Overwegingen
1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft eiseres een gecombineerde aanslag met biljetnummer [biljetnummer] opgelegd. Tegen deze gecombineerde aanslag heeft eiseres administratief beroep ingesteld.
3. Eiseres heeft verweerder verzocht om uitstel van betaling van de gecombineerde aanslag. Verweerder heeft bij het primaire besluit van 10 mei 2016 eiseres uitstel van betaling verleend voor een bedrag van € 163,85 en het verzoek om uitstel van betaling afgewezen voor zover het de onderdelen betreft waartegen eiseres geen administratief beroep heeft ingesteld. Bij besluit van 22 juli 2016 heeft verweerder eiseres uitstel van betaling verleend voor een bedrag van in totaal € 549,75 en het verzoek om uitstel van betaling afgewezen voor zover het de onderdelen betreft waartegen eiseres geen administratief beroep heeft ingesteld.
4. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld tegen welk besluit het beroep is gericht. De griffier heeft eiseres bij brief van 12 januari 2017 gevraagd een afschrift van het bestreden besluit in te zenden. Eiseres heeft bij brief van 17 januari 2017 op dit verzoek gereageerd. In beroep heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat tegen een beslissing op een verzoek om uitstel van betaling administratief beroep kan worden ingesteld. Tegen de beslissing op het administratieve beroep staat geen beroep bij de rechter open.
Verweerder heeft de rechtbank verder bericht dat inmiddels op het administratief beroep tegen de gecombineerde aanslag met biljetnummer [biljetnummer] is beslist.
6. Eiseres heeft in reactie op het verweerschrift, voor zover hier van belang, aangevoerd dat (kort gezegd) door het achterwege blijven van een (beslissing op een) proceskostenvergoeding de bestuursrechter bevoegd is om op het beroep te oordelen. Het gaat niet om de beslissing op het uitstelverzoek, aldus eiseres.
7. De rechtbank stelt vast dat het beroep is gericht tegen een besluit dat naar aanleiding van een verzoek om uitstel van betaling is genomen. De rechtbank komt tot deze conclusie omdat eiseres zowel in haar beroepschrift van 31 augustus 2016 als in haar brief van 17 januari 2017 heeft aangegeven dat het beroep is gericht tegen het besluit van 22 juli 2016. Eiseres heeft een afschrift van het besluit van 22 juli 2016 ingezonden. Gesteld noch gebleken is dat het onderhavige beroep is gericht tegen de uitspraak op bezwaar op de gecombineerde aanslag met biljetnummer [biljetnummer] .
De rechtbank gaat er vanuit dat het besluit van 22 juli 2016 moet worden aangemerkt als een besluit op het administratief beroep tegen het besluit van 10 mei 2016.
8. Ingevolge artikel 8:5 van de Awb en de daarin genoemde Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak kan geen beroep worden ingesteld tegen besluiten, genomen op grond van de Invorderingswet 1990, met uitzondering van de artikelen 30, 49 en 62a.
9. Het primaire besluit en de uitspraak op het administratief beroep zijn genomen op grond van artikel 26, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, en de artikelen 7, eerste lid, en 25 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, zulks in overeenstemming met artikel 255, tweede lid, van de Gemeentewet.
10. Dat betekent dat de bestuursrechter niet bevoegd is om kennis te nemen van het beroep van eiseres. De omstandigheid dat eiseres van mening is dat zij aanspraak kan maken op een proceskostenvergoeding maakt dit niet anders. Uit de systematiek van de Awb volgt dat de bestuursrechter alleen aan de beoordeling van het verzoek om vergoeding van de proceskostenvergoeding toekomt wanneer de bestuursrechter bevoegd is om kennis te nemen van het onderliggende geschil.
In deze zaak had de bestuursrechter geen kennis mogen nemen van het onderliggende geschil (hier: een besluit dat genomen is op een verzoek om uitstel van betaling). De bestuursrechter is dus ook niet bevoegd om te beslissen over proceskosten. Het eiseres heeft aangevoerd maakt dit niet anders.
11. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank zich onbevoegd om van het beroep tegen de bestreden uitspraak kennis te nemen.
12. Het door eiseres betaalde griffierecht van € 46,- zal worden teruggestort.