ECLI:NL:RBAMS:2017:7374

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2017
Publicatiedatum
10 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3588
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van IOAW-uitkering wegens niet bereiken volledige uitkeringsduur WW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil over het recht op een IOAW-uitkering. Eiser, die van 1 juli 1999 tot en met 31 augustus 2006 werkzaam was, heeft op 1 september 2006 recht gekregen op een WW-uitkering voor de duur van 36 maanden. Echter, na het ontvangen van de WW-uitkering tot 27 november 2006, heeft eiser zich in Canada gevestigd, waardoor hij de volledige uitkeringsduur van de WW-uitkering niet heeft bereikt. Eiser heeft op 16 maart 2017 een IOAW-uitkering aangevraagd, maar deze aanvraag is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam afgewezen. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoet aan de derde voorwaarde van artikel 2, aanhef en onder a, van de Wet IOAW, die vereist dat de volledige uitkeringsduur van de WW daadwerkelijk moet zijn genoten. De rechtbank stelt vast dat de wet geen ruimte biedt voor uitzonderingen en dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser geen recht heeft op een IOAW-uitkering. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/3588

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2017 in de zaak tussen

[naam eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. F.P.M. van Gerven),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. H.H.J. ten Hoope).

Procesverloop

Met het besluit van 16 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) afgewezen.
Met het besluit van 19 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
Eiser was van 1 juli 1999 tot en met 31 augustus 2006 werkzaam als [naam functie] bij [naam werkgever] . Op 1 september 2006 heeft eiser recht gekregen op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) voor de duur van 36 maanden. Van 1 september 2006 tot en met 27 november 2006 heeft eiser daadwerkelijk een WW‑uitkering ontvangen. Deze uitkering is gestopt omdat eiser zich vanaf 18 december 2006 in Canada heeft gevestigd. In 2012 is eiser teruggekeerd naar Nederland. Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet.
1.2.
Eiser heeft op 16 maart 2017 een IOAW-uitkering aangevraagd. Op de zitting heeft eiser uitgelegd dat hij een IOAW-uitkering in plaats van een bijstandsuitkering wil ontvangen, omdat zijn vader is overleden en hij samen met zijn broer een bedrag heeft geërfd dat zijn vader van de Duitse overheid heeft ontvangen op grond van een regeling voor nabestaanden van concentratiekampslachtoffers. Met een bijstandsuitkering moet hij dit bedrag eerst opmaken, bij een IOAW-uitkering speelt dit niet. Ook kan hij met een bijstandsuitkering niet sparen voor een jaarlijks vliegticket naar Nederland voor zijn dochter die in Canada woont.
Wat zijn de standpunten van partijen?
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden die in artikel 2, aanhef en onder a, onder 2° respectievelijk 3°, van de Wet IOAW staan genoemd. Eiser heeft namelijk niet meer dan drie maanden recht op een WW-uitkering gekregen en hij heeft de volledige uitkeringsduur niet bereikt. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder erkend dat eiser wel aan de voorwaarde voldoet dat hij in verband met zijn werkloosheid een recht heeft gekregen op een WW-uitkering met een duur van meer dan drie maanden, zodat de afwijzing alleen nog gebaseerd is op het niet voldoen aan de voorwaarde dat eier de volledige uitkeringsduur niet heeft bereikt.
3. Eiser voert in beroep aan dat hij wel aan alle voorwaarden van artikel 2, aanhef en onder a, van de Wet IOAW voldoet. In de letterlijke wettekst staat namelijk dat de volledige uitkeringsduur moet zijn bereikt. Eiser heeft op 1 september 2006 het recht op een WW‑uitkering tot 1 september 2009 verkregen. Het einde van de volledige uitkeringsduur is dus op 1 september 2009 bereikt. Dat eiser niet de volledige uitkeringsduur een WW‑uitkering heeft genoten, doet niet af aan zijn recht op een IOAW-uitkering, omdat de Wet IOAW niet de voorwaarde stelt dat de WW-uitkering ook daadwerkelijk de volledige uitkeringsduur moet zijn genoten.
Onder welke voorwaarden heeft iemand recht op een IOAW?
4. Op grond van artikel 5, eerste lid, onder a, van de Wet IOAW heeft de werkloze werknemer recht op een uitkering, indien het inkomen per maand minder bedraagt dan de overeenkomstig het derde tot en met zesde lid vastgestelde grondslag.
Op grond van artikel 2, aanhef en onder a, van de Wet IOAW wordt in die wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder werkloze werknemer de persoon die werkloos is en de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt en die:
1° geboren is voor 1 januari 1965 en na het bereiken van de leeftijd van 50 jaar werkloos is geworden;
2°. in verband met die werkloosheid recht heeft gekregen op een uitkering op grond van hoofdstuk II van de Werkloosheidwet met een duur van meer dan drie maanden, en
3°. nadien de volledige uitkeringsduur, bedoeld in hoofdstuk II van de Werkloosheidswet, inclusief een eventuele verlenging van deze duur op grond van artikel 76 van die wet, heeft bereikt, tenzij op dat tijdstip een maatregel van blijvend gehele weigering van de uitkering op grond van artikel 27, eerste of tweede lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is.
Voldoet eiser aan de voorwaarden voor een IOAW?
5.1.
Partijen zijn het erover eens dat eiser is geboren vóór 1 januari 1965, na het bereiken van de leeftijd van 50 jaar werkloos is geworden en in verband met werkloosheid een recht heeft gekregen op een WW-uitkering met een duur van meer dan drie maanden. Hiermee voldoet eiser dus aan de eerste twee voorwaarden van artikel 2, aanhef en onder a, van de Wet IOAW.
Tussen partijen is in geschil of eiser ook aan de derde voorwaarde van dit artikel voldoet, namelijk dat hij ‘nadien de volledige uitkeringsduur van de WW heeft bereikt’. De rechtbank moet beoordelen of de derde voorwaarde zo moet worden uitgelegd dat de WW‑uitkering de maximale uitkeringsduur daadwerkelijk is genoten of zo moet worden uitgelegd dat de einddatum van het oorspronkelijk verkregen recht op WW-uitkering is bereikt, ongeacht of deze daadwerkelijk is genoten of niet.
6. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat met de derde voorwaarde van artikel 2, aanhef en onder a, van de Wet IOAW, wordt bedoeld dat de WW-uitkering de volledige uitkeringsduur daadwerkelijk moet zijn genoten. In de Memorie van Toelichting bij de Wet IOAW staat namelijk het volgende vermeld.
“De doelgroep van de voorziening bestaat uit die werkloze werknemers die bij aanvang van de werkloosheid de leeftijd van 50 jaar hebben bereikt, en als gevolg van voortdurende werkloosheid
gedurende de maximalevoor de betrokkene gezien de leeftijd geldende
uitkeringsduur,
een uitkeringop grond van de nieuwe Werkloosheidswet
hebben genoten”. [1]
Deze tekst in de Memorie van Toelichting ziet weliswaar op een eerdere versie van artikel 2 van de Wet IOAW met een andere wettekst dan de huidige, namelijk “nadien gedurende de maximum termijn een loondervingsuitkering en een vervolguitkering op grond van de Werkloosheidswet heeft ontvangen” [2] , maar het is de rechtbank niet gebleken dat de wijziging van de wettekst leidt tot andere uitleg van deze voorwaarde.
Moet voor eiser een uitzondering worden gemaakt?
7.1.
Eiser heeft op de zitting gesteld dat de bijzondere omstandigheden van zijn geval ertoe moeten leiden dat aan hem op grond van een redelijke belangenafweging toch een IOAW-uitkering moet worden toegekend. Eiser heeft niet kunnen wijzen op een bepaling in de Wet IOAW die ruimte geeft om een IOAW-uitkering te verstrekken aan iemand die buiten de kring van verzekerden valt. De rechtbank ziet die ruimte in de Wet IOAW ook niet. Aangezien artikelen 5, eerste lid, onder a, en 2, aanhef en onder a, van de Wet IOAW dwingende bepalingen zijn, kon verweerder geen belangenafweging maken, maar moest hij de wet volgen. Voor eiser kan dus geen uitzondering worden gemaakt.
7.2.
De rechtbank begrijpt de pijnlijke situatie waarin eiser zich bevindt en zijn wens om een IOAW-uitkering te ontvangen. Verweerder en de rechtbank zijn echter gebonden aan de wet, die de voorwaarden voor het recht op een IOAW-uitkering bepaalt. Op grond van de wet voldoet eiser niet aan die voorwaarden en de wet biedt ook geen mogelijkheid voor uitzonderingen.
8. Verweerder heeft terecht geoordeeld dat eiser geen recht heeft op een IOAW‑uitkering. Het beroep van eiser is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. van Zutphen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van der Zweep, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de hogerberoepsrechter ook vragen een voorlopige maatregel te nemen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1985/86, 19 260, nr. 3, p.5.
2.Kamerstukken II 1985/86, 19 260, nr. 2, p.2.