8.3Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn inmiddels ex-partner. Verdachte heeft een blikje bier tegen haar hoofd gegooid, haar op de grond gegooid en haar hoofd meermalen tegen de grond geslagen. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Door in de eigen woning, de plek bij uitstek waar men zich veilig moet kunnen voelen, door een partner zo gewelddadig te worden bejegend is traumatisch en een ernstige schending van het vertrouwen in die persoon. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan. Uit de verklaring die namens aangeefster ter zitting is voorgedragen blijkt dat zij zich tot op de dag van vandaag onveilig voelt en stress en angst ervaart.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij dit feit heeft gepleegd enkele maanden nadat hij vrij is gekomen en hij in een proeftijd liep van eveneens een geweldsdelict. Blijkens het verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 september 2017 is verdachte eerder terzake van soortgelijke strafbare feiten veroordeeld. Hier houdt de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening mee.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport van GZ-psycholoog drs. P. van Vliet van 17 juli 2017. Uit dit rapport blijkt dat verdachte lijdt aan een licht verstandelijke beperking (LVB) en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Beide stoornissen waren uit de aard der zaak aanwezig tijdens het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen. Het risico op recidive wordt vergroot door de bij verdachte vastgestelde, elkaar negatieve beïnvloedende stoornissen die maken dat hij uiterst krenkbaar (en daarmee potentieel agressief) is, dat hij relatief weinig andere mogelijkheden heeft om zijn gekwetstheid te uiten en dat hij vanuit de behoefte zichzelf eenzijdig positief te waarderen zijn agressieve gedrag bagatelliseert en de verantwoordelijkheid daardoor externaliseert. De psycholoog beveelt aan dat verdachte gedurende minstens één jaar klinisch behandeld wordt binnen een in LVB gespecialiseerde setting voor zijn persoonlijkheidsproblematiek en de hieruit volgende gestoorde agressieregulatie.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verdachte betreffende reclasseringsrapport van
18 juli 2017 en het aanvullende rapport van 19 september 2017, beide opgemaakt door
[naam reclasseringswerker] , reclasseringswerker. Het advies van de reclassering houdt in dat zij zich conformeren aan het advies van de GZ-psycholoog. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en hieraan als bijzondere voorwaarden te verbinden: een meldplicht, een opname in een Forensisch Psychiatrisch Centrum, een contactverbod met zijn ex-partner, meewerken aan het verkrijgen van een dagbesteding, medewerking verlenen aan schuldhulpverlening en zich houden aan afspraken en aanwijzingen die hem gegeven worden door Jeugdbescherming en/of Samen Doen.
De rechtbank neemt de conclusies in deze rapporten over en maakt deze tot de hare. Zij zal verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen en daaraan de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden verbinden, met uitzondering van het contactverbod nu de noodzaak daartoe onvoldoende is gebleken. De rechtbank zal, gelet op de problematiek van verdachte en de benodigde tijd voor behandeling, anders dan gebruikelijk is, niet een proeftijd van 2 jaren maar van 3 jaren vaststellen.
De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op het feit dat zij tot een andere bewezenverklaring komt en gegeven alle hiervoor genoemde omstandigheden, aanleiding bestaat een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Ten aanzien van de eis van de officier van justitie om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, geldt het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een ander, te weten mishandeling. Uit het eerder genoemde Pro Justitia rapport blijkt dat de bij verdachte vastgestelde stoornissen zijn functioneren ernstig kunnen verstoren. Het is zorgwekkend dat verdachte, kort nadat hij uit detentie is ontslagen na een straf en een behandeling bij De Waag in verband met een agressief en levensbedreigend delict, op even agressieve wijze recidiveert bij een slachtoffer in de huiselijke kring. Volgens de risicotaxatie is dit niet-reageren op behandeling, alsmede het gebrek aan zelfinzicht, de belangrijkste factor voor recidive. Volgens de deskundige kan het risico op recidive alleen verkleind worden door middel van een intensieve, klinische behandeling.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan zolang hij niet behandeld is. De rechtbank zal daarom bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.