ECLI:NL:RBAMS:2017:7439

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2017
Publicatiedatum
11 oktober 2017
Zaaknummer
13/684208-17, 13/654021-15 (tul) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling van zijn levensgezel met een gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 11 oktober 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 46-jarige man, die werd beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 april 2017 in Amsterdam zijn levensgezel heeft mishandeld door haar met een gevuld bierblikje tegen het hoofd te slaan, haar op de grond te gooien en haar hoofd meermalen tegen de grond te slaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en hem verplicht om een schadevergoeding van 500 euro aan het slachtoffer te betalen. De rechtbank heeft de poging tot doodslag en zware mishandeling niet bewezen geacht, maar heeft wel de mishandeling bewezen verklaard. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een licht verstandelijke beperking en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank heeft ook de eerdere veroordelingen van de verdachte in aanmerking genomen en heeft besloten om de gevangenisstraf deels voorwaardelijk op te leggen, met bijzondere voorwaarden zoals behandeling in een Forensisch Psychiatrisch Centrum. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de immateriële schadevergoeding is vastgesteld op 500 euro, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het incident.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684208-17, 13/654021-15 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 11 oktober 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 september 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.F. Zaagsma en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.A.I. Witlox naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 27 april 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet naar voornoemde [slachtoffer] is toegegaan, waarna hij, verdachte, eenmaal of meermalen
- ( met) een (gevuld) bierblikje, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, in/tegen het gezicht en/of het hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , heeft geslagen en/of heeft gegooid en/of
- ( vervolgens) met een of meer hand(en) de nek/keel van voornoemde [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden, althans (meermalen) zodanig de keel en/of de hals heeft vastgepakt dat voornoemde [slachtoffer] geen lucht meer kon krijgen, in elk geval verstikkend geweld op de keel en/of hals van voornoemde [slachtoffer] heeft uitgeoefend en/of
- ( vervolgens) tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of
- ( vervolgens) voornoemde [slachtoffer] op/naar de grond heeft gegooid en/of geduwd, waardoor voornoemde [slachtoffer] met haar rug en/of hand(en), in elk geval met haar lichaam, de grond heeft geraakt (waarbij voornoemde [slachtoffer] een kapot bierflesje en/of een of meer scherf/scherven daarvan heeft geraakt) en/of
- ( vervolgens) het hoofd/gezicht van voornoemde [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of vastgepakt gehouden en/of (vervolgens) het hoofd/gezicht van voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen tegen de grond heeft geslagen en/of-
- ( vervolgens) met een (kapot) bierflesje en/of een of meer scherf/scherven daarvan, in elk geval (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), in de hand(en), in elk geval in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , heeft gestoken en/of gesneden;
2.
hij op of omstreeks 27 april 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (zijn levensgezel) [slachtoffer] , heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte, eenmaal of meermalen
- ( met) een (gevuld) bierblikje, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, in/tegen het gezicht en/of het hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , geslagen en/of gegooid en/of
- ( vervolgens) met een of meer hand(en) de nek/keel van voornoemde [slachtoffer] dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden en/of
- ( vervolgens) tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of
- ( vervolgens) voornoemde [slachtoffer] op/naar de grond gegooid en/of geduwd, waardoor voornoemde [slachtoffer] met haar rug en/of hand(en), in elk geval met haar lichaam, de grond heeft geraakt (waarbij voornoemde [slachtoffer] een kapot bierflesje en/of een of meer scherf/scherven daarvan heeft geraakt) en/of
- ( vervolgens) het hoofd/gezicht van voornoemde [slachtoffer] vastgepakt en/of vastgepakt gehouden en/of (vervolgens) het hoofd/gezicht van voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen tegen de grond geslagen en/of
- ( vervolgens) met een (kapot) bierflesje en/of een of meer scherf/scherven daarvan, in elk geval (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), in de hand(en), in elk geval in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , gestoken en/of gesneden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1 ten laste gelegde poging doodslag en tot bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde poging zware mishandeling en de onder 2 ten laste gelegde mishandeling van zijn levensgezel. Zij heeft hiertoe – samengevat – het volgende aangevoerd.
Het geweld dat is genoemd in de aangifte past naadloos bij het geconstateerde letsel. Dit blijkt uit de letselverklaring en de foto’s. Er is geen reden om te twijfelen aan het waarheidsgehalte van de aangifte. Verdachte heeft zijn toenmalige partner gewurgd, een snee in haar hand veroorzaakt en haar op de grond gebeukt. Door het slachtoffer op de grond te beuken terwijl daar scherven lagen, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat die scherven haar ernstig zouden verwonden. Om die reden kan ook de snee in de hand verdachte worden aangerekend.
Met voornoemde geweldshandelingen heeft verdachte de kans aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan bij het slachtoffer.
De onder 2 ten laste mishandeling kan ook worden bewezen. Er is sprake van eendaadse samenloop nu het gaat om hetzelfde feitencomplex.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde poging doodslag subsidiair poging zware mishandeling en dat de onder 2 ten laste gelegde mishandeling bewezen kan worden. Hij heeft hiertoe – samengevat – het volgende aangevoerd.
Er is onvoldoende bewijs voor de aanklacht dat verdachte het slachtoffer met een scherp voorwerp heeft gestoken. Hier heeft aangeefster ook niet over verklaard. Van dit onderdeel dient verdachte te worden vrijgesproken.
Verdachte ontkent dat hij de keel van aangeefster dicht heeft geknepen. Het letsel toont aan dat zij bij de keel is gegrepen, maar dit kan ook gekomen zijn door dit bij de keel grijpen en hoeft niet te duiden op dichtknijpen. Verdachte dient ook van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
Aangezien verdachte van de voorgaande twee feitelijke handelingen dient te worden vrijgesproken is geen sprake van een poging tot zware mishandeling.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, de onder 1 ten laste gelegde poging doodslag niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 ten laste gelegde poging zware mishandeling evenmin bewezen kan worden.
Uit de aangifte blijkt dat verdachte zijn beide handen om de keel van aangeefster had en in haar keel kneep waardoor zij bijna geen adem kon krijgen. Aangeefster probeerde verdachte te stoppen en zei tegen hem dat hij moest stoppen. Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat de keel niet geheel was dichtgeknepen en dat zij in staat was verdachte te vragen om te stoppen. Dat er sprake was van een zodanig dichtknijpen van de keel dat ernstig letsel kon worden opgelopen staat gegeven het vorenstaande onvoldoende vast.
Op welke wijze aangeefster de snijwond aan haar hand heeft opgelopen is onbekend. Mogelijk is aangeefster door scherven die in de gang op de grond lagen verwond, maar uit de verklaringen van aangeefster en van verdachte blijkt niet dat verdachte wist dat, en vanaf welk moment, deze scherven in de gang lagen. Daarom kan niet worden vastgesteld dat hij opzet had op het toebrengen van letsel bij aangeefster dat mogelijk door die scherven is veroorzaakt. Hierdoor kan de snee in de hand van aangeefster verdachte niet verweten worden. Voorts is onduidelijk met welke kracht verdachte aangeefster met het hoofd tegen de grond heeft geslagen, zodat geen bewijs voorhanden is dat verdachte met dit handelen een aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij hierdoor zwaar letsel zou oplopen.
Gelet op het voorgaande dient verdachte van de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel te worden vrijgesproken.
4.3.2
Bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem onder 2 ten laste gelegde mishandeling van zijn toenmalige levensgezel.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het onderdeel ‘slaan/stompen tegen het lichaam’ nu alleen verdachte daar over heeft verklaard en aangeefster dit niet noemt in haar aangifte. Zoals overwogen in 4.3.1 dient verdachte te worden vrijgesproken van de onderdelen ‘dichtknijpen van de keel’ en ‘snijden/steken/glasscherf in de hand.’
4.3.3
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt op grond van de volgende bewijsmiddelen tot het oordeel dat bewezen verklaard kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem onder 2 ten laste gelegde mishandeling van zijn toenmalige levensgezel.
1. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 27 september 2017.
De verklaring houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Ik heb [slachtoffer] op 27 april 2017 in Amsterdam geduwd. In een plastic zak zat een blikje bier, deze zak heb ik naar haar toe gegooid. Ik heb haar heen en weer geschud.
2. Het proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2017088423-1, met bijlagen, van 27 april 2017, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 1] en [naam 2] (doorgenummerde blz. 1-9).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Ik zag dat hij een blikje bier, dat hij op het dressoir had gezet, oppakte en met harde kracht tegen mijn voorhoofd sloeg. Ik voelde hierdoor pijn op mijn voorhoofd. (…) Ik voelde dat hij mij in de gang tegen de grond gooide. Ik viel hierdoor op de grond op mijn rug. Ik voelde en zag dat hij met zijn handen weer om mijn nek ging. Ik voelde en zag dat hij mij met meer dan geringe kracht meerdere keren met mijn hoofd op de grond sloeg.
3. Een geschrift, te weten “Letselrapportage [slachtoffer] ” van 27 april 2017, (doorgenummerde blz. 29-30).
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van R.E. Lulf, forensisch geneeskundige KNMG, zakelijk weergegeven:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer] .
Datum incident: 27-04-2017.
Opgegeven toedracht: geslagen in gelaat, met hoofd op grond geduwd.
Het letsel past goed bij de opgegeven toedracht.
Letselbeschrijvingen:
Achterhoofd: beiderzijds zwelling welke drukgevoelig is, voorhoofd links: zwelling boven wenkbrauw. Het geconstateerde letsel kan passen bij de door het slachtoffer aangegeven toedracht.
Borst: rechts onder buitenste deel sleutelbeen: oppervlakkige schaafplek/roodheid 3 x 5 cm met rondom zone van blauwe verkleuring van 1 cm breed. Het geconstateerde letsel kan mogelijk passen bij de door het slachtoffer aangegeven toedracht.
Rechter hand: handrug pink zijde: kleine blauwe plek en oppervlakkig snijwondje pink zijde pols: kleine kras (2-3 mm) en meer naar oksel een kleine blauwe plek. Het geconstateerde letsel kan passen bij de door het slachtoffer aangegeven toedracht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4.3.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 27 april 2017 te Amsterdam zijn levensgezel [slachtoffer] heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte,
- met een gevuld bierblikje tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] geslagen en
- voornoemde [slachtoffer] op de grond gegooid en
- vervolgens het hoofd van voornoemde [slachtoffer] vastgepakt en meermalen tegen de grond geslagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 subsidiair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Indien de rechtbank de eis niet volgt, heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en derhalve een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. Volgens de raadsman dient verdachte in het kader van bijzondere voorwaarden behandeld te worden, maar is het opleggen van een extra straf daarnaast niet zinvol.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn inmiddels ex-partner. Verdachte heeft een blikje bier tegen haar hoofd gegooid, haar op de grond gegooid en haar hoofd meermalen tegen de grond geslagen. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Door in de eigen woning, de plek bij uitstek waar men zich veilig moet kunnen voelen, door een partner zo gewelddadig te worden bejegend is traumatisch en een ernstige schending van het vertrouwen in die persoon. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan. Uit de verklaring die namens aangeefster ter zitting is voorgedragen blijkt dat zij zich tot op de dag van vandaag onveilig voelt en stress en angst ervaart.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij dit feit heeft gepleegd enkele maanden nadat hij vrij is gekomen en hij in een proeftijd liep van eveneens een geweldsdelict. Blijkens het verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 september 2017 is verdachte eerder terzake van soortgelijke strafbare feiten veroordeeld. Hier houdt de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening mee.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport van GZ-psycholoog drs. P. van Vliet van 17 juli 2017. Uit dit rapport blijkt dat verdachte lijdt aan een licht verstandelijke beperking (LVB) en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Beide stoornissen waren uit de aard der zaak aanwezig tijdens het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen. Het risico op recidive wordt vergroot door de bij verdachte vastgestelde, elkaar negatieve beïnvloedende stoornissen die maken dat hij uiterst krenkbaar (en daarmee potentieel agressief) is, dat hij relatief weinig andere mogelijkheden heeft om zijn gekwetstheid te uiten en dat hij vanuit de behoefte zichzelf eenzijdig positief te waarderen zijn agressieve gedrag bagatelliseert en de verantwoordelijkheid daardoor externaliseert. De psycholoog beveelt aan dat verdachte gedurende minstens één jaar klinisch behandeld wordt binnen een in LVB gespecialiseerde setting voor zijn persoonlijkheidsproblematiek en de hieruit volgende gestoorde agressieregulatie.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verdachte betreffende reclasseringsrapport van
18 juli 2017 en het aanvullende rapport van 19 september 2017, beide opgemaakt door
[naam reclasseringswerker] , reclasseringswerker. Het advies van de reclassering houdt in dat zij zich conformeren aan het advies van de GZ-psycholoog. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en hieraan als bijzondere voorwaarden te verbinden: een meldplicht, een opname in een Forensisch Psychiatrisch Centrum, een contactverbod met zijn ex-partner, meewerken aan het verkrijgen van een dagbesteding, medewerking verlenen aan schuldhulpverlening en zich houden aan afspraken en aanwijzingen die hem gegeven worden door Jeugdbescherming en/of Samen Doen.
De rechtbank neemt de conclusies in deze rapporten over en maakt deze tot de hare. Zij zal verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen en daaraan de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden verbinden, met uitzondering van het contactverbod nu de noodzaak daartoe onvoldoende is gebleken. De rechtbank zal, gelet op de problematiek van verdachte en de benodigde tijd voor behandeling, anders dan gebruikelijk is, niet een proeftijd van 2 jaren maar van 3 jaren vaststellen.
De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op het feit dat zij tot een andere bewezenverklaring komt en gegeven alle hiervoor genoemde omstandigheden, aanleiding bestaat een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Ten aanzien van de eis van de officier van justitie om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, geldt het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een ander, te weten mishandeling. Uit het eerder genoemde Pro Justitia rapport blijkt dat de bij verdachte vastgestelde stoornissen zijn functioneren ernstig kunnen verstoren. Het is zorgwekkend dat verdachte, kort nadat hij uit detentie is ontslagen na een straf en een behandeling bij De Waag in verband met een agressief en levensbedreigend delict, op even agressieve wijze recidiveert bij een slachtoffer in de huiselijke kring. Volgens de risicotaxatie is dit niet-reageren op behandeling, alsmede het gebrek aan zelfinzicht, de belangrijkste factor voor recidive. Volgens de deskundige kan het risico op recidive alleen verkleind worden door middel van een intensieve, klinische behandeling.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan zolang hij niet behandeld is. De rechtbank zal daarom bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 385,- aan materiële schadevergoeding en
€ 3.000,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De geraamde kosten voor het eigen risico van € 385,- zijn niet toewijsbaar omdat deze kosten (nog) niet zijn gemaakt. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van deze post.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 april 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering zal voor het meerdere worden afgewezen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze in totaal op een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 april 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 4 mei 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/654021-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d.
7 mei 2015 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 1 jaar niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 3 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Uit het eerder genoemde Pro Justitia rapport blijkt dat verdachte in behandeling is geweest bij De Waag waarbij hij 18 gesprekken heeft gevoerd. Achteraf is gebleken dat deze behandeling niet passend is geweest voor de problematiek van verdachte. De rechtbank ziet hierin aanleiding niet van de gehele hiervoor genoemde voorwaardelijk opgelegde straf de tenuitvoerlegging te gelasten, maar van een gedeelte, te weten 6 (zes) maanden.
Gelet op artikel 14f van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank redenen aanwezig de proeftijd voor de overige 6 maanden gevangenisstraf met één jaar te verlengen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 304 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte,
groot 2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
4. Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd bij Reclassering Nederland op de [adres 1] melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
5.Veroordeelde moet zich laten opnemen in Forensisch Psychiatrisch Centrum [naam FPC] de [plaats] , locatie [locatie] , of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer)directeur van die instelling zullen worden gegeven. De opname duurt maximaal één jaar of zoveel korter als de leiding van de zorginstelling in overleg met de reclassering wenselijk acht.
6. Veroordeelde moet meewerken aan het verkrijgen en behouden van een dagbesteding in de vorm van werk/opleiding.
7. Veroordeelde wordt, indien geïndiceerd, verplicht zijn medewerking te verlenen aan schuldhulpverlening, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
8. Veroordeelde houdt zich aan afspraken en aanwijzingen die hem gegeven worden door de Jeugdbescherming en/of Samen Doen of vergelijkbare instanties.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering van [slachtoffer] tot € 500,-(vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 april 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde materiele schade niet-ontvankelijk in haar vordering is en wijst de vordering ter zake van de immateriële schade voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] , € 500,- (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 april 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 10 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf,voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 7 mei 2015, namelijk 1 (één) jaar gevangenisstraf.
Gelast dat een gedeelte van de niet ten uitvoer gelegde straf, te weten
een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden alsnog zal worden ten uitvoer gelegd.
De rechtbank
verlengt ten aanzien van de overige 6 (zes) maanden gevangenisstraf de proeftijd met één jaar.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en I. Verstraeten-Jochemsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.G. Thijssen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 oktober 2017.