ABN [eiser] bericht dat de personeelscondities met betrekking tot zijn hypotheek werden beëindigd. [eiser] heeft daartegen geprotesteerd.

Het geschil

2. [eiser] vordert – na wijziging van eis – dat ABN bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. € 3.000,- netto, vermeerderd met de wettelijke rente van 2% en de incassokosten;
b. € 200,- netto per maand vanaf 2 februari 2017 voor de duur van 45 maanden;
c. € 4.154,33 bruto aan vakantie-uren inclusief vakantietoeslag en wettelijke verhoging, te vermeerderen met de wettelijke rente;
d. € 32.210,02 bruto aan ontslagvergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente;
e. € 7.197,35 aan salaris in verband met vrijstelling van werk;
f. de proceskosten.
3. [eiser] stelt hiertoe, samengevat, dat hij aanvankelijk heeft geweigerd mee te werken aan een minnelijke beëindiging van het dienstverband. Hij is door ABN onder druk gezet om alsnog in te stemmen. ABN onderschrijft in haar brieven dat [eiser] de juridische gevolgen niet goed kan overzien en probeert de eigen verantwoordelijkheid af te schuiven op een arbeidsrechtjurist. Er is sprake van een wilsgebrek, nu zijn werkelijke wil niet overeenstemde met de verklaring waarmee [eiser] het voorstel heeft aanvaard.
4. Verder stelt [eiser] dat ABN misbruik van de omstandigheden heeft gemaakt door hem, terwijl hij arbeidsongeschikt was, een vaststellingsovereenkomst aan te bieden en hem onder druk te zetten om te tekenen. ABN heeft bovendien nooit gewaarschuwd voor de financiële gevolgen van de beëindiging. Er is nergens gesproken over opheffing van de personeelscondities op bankdiensten. Weliswaar heeft [eiser] juridische bijstand gehad bij de afwikkeling van de vaststellingsovereenkomst, maar dat laat onverlet dat de verantwoordelijkheid primair bij ABN ligt om [eiser] te informeren over de opheffing van het SP dan wel de personeelscondities. [eiser] beroept zich daarom op partiële vernietiging van de overeenkomst in die zin dat de personeelscondities ten aanzien van de hypotheekkorting van kracht blijven. Na wijziging van eis vordert [eiser] tevens de volgens hem nog openstaande vakantiedagen, het restant van de ontslagvergoeding overeenkomstig het SP en één maand loon vanwege teveel ingehouden loon op de ontslagvergoeding.
5. ABN voert hiertegen ten eerste aan, dat in artikel 3.6 van de beëindigingsovereenkomst expliciet is opgenomen dat de personeelscondities per de beëindigingsdatum kwamen te vervallen. Daarnaast is het SP niet van toepassing aangezien [eiser] niet boventallig was.
6. Verder voert ABN aan dat geen misbruik van de omstandigheden is gemaakt. Op het moment dat [eiser] stelde dat hij arbeidsgeschikt was, maar tegelijkertijd weigerde zijn werkzaamheden te verrichten had ABN of het loon kunnen opschorten dan wel stopzetten of zij had een vertrekregeling kunnen aanbieden. Op een gegeven moment was de situatie, waarin [eiser] geen medewerking verleende aan onderzoek naar zijn arbeidsongeschiktheid, niet langer houdbaar. Aangezien [eiser] meerdere keren had laten weten de voorkeur te geven aan een vertrekregeling, heeft ABN hem deze uiteindelijk aangeboden. Daarbij heeft ABN uitdrukkelijk gezegd dit alleen te zullen doen wanneer [eiser] werd bijgestaan door een juridisch adviseur. Vervolgens heeft ABN op 4 juni 2015 een concept gestuurd naar de gemachtigde van [eiser] en eerst op 29 juni 2015 hebben partijen overeenstemming bereikt. [eiser] is dan ook voldoende in de gelegenheid gesteld over de vertrekregeling na te denken. Van enige druk is geen sprake geweest. De vordering dient gezien het voorgaande volgens ABN te worden afgewezen.

Beoordeling

7. De tussen partijen op 29 juni 2015 gesloten beëindigingsovereenkomst is te kwalificeren als een vaststellingsovereenkomst ex artikel 7: 900 BW. Dat betekent dat partijen zich jegens elkaar aan een vaststelling – onder meer ter beëindiging van onzekerheid omtrent hetgeen tussen hen geldt – gebonden hebben, bestemd om ook te gelden voor zover is afgeweken van de tevoren bestaande rechtstoestand.
8. De kantonrechter begrijpt dat waar [eiser] stelt dat ABN hem niet heeft geïnformeerd over de gevolgen die de beëindigingsovereenkomst had voor de personeelskorting op de hypotheekrente, hij zich beroept op dwaling. Deze stelling kan echter geen stand houden. In artikel 3.6 van de vaststellingsovereenkomst is immers in duidelijke en niet voor meerdere uitleg vatbare bewoordingen bepaald dat de personeelscondities vervallen met ingang van de beëindigingsdatum en voorts welke stappen [eiser] moet nemen om te zorgen dat de personeelscondities worden omgezet naar cliëntencondities en wat de consequenties zijn wanneer dit niet (tijdig) gebeurt. [eiser] is hiermee akkoord gegaan, terwijl hij werd bijgestaan door een juridisch gemachtigde. Onder die omstandigheden mocht ABN erop vertrouwen dat [eiser] wist waarmee hij akkoord ging en dat hij voldoende was voorgelicht over de gevolgen daarvan. Dat ABN niet expliciet in de vaststellingsovereenkomst heeft laten opnemen dat het SP niet gold, maakt dat niet anders. Dit geldt te meer nu artikel 3.6 van de vaststellingsovereenkomst duidelijk bepaalt dat de personeelscondities komen te vervallen. Voor zover [eiser] dit niet heeft begrepen kan dat niet aan ABN worden tegengeworpen, hooguit aan zijn (toenmalige) gemachtigde. Tot slot is gesteld noch gebleken dat ABN inlichtingen heeft gegeven die bij [eiser] tot een verkeerde voorstelling van zaken hebben geleid.
9. Het beroep op misbruik van omstandigheden kan evenmin slagen. Gezien de onder rechtsoverweging 1 weergegeven feiten staat voldoende vast dat ABN [eiser] de tijd en de gelegenheid heeft gegeven zich te beraden op de stappen die hij wilde nemen en hem heeft gewaarschuwd voor de gevolgen van die stappen. Niet kan worden vastgesteld dat ABN overhaast te werk is gegaan en uit de feiten volgt evenmin dat ABN [eiser] onder druk heeft gezet.
10. Conclusie is dat geen grond bestaat om de vaststellingsovereenkomst (partieel) te vernietigen, zodat deze in stand blijft.
11. In de vaststellingsovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat ABN [eiser] een vergoeding van € 17.561,- zal betalen. Partijen zijn eveneens overeengekomen dat zij, zodra aan de overeenkomst uitvoering is gegeven, over en weer niets meer van elkaar te vorderen te hebben uit hoofde van de overeenkomst en de arbeidsovereenkomst. Deze finale kwijting heeft [eiser] zelf in de overeenkomst laten opnemen. Gevolg is dat [eiser] van ABN geen aanvulling van de (ontslag)vergoeding dan wel het volgens hem teveel in mindering gebrachte loon kan vorderen, nog los van de vraag of hij daarop recht zou hebben, dan wel zijn in het geding gebrachte berekeningen cijfermatig juist zijn. Dit onderdeel van de vordering wordt afgewezen.
12. [eiser] vordert – zo begrijpt de kantonrechter – uit hoofde van artikel 3.1 van de vaststellingsovereenkomst betaling van de volgens hem nog openstaande vakantie-uren.
13. ABN heeft in haar antwoordakte van 7 augustus 2017 een overzicht gegeven van de volgens haar door [eiser] in het jaar 2014 en 2015 opgenomen vakantie-uren. ABN heeft berekend dat [eiser] over 2014 een tegoed had van 50,77 uren, dat hij heeft meegenomen naar 2015. Uiteindelijk resteerde over 2015 een tegoed van 37,29 uren, welke uren zijn uitbetaald per einde dienstverband. De bovenwettelijke vakantie-uren over de jaren 2014 en 2015, in totaal 54,76 uren, zijn eveneens uitbetaald. ABN heeft haar berekening onderbouwd met de verlofkaarten over de betreffende jaren. [eiser] heeft de (onderbouwde) berekeningen van ABN noch de door ABN gestelde betalingen weersproken. [eiser] blijft zich slechts op het standpunt stellen dat hij over de periode
1 september 2014 tot en met 29 juni 2015 onterecht vakantiedagen heeft moeten opnemen, terwijl ABN, onderbouwd met stukken, heeft uitgelegd dat [eiser] slechts over de periode 12 januari tot en met 30 januari 2015 uren heeft opgenomen, waarbij ABN tot de conclusie komt dat [eiser] zelfs meer uren had behoren op te nemen dan hij uiteindelijk heeft gedaan.
14. De vordering met betrekking tot de vakantie-uren wordt dan ook afgewezen.
15. Dat betekent dat geen van de vorderingen van [eiser] toewijsbaar is.
16. [eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten die aan de zijde van ABN tot op heden begroot worden op € 1.200,00 aan salaris van de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [eiser] tot betaling van een bedrag van € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter