In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 september 2017 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen, op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft een vrijheidsstraf van 2 jaar en 6 maanden, opgelegd door de District Court in Radom. De opgeëiste persoon, geboren in 1983 in Polen, was gedetineerd in Nederland en had de Poolse nationaliteit. Tijdens de zittingen op 22 augustus en 21 september 2017 werd de zaak behandeld, waarbij de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de eerste zitting, maar wel op de tweede, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden waren om de overlevering te weigeren, met name op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De raadsman stelde dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zitting in hoger beroep in Polen, maar de rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was gesteld en dat hij zelf afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De rechtbank concludeerde dat de overlevering niet geweigerd kon worden op deze grond.
Daarnaast werd vastgesteld dat de dubbele strafbaarheid niet in het geding was, aangezien het feit waarvoor de overlevering werd verzocht, naar Nederlands recht ook strafbaar was. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank besloot daarom de overlevering toe te staan, zodat de opgeëiste persoon zijn straf in Polen kan ondergaan. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. Dondorp, voorzitter, en mrs. A.K. Glerum en B. Poelert, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. D. Smeets.