ECLI:NL:RBAMS:2017:7330

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2017
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2933
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op WIA-uitkering na langdurige ziekte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering. [eiseres] had zich op 2 maart 2015 ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten en verzocht om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv heeft haar aanvraag afgewezen, stellende dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, omdat zij nog 68,52% van haar oude loon kon verdienen.

Na bezwaar en een hoorzitting, waarin [eiseres] werd bijgestaan door haar gemachtigde, heeft het Uwv zijn standpunt gehandhaafd. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen beoordeeld en geconcludeerd dat deze rapporten zorgvuldig zijn opgesteld en aan de vereisten voldoen. De rechtbank oordeelde dat [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er meer of andere beperkingen zijn dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) zijn aangenomen. De rechtbank heeft de argumenten van [eiseres] over de geschiktheid van de geduide functies en de bereikbaarheid van sanitaire voorzieningen verworpen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van [eiseres] ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank heeft ook bepaald dat [eiseres] het betaalde griffierecht niet terugkrijgt en dat het Uwv haar proceskosten niet hoeft te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 oktober 2017.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/2933

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.E. Mussche),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: Y. Huisman).

Procesverloop

Met een besluit van 18 januari 2017 (het primaire besluit) heeft het Uwv bepaald dat [eiseres] per 27 februari 2017 geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) krijgt.
[eiseres] heeft bezwaar gemaakt. Met een besluit van 4 april 2017 (het bestreden besluit) heeft het Uwv [eiseres] ongelijk gegeven en haar bezwaar ongegrond verklaard.
[eiseres] is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep van [eiseres] is besproken op de zitting van 12 september 2017. [eiseres] was aanwezig, bijgestaan door mevrouw Mussche. Ook de echtgenoot van [eiseres] was aanwezig op de zitting. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw Huisman .

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Op 2 maart 2015 heeft [eiseres] zich met lichamelijke en later ook psychische klachten ziekgemeld voor haar werk als [functie] . Deze zaak gaat over de vraag of [eiseres] na twee jaar ziekte, per 27 februari 2017, recht heeft op een WIA-uitkering.
2. Wanneer iemand door ziekte is uitgevallen voor zijn werk, heeft hij twee jaar recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering als deze persoon minimaal 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat iemand vóór zijn ziekte verdiende te vergelijken met het gemiddelde loon dat iemand met zijn ziekte en de daaruit voortvloeiende beperkingen nog kan verdienen. Uit deze vergelijking blijkt voor hoeveel procent iemand door zijn ziekte in inkomen achteruit gaat. Dit percentage wordt de mate van arbeidsongeschiktheid genoemd.
3. Het Uwv heeft de aanvraag van [eiseres] afgewezen omdat zij volgens het Uwv nog kan werken en daarmee nog 68,52% van haar oude loon kan verdienen. Zij is dus minder dan 35% arbeidsongeschikt en heeft daarom geen recht op een WIA-uitkering.
Het onderzoek en de besluitvorming door het Uwv
4.1.
Om de aanvraag van [eiseres] te kunnen beoordelen heeft het Uwv haar laten onderzoeken door een verzekeringsarts, dokter [functie] . Dokter [functie] heeft [eiseres] psychisch onderzocht op zijn spreekuur, haar dossier gelezen en een vragenlijst die zij voorafgaand aan het spreekuur had ingevuld, bestudeerd. Op basis van dit onderzoek concludeert dokter [functie] in zijn rapport van 2 januari 2017 dat [eiseres] beperkingen heeft die passen bij een psychische aandoening. Volgens dokter [functie] is [eiseres] aangewezen op een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige deadlines en/of productiepieken en met een beperkt persoonlijk risico en beperkte eindverantwoordelijkheden. Ook is zij beperkt ten aanzien van het uiten van haar eigen gevoelens en het omgaan met conflicten en moet in de functie weinig of geen rechtstreeks contact met klanten vereist zijn. Verder dient het werk geen leidinggevende aspecten te bevatten en moet [eiseres] zo nodig terug kunnen vallen op collega’s of een leidinggevende. Alhoewel uit het dagverhaal van [eiseres] blijkt dat zij overdag een uur slaapt, zijn er volgens dokter [functie] medisch geen overtuigende argumenten om een urenbeperking aan te nemen. Dokter [functie] heeft de beperkingen van [eiseres] vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 2 januari 2017. Omdat dokter [functie] nog in opleiding is als verzekeringsarts, zijn de bevindingen getoetst en mede ondertekend door dokter [naam dokter 2] .
4.2.
Omdat [eiseres] bezwaar heeft gemaakt tegen de beslissing van het Uwv, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dokter [naam dokter 3] , opnieuw naar de medische klachten van [eiseres] gekeken. Hij heeft haar gezien op zijn spreekuur en haar dossier bestudeerd. Ook heeft hij de medische stukken bestudeerd die [eiseres] in bezwaar heeft overgelegd. Het betreft een brief van de fysiotherapeut die schrijft dat [eiseres] bij hem onder behandeling is wegens spanningsklachten, een brief van de huisartspraktijkondersteuner Gespecialiseerde Geestelijke Gezondheidzorg (GGZ) die schrijft dat [eiseres] is doorverwezen naar de GGZ en een overzicht van de medicijnen die [eiseres] gebruikt. Dokter [naam dokter 3] komt tot het oordeel dat [eiseres] meer beperkingen heeft dan door dokter [functie] zijn aangenomen. Vanwege haar psychische problematiek acht dokter [naam dokter 3] [eiseres] ook beperkt ten aanzien van het omgaan met emotionele problemen van anderen en het samenwerken. Volgens dokter [naam dokter 3] gelden er geen beperkingen ten aanzien van het contact met klanten, maar wel met patiënten. Vanwege haar permanente stressincontinentie acht dokter [naam dokter 3] [eiseres] daarnaast beperkt ten aanzien van dynamische handelingen en statische houdingen en gelden er specifieke voorwaarden ten aanzien van de beschikbaarheid en bereikbaarheid van sanitaire voorzieningen. Ook heeft [eiseres] een pollenallergie. [eiseres] is volgens dokter [naam dokter 3] niet geschikt om ’s avonds, ’s nachts en/of in wisseldiensten te werken. Dokter [naam dokter 3] heeft op 21 maart 2017 een nieuwe FML opgesteld.
4.3.
Aan de hand van deze FML heeft de arbeidsdeskundige in bezwaar beoordeeld of [eiseres] ondanks haar beperkingen nog zou kunnen werken. Volgens de arbeidsdeskundige is [eiseres] vanwege haar klachten ongeschikt voor haar eigen werk als [functie] , maar zou zij wel kunnen werken als [functie] , als [functie] of als [functie] . Het loon dat [eiseres] met deze functies kan verdienen ligt 31,48% lager dan het loon dat zij verdiende als [functie] en zij is dus minder dan 35% arbeidsongeschikt.
Het standpunt van [eiseres]
5.1.
[eiseres] is het niet eens met de beoordeling door het Uwv. Zij vindt dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Ter onderbouwing heeft zij een brief van haar huisarts van 7 juni 2017 bijgevoegd, waarin de huisarts schrijft dat [eiseres] last heeft van burn out klachten en al zes jaar bij de praktijkondersteuner GGZ loopt, van wie zij het advies heeft gekregen voldoende rust te nemen en te werken aan acceptatie. Zij gebruikt medicatie waarvan zij overdag suf kan zijn. Ook is een brief van een psycholoog en psychiater overgelegd, waarin staat dat [eiseres] vanaf 9 juni 2017 bekend is bij GGZ Ingeest en dat bij [eiseres] de diagnose van een borderline persoonlijkheidsstoornis, een ongespecificeerde somatische-symptoonstoornis en andere problemen verband houdende met psychosociale omstandigheden en omgevingsproblemen is vastgesteld. In het dagelijks leven is er sprake van verminderde energie en draagkracht waardoor [eiseres] minder weerbaar en actief is. [eiseres] staat op de wachtlijst voor behandeling.
5.2.
Met betrekking tot de arbeidsdeskundige beoordeling stelt [eiseres] zich op het standpunt dat de door de arbeidsdeskundige geduide functies niet passen bij de vastgestelde beperkingen. [eiseres] trekt in twijfel of in de geduide functies de sanitaire voorzieningen wel tijdig bereikt kunnen worden en of de productie niet in gevaar komt omdat de werkzaamheden veelvuldig onderbroken moeten worden.
Het oordeel van de rechtbank
6. Voor de beoordeling van het beroep van [eiseres] zijn de volgende uitgangspunten van belang. Het Uwv mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapportages. Het is aan [eiseres] om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch rapport van dokter [naam dokter 3] aan alle hiervoor in 6. genoemde voorwaarden voldoet. In het rapport heeft dokter [naam dokter 3] duidelijk opgeschreven hoe hij zijn onderzoek heeft gedaan en welke informatie hij heeft bekeken. Hij heeft zijn conclusies goed onderbouwd. De nieuwe medische stukken die [eiseres] heeft overgelegd geven naar oordeel van de rechtbank geen aanleiding aan de juistheid van de rapportage twijfelen. De nieuwe medische stukken zijn bestudeerd door dokter [naam dokter 4] en dokter [naam dokter 3] . Dokter [naam dokter 4] schrijft in een aanvullende medische rapportage van 29 juni 2017 dat met het gebruik van (pijn)medicatie al rekening is gehouden in de FML van 21 maart 2017 door beperkingen ten aanzien van het persoonlijk risico aan te nemen. Met betrekking tot de informatie over de psychische klachten schrijft dokter [naam dokter 3] in een aanvullende rapportage van 30 augustus 2017 dat bij deze klachten de emotieregulatie problematiek op de voorgrond staat. Met deze problematiek is in de FML van 21 maart 2017 al rekening gehouden door het aannemen van beperkingen ten aanzien van het sociaal functioneren. Op de zitting heeft de gemachtigde van het Uwv toegelicht dat het stellen van een diagnose niet automatisch leidt tot het aannemen van beperkingen, omdat wordt gekeken naar hoe iemand functioneert. Omdat er in dit geval al beperkingen ten aanzien van het sociaal functioneren waren aangenomen, gaf de diagnose geen aanleiding tot aanpassing van de FML. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] met de nieuwe medische stukken niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van meer of andere beperkingen dan in de FML al zijn aangenomen.
7.2.
Op de zitting heeft de gemachtigde van [eiseres] in dit verband nog verwezen naar het verzekeringsgeneeskundige protocol borderline stoornis. In dit protocol wordt beschreven waaraan bij de verzekeringskundige beoordeling aandacht moet worden besteed. [eiseres] stelt zich op basis van het protocol op het standpunt dat het Uwv te makkelijk heeft geoordeeld. Zij heeft daarbij echter niet benoemd op welke onderdelen het onderzoek van de verzekeringsarts te kort is geschoten. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet ook de arbeidsdeskundige rapportage aan alle vereisten. De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar standpunt dat de arbeidsdeskundige onvoldoende heeft onderzocht of zij bij de geduide functies wel tijdig een sanitaire voorziening kan bereiken en of de productie niet in gevaar komt omdat de werkzaamheden veelvuldig onderbroken moeten worden. Anders dan [eiseres] stelt, blijkt uit de FML namelijk niet dat de verzekeringsarts vindt dat zij alleen geschikt is voor functies waarin zij een directe toegang tot een sanitaire voorziening heeft. Dokter [naam dokter 3] schrijft in zijn aanvullende rapportage van 30 augustus 2017 dat [eiseres] gebruik kan maken van incontinentiemateriaal en is aangewezen op een werkplek waarin sanitaire voorzieningen bereikbaar en beschikbaar zijn zodat zij zo nodig een aantal keer incontinentiemateriaal kan verschonen. [eiseres] heeft op de zitting aangegeven dit onwaardig te vinden. Alhoewel de rechtbank begrip heeft voor dit gevoel van [eiseres] , ziet de rechtbank hierin geen aanleiding verdergaande beperkingen aan te nemen. De rechtbank is verder van oordeel dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd dat de vereiste sanitaire voorzieningen in de geduide functies bereikbaar en beschikbaar zijn.
Conclusie
9.1.
Het beroep is van [eiseres] is ongegrond. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv uit mocht gaan van het rapport van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige om te concluderen dat [eiseres] minder dan 35% arbeidsongeschikt is. [eiseres] heeft daarom geen recht op een WIA-uitkering.
9.2.
Omdat de rechtbank [eiseres] ongelijk geeft, krijgt zij het betaalde griffierecht niet terug en hoeft het Uwv haar proceskosten niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.R. Vastenburg, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Pol, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger
beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de hogerberoepsrechter vragen om een voorlopige maatregel te treffen.