ECLI:NL:RBAMS:2017:7262

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
4 oktober 2017
Zaaknummer
C/13/597539 / HA ZA 15-1048
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering op nalatenschap erflaatster met betrekking tot schadevergoeding en inboedelgoederen

In deze zaak vorderen eisers, de zonen van erflater, dat de rechtbank vaststelt dat bepaalde goederen behoren tot de nalatenschap van hun vader, en dat gedaagden, de erfgenamen van erflaatster, deze goederen aan hen moeten afgeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap van erflater niet is afgewikkeld en dat gedaagden de nalatenschap van erflaatster beneficiair hebben aanvaard. De rechtbank oordeelt dat eisers recht hebben op schadevergoeding van € 11.109,29, omdat erflaatster goederen die aan hen toebehoorden heeft vervreemd. De rechtbank wijst de vorderingen van eisers tot afgifte van de inboedelgoederen af, omdat deze goederen aan erflaatster zijn gelegateerd en dus niet tot de nalatenschap van erflater behoren. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 27 september 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/597539 / HA ZA 15-1048
Vonnis van 27 september 2017
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [plaats] ,
4.
[eiser 4],
wonende te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. S.E. van der Meer te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [plaats] ,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. E.R. Knoester te Steenbergen.
Partijen zullen hierna eisers en gedaagden worden genoemd. Afzonderlijk worden partijen aangeduid als [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 17 augustus 2016 met de daarin vermelde stukken,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • het tussenvonnis van 12 oktober 2016 waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 7 april 2017 met de daarin vermelde stukken,
  • de akte uitlating na comparitie van 17 mei 2017 van de zijde van eisers met producties,
  • de antwoordakte na comparitie van 13 mei 2017 van de zijde van gedaagden,
  • de akte van 14 juni 2017 van de zijde van eisers.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 13 maart 1990 is [naam 1] overleden (hierna: erflater). Ten tijde van zijn overlijden was erflater buiten iedere gemeenschap van goederen getrouwd met [naam 2] (hierna: erflaatster). Eisers zijn de zonen van erflater.
2.2.
Bij testament van 1 februari 1983 heeft erflater laatstelijk over zijn nalatenschap beschikt. In het testament staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(…) Ik legateer aan Mevrouw [naam 2] (…)
a. het levenslange recht van vruchtgebruik (…)het perceel land, met al hetgeen daarop staat, gelegen in het [land] aan de [straat] ;
b. alle in de op het sub a genoemd onroerend goed staande woonhuis aanwezige inboedel goederen;
Onder de last van boven omschreven legaten benoem ik tot enige en algehele erfgenamen van mijn gehele nalatenschap (…) al mijn wettige kinderen.(…)”
2.3.
Ten tijde van het overlijden van erflater was de woning aan de [straat] te [land] (hierna: de woning) reeds verkocht.
2.4.
De nalatenschap van erflater is na zijn overlijden niet afgewikkeld.
2.5.
Op een overzicht van de rekening met [nummer] op naam van [naam 2] e/o boedel [naam 1] staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(…)
02-07-90 (…) ABN VERMOGENSREK. (…) DATUM VORIG REK.OVERZ. 05-03-90 (…) VORIG SALDO 399.463,00 (…)
16-07-90 (…) ABN VERMOGENSREK. (…) DATUM VORIG REK.OVERZ. 02-07-90 (…) TUSSEN SALDO 399.463,00 (…)
NIEUW SALDO 0,00 (…).
2.6.
Op 3 november 2014 is erflaatster overleden. Zij heeft haar broers, gedaagden, tot enige erfgenamen benoemd.
2.7.
Op een afschrift uit het boedelregister staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(…) Overledene : [naam 2]
(…)
Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving
Datum registratie: 24-12-2014
Datum akte: 23-12-2014
Betrokken partijen:
- [gedaagde 1]
- [gedaagde 2]
- [gedaagde 3] (…)”
2.8.
In de akte van erfrecht die op 17 februari 2015 is verleden, staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(…) Op drie november tweeduizend veertien is overleden:
[naam 2] .(…)
beneficiaire aanvaarding
Bij akte op vijftien december tweeduizend veertien (…) is de nalatenschap van de erflaatster namens [gedaagde 2] , [gedaagde 4] en [gedaagde 3] beneficiair aanvaard. (…)
Bij akte op drieëntwintig december tweeduizend veertien (…) is de nalatenschap van de erflaatster namens [gedaagde 1] beneficiair aanvaard. (…)”

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart dat de in punt 23 van de dagvaarding en productie 12 (
de rechtbank begrijpt productie 11) bij de dagvaarding genoemde goederen behoren tot de nalatenschap van erflater, zodat deze in eigendom toebehoren aan eisers;
II. gedaagden, primair in hun hoedanigheid van vereffenaars van de nalatenschap van erflaatster en subsidiair in hun hoedanigheid van erfgenamen in haar nalatenschap, veroordeelt om de in punt 23 van deze dagvaarding en productie 12 (
de rechtbank begrijpt productie 11) genoemde goederen aan (de advocaat van) eisers af te geven, op straffe van een dwangsom;
III. voor recht verklaart dat gedaagden in hun hoedanigheid van erfgenamen en/of vereffenaars gehouden zijn om de schade te vergoeden die eisers lijden doordat erflaatster de goederen die aan eisers in eigendom toebehoorden en afkomstig waren uit de nalatenschap van erflater heeft vervreemd of verteerd;
IV. gedaagden, primair in hun hoedanigheid van vereffenaars van de nalatenschap van erflaatster en subsidiair in hun hoedanigheid van erfgenamen in haar nalatenschap, veroordeelt de schade te vergoeden die eisers lijden doordat erflaatster de goederen die aan gedaagden in eigendom toebehoorden en afkomstig waren uit de nalatenschap van erflater heeft vervreemd of verteerd, en de vordering tot schadevergoeding vooralsnog vaststelt op een bedrag van € 455.694,-, te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. gedaagden veroordeelt in de proceskosten, alsmede de beslagkosten.
3.2.
Eisers stellen – kort weergegeven – het volgende. Eisers zijn erfgenamen in de nalatenschap van erflater. Tot die nalatenschap behoren de inboedelgoederen van de woning en de saldi van verschillende bankrekeningen. Deze nalatenschap is na het overlijden van erflater niet afgewikkeld. Een groot deel van deze goederen en gelden is na het overlijden van erflaatster niet meer aanwezig. Eisers hebben daardoor recht op een schadevergoeding die bestaat uit de waarde van de vervreemde/verteerde goederen, in totaal een bedrag van € 455.694,-. Gedaagden dienen dat bedrag als erfgenamen van erflaatster en vereffenaars van haar nalatenschap aan eisers te betalen, aldus eisers.
3.3.
Gedaagden voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Beneficiaire aanvaarding

4.1.
Uit de akte van erfrecht (zie hiervoor onder 2.8) blijkt dat [gedaagde 2] , [gedaagde 4] en [gedaagde 3] op 15 december 2014 en [gedaagde 1] op 23 december 2014 de nalatenschap van erflaatster beneficiair hebben aanvaard. Eisers hebben gesteld dat deze data niet overeenkomen met het boedelregister, maar daar verder geen rechtsgevolg aan verbonden. Aan deze stelling wordt dan ook voorbij gegaan. Derhalve kan worden vastgesteld dat gedaagden op die data de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard.
4.2.
Ter zitting hebben eisers naar voren gebracht dat gedaagden in de periode tussen het overlijden van erflaatster en de beneficiaire aanvaarding mogelijk daden van zuivere aanvaarding hebben verricht. Naar aanleiding daarvan hebben partijen afgesproken dat gedaagden de bankafschriften van de betaal- en spaarrekening(en) van erflaatster in de periode van 1 november 2014 tot en met 31 december 2014 aan eisers zullen overleggen. Gedaagden hebben vervolgens aan eisers twee overzichten van de bankrekening van erflaatster ter hand gesteld. Eén overzicht heeft betrekking op de periode van 1 juli 2014 tot 11 november 2014 en één op de periode van 6 november 2014 tot en met 31 december 2014. Bij hun antwoordakte na comparitie hebben gedaagden een overzicht van de spaarrekening overgelegd.
4.3.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de door gedaagden overgelegde overzichten van de bankrekening van erflaatster. Tegen het overzicht van de spaarrekening hebben eisers geen bezwaar gemaakt. Volgens eisers zijn gedaagden wat de bankrekening betreft de tussen partijen gemaakte afspraken niet nagekomen. Het eerste overzicht bevat zestien pagina’s, terwijl gedaagden slechts pagina’s 1 en 13 tot en met 16 heeft overgelegd. Derhalve ontbreekt een aantal pagina’s. Bovendien hebben de gedaagden, in weerwil van de afspraak, geen opvolgende afschriften ter hand gesteld en staan daarop geen volgnummers vermeld. Dit betekent dat op basis van de door gedaagden overgelegde stukken niet kan worden vastgesteld wat na het overlijden van erflaatster op de bankrekening is gebeurd dan wel wat het saldo van die rekening is, aldus steeds eisers.
4.4.
Zoals hiervoor reeds vermeld hield de tussen partijen gemaakte afspraak in dat gedaagden de bankafschriften in de periode van 1 november 2014 tot en met 31 december 2014 aan eisers zouden afgeven. De twee door gedaagden overgelegde overzichten bevatten tezamen de mutaties van de bankrekening van erflaatster over die gehele periode. De omstandigheid dat van het eerste overzicht niet alle zestien pagina’s zijn overgelegd, is dan ook niet relevant. Dat overzicht liep immers vanaf 1 juli 2014 en de pagina’s die niet door eisers zijn overgelegd hebben betrekking op de periode vanaf die datum tot 1 november 2014. Ten aanzien van die periode waren gedaagden niet gehouden afschriften in het geding te brengen. Wat het standpunt van eisers betreft dat geen sprake is van opvolgende afschriften en dat die geen volgnummers bevatten, hebben gedaagden genoegzaam toegelicht dat zij een digitale selectie hebben gemaakt van de bankmutaties in de gevraagde periode en om die reden de afschriften niet zijn voorzien van een volgnummer. Gelet op deze omstandigheden zijn de ter zitting gemaakt afspraken nagekomen en kan worden vastgesteld dat de door gedaagden overgelegde stukken
allemutaties betreffen die in de periode tussen het overlijden van erflaatster en de beneficiaire aanvaarding op de bank- en spaarrekening van erflaatster hebben plaatsgevonden.
4.5.
Uit de door gedaagden overgelegde afschriften kan niet worden afgeleid dat gedaagden in de genoemde periode van de rekening van erflaatster geldbedragen hebben opgenomen dan wel hebben overgemaakt. Evenmin is gesteld noch gebleken dat van andere daden van zuivere aanvaarding sprake is. De omstandigheid dat Willem in januari 2015 onder de noemer “vereffeningskosten” een bedrag op de rekening van erflaatster heeft gestort, waarvan hij zelf heeft te kennen heeft gegeven dat die storting betrekking had op een het bedrag aan begrafeniskosten dat hij van de rekening van erflaatster had opgenomen, doet hier niet aan af. Deze opname is immers niet op de door gedaagden overgelegde afschriften te zien en heeft kennelijk in de periode daarna – en dus na de datum van de beneficiaire aanvaarding – plaatsgevonden. Ook op andere wijze is niet gebleken dat door gedaagden, zoals eisers menen, bewust het een en ander wordt achtergehouden. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat daden van zuivere aanvaarding hebben plaatsgevonden, waardoor sprake is van een beneficiaire aanvaarding door gedaagden.
Schadevergoeding
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat het saldo van de nalatenschap van erflaatster in totaal € 11.109,29 bedraagt. Nu sprake is van een beneficiaire aanvaarding is dit het bedrag waar eisers hoogstens aanspraak op kunnen maken. Dit betekent dat de vordering onder IV dat betrekking heeft dat op het meerdere zal worden afgewezen wegens gebrek aan belang.
4.7.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank voorbij zal gaan aan de uitvoerige discussie tussen partijen over de vraag wie (erflater of erflaatster) de rekeningen die tot de nalatenschap van erflater behoorden, heeft gevoed. Daartoe wordt het volgende overwogen. Vastgesteld kan worden dat de rekening met nummer 55.52.82.260 een en/of-rekening betrof, aangezien die op zowel de naam van erflater als de naam van erflaatster stond. Dit betekent dat, behoudens andere indicaties, in beginsel de helft van het saldo van deze rekening aan de nalatenschap van erflater kan worden toegerekend. Dergelijke indicaties zijn gesteld noch gebleken. Hoewel gedaagden naar voren hebben gebracht dat ook erflaatster deze rekening heeft gevoed, hebben zij zich niet uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat daardoor het gehele saldo van deze rekening aan (de nalatenschap van) erflaatster zou moeten toebehoren. Zij hebben immers slechts in reactie op de stelling van eisers dat erflater als enige deze rekening voedde, naar voren gebracht dat ook erflaatster bedragen naar deze rekening overmaakte. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in ieder geval de helft van het saldo van deze rekening aan de nalatenschap van erflater toebehoorde.
4.8.
Uit de door eisers overgelegde bankafschriften blijkt dat in juli 1990 het saldo van deze rekening ƒ 399.463,00 betrof (zie hiervoor onder 2.5). Hoewel dit afschrift dateert van een aantal maanden na het overlijden van erflater, is gesteld noch gebleken dat erflaatster in die periode een dergelijk groot bedrag op deze rekening heeft gestort. Derhalve kan er genoegzaam van worden uitgegaan dat ten tijde van het overlijden van erflater een soortgelijk bedrag op de rekening stond. Weliswaar kan dat bedrag minder zijn geweest, maar dat zal, gelet op het voorgaande, niet heel veel minder zijn geweest. Nu de helft van dit saldo tot de nalatenschap van erflater behoort, hebben eisers in ieder geval recht op een bedrag van ƒ 199.731,50 (€ 90.634,20). Uit de omstandigheid dat het saldo van de nalatenschap van erflaatster slechts € 11.109,29 bedraagt, kan worden afgeleid dat erflaatster in ieder geval ten aanzien van deze rekening een deel van de nalatenschap van erflater heeft verteerd. Gedaagden zijn als rechtsopvolgers van erflaatster gehouden de schade die eisers daardoor lijden, aan eisers te vergoeden. Dit betekent dat eisers alleen al wat deze rekening betreft volledig aanspraak kunnen maken op het saldo van de nalatenschap van erflaatster. Gedaagden dienen dan ook dit bedrag aan eisers te betalen. De vorderingen onder III en onder IV tot dit bedrag zullen derhalve worden toegewezen. Nu eisers hoogstens aanspraak kunnen maken op het bedrag van € 11.109,29 zal de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 maart 1990 wegens gebrek aan belang worden afgewezen. Deze rente zal worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding.
Inboedelgoederen
4.9.
In het testament van erflater staat vermeld dat hij de inboedelgoederen die in de woning aanwezig waren, aan erflaatster legateert (zie hiervoor onder 2.2). Hij heeft dus niet – zoals eisers hebben gesteld – slechts het vruchtgebruik van deze inboedelgoederen gelegateerd. Ten tijde van het overlijden van erflater was echter de woning reeds verkocht. Volgens eisers is daarmee het legaat komen te vervallen en behoren deze goederen derhalve toe aan de nalatenschap van erflater. De rechtbank gaat hier echter aan voorbij. Uit de inhoud van het testament kan immers worden afgeleid dat de wil van erflater er kennelijk op was gericht dat erflaatster na zijn overlijden de inboedelgoederen zou verkrijgen. Gelet daarop brengt – ondanks dat het op deze wijze in het testament is geformuleerd – de enkele omstandigheid dat de woning ten tijde van het overlijden van erflater reeds was verkocht, niet met zich dat het legaat daarmee is komen te vervallen. Door deze inboedelgoederen in eigendom te verkrijgen heeft zij het legaat ook aanvaard. Dit betekent dat de inboedelgoederen geen deel uitmaken van de tussen eisers te verdelen nalatenschap van erflater en zij daarop geen aanspraak kunnen maken. De vordering onder I en II zullen dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.10.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de nalatenschap van erflaatster aansprakelijk is voor de schade die eisers lijden doordat erflaatster de goederen die aan eisers in eigendom toebehoorden en afkomstig waren uit de nalatenschap van erflater, heeft verteerd;
5.2.
veroordeelt gedaagden om aan eisers te betalen een bedrag van € 11.109,29 (elfduizend en honderdnegen euro en negenentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van de dag van de dagvaarding (11 augustus 2015) tot de dag van volledige betaling
5.3.
verklaart dit vonnis wat de onder 5.2 genoemde beslissing betreft uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. van Leeuwen, rechter, bijgestaan door mr. H.D. Coumou, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2017.