ECLI:NL:RBAMS:2017:7129

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2017
Publicatiedatum
2 oktober 2017
Zaaknummer
13/669066-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake opzetheling en diefstal met braak

Op 14 juli 2017 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1992, die werd beschuldigd van opzetheling en diefstal met braak. De zaak kwam ter terechtzitting op 30 juni 2017, waar de officier van justitie, mr. F.E.A. Duijvendak, en de raadsman van de verdachte, mr. M.L. van Gaalen, hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het verwerven van een gestolen kentekenplaat en motorscooter op 13 april 2016, en van diefstal uit een woning op 8 december 2015.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, met name omdat er DNA-sporen van de verdachte in de woning waren aangetroffen waar de inbraak had plaatsgevonden. De verdachte had gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht en geen verklaring willen geven over de aangetroffen goederen in de kelderbox.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vier maanden op, met aftrek van voorarrest, en kende een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij, [persoon 1], ter hoogte van € 500,-. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van de inbraak op de slachtoffers, en oordeelde dat de verdachte strafbaar was volgens de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669066-16 (Promis)
Datum uitspraak: 14 juli 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte]
,

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 juni 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F.E.A. Duijvendak en van wat de gemachtigd raadsman van verdachte,
mr. M.L. van Gaalen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1.
Het verwerven en/of voorhanden krijgen van een blauwe kentekenplaat ( [kenteken 1] ) en/of een motorscooter (merk Honda, kenteken [kenteken 2] ) op 13 april 2016 te Amsterdam, terwijl hij wist of had moeten vermoeden, dat het door diefstal/misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
3. (dient gelezen te worden als 2.)
Diefstal door middel van braak in vereniging uit een woning op 8 december 2015 te [plaats 2] , waarbij een hoeveelheid sieraden toebehorend aan [persoon 1] en/of [persoon 2] zijn weggenomen.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet tot een bewezenverklaring van het eerste feit kan worden gekomen. Weliswaar is de sleutel van de kelderbox aangetroffen bij verdachte en ‘stinkt het’, maar er blijkt onvoldoende uit het dossier dat verdachte kennis heeft gehad van de aanwezigheid van de gestolen motorscooter en kentekenplaat in de kelderbox.
Het onder 2. tenlastegelegde feit kan op grond van de aangifte en het aantreffen van een DNA-spoor van verdachte in de woning waar is ingebroken, worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat ten aanzien van het eerste feit niets blijkt van betrokkenheid van verdachte bij de aangetroffen goederen. Er is ook geen forensisch bewijs dat verdachte iets met die goederen te maken heeft gehad, zodat verdachte van het voorhanden hebben van een gestolen scooter en kentekenplaat dient te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het tweede feit heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aan hem onder 2. tenlastegelegde.
4.3.2.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat eveneens bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aan hem onder 1. tenlastegelegde en overweegt daartoe het volgende.
Wetenschap met betrekking tot de aanwezigheid van de voorwerpen in de kelderbox
Uit de stukken volgt dat in de fouillering van verdachte op 13 april 2016 een sleutelbos is aangetroffen welke toegang gaf tot de woning van verdachte en de bijbehorende kelderbox. In de kelderbox zijn vervolgens op 13 april 2016 een kentekenplaat en een motorscooter aangetroffen welke van diefstal afkomstig bleken te zijn. De motorscooter bleek gestolen tussen 5 en 7 april 2016, de kentekenplaat op 9 of 10 april 2016. Verdachte heeft verklaard dat hij samen met zijn moeder in de desbetreffende woning woont. Verdachte heeft gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht en geen verklaring willen geven over beide in de kelderbox aanwezige voorwerpen. Het is de politie niet gelukt de moeder van verdachte te horen.
Voor de mogelijkheid dat iemand anders dan de bewoners van [adres verdachte] over een sleutel van de kelderbox kon beschikken en gebruik heeft gemaakt van de kelderbox en de voorwerpen buiten medeweten van verdachte in de kelderbox heeft ondergebracht, zijn in het dossier, mede gelet op het zwijgen van verdachte, geen aanknopingspunten. De rechtbank ziet in de inhoud van het dossier geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de moeder van verdachte degene is geweest die de gestolen motorscooter en kentekenplaat in de box heeft gestald.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte van de aanwezigheid van de goederen op de hoogte is geweest.
Wetenschap dat de aangetroffen voorwerpen uit diefstal afkomstig zijn
De omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechtbank het zwijgen van een verdachte niet in haar overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken. Dit geldt met name indien een verdachte geen alternatieve of ontzenuwende verklaring heeft afgelegd over een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd, een argument is voor een bewezenverklaring van het aan een verdachte ten laste gelegde feit.
Vast staat dat de goederen die in de kelderbox zijn aangetroffen, enkele dagen daarvoor zijn gestolen. Zonder andere uitleg van verdachte gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte op het moment dat hij een losse kentekenplaat zonder de bijbehorende snorfiets verkreeg, gelet op die omstandigheid moet hebben geweten dat deze van misdrijf afkomstig was. Datzelfde geldt voor een motorscooter die zonder kentekenplaat is aangetroffen, waarvan verdachte noch kentekenpapieren heeft laten zien noch heeft verklaard hoe hij in het bezit daarvan is gekomen. Het had op de weg van verdachte gelegen de verdachte omstandigheden waaronder de motorscooter en de kentekenplaat zijn aangetroffen te verklaren. Dat heeft hij niet gedaan.
4.3.3.
De rechtbank komt op grond van de volgende bewijsmiddelen, ieder gebruikt ten aanzien van de verschillende feiten waarop deze betrekking hebben, tot het oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 1. en 2. tenlastegelegde feiten.
De bewijsmiddelen
Feit 1
Het proces-verbaal van doorzoeking kelderbox met nummer 2016079921-18 van 13 april 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] , [opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde blz. 77 en verder.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
In de fouillering van verdachte [verdachte] is een sleutelbos aangetroffen welke ons toegang
verschafte tot de woning en de bijhorende kelderbox, gelegen aan de [adres verdachte] te [plaats] .
Op 13 april 2016 hebben wij een doorzoeking verricht in de kelderbox behorende bij de [adres verdachte] te [plaats] . In deze kelderbox troffen wij de volgende goederen aan:
Blauwe kentekenplaat voorzien van kenteken [kenteken 1]
Motorscooter voorzien van chassisnummer [chassisnummer] , zonder kentekenplaat en voorzien van een motorkoffer. Uit het RDW systeem is gebleken dat het chassisnummer [chassisnummer] is voorzien van [kenteken 2] .
Bij navraag in de politiesystemen bleken beide goederen als gestolen opgegeven te zijn
Het proces-verbaal van aangifte met nummer 2016079978-1 van 11 april 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] , doorgenummerde blz. 83 en verder.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 3] , zakelijk weergegeven:
Op 9 april 2016 te 13:00 uur stond mijn snorfiets geparkeerd op de [straat 1] te Amsterdam. De snorfiets was nog voorzien van een kentekenplaat. Op 10 april 2016 om 12.00 uur kwam ik tot de ontdekking dat de kentekenplaat niet meer op de snorfiets zat. Aan niemand werd het recht of toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Kenteken: [kenteken 1] .
Het proces-verbaal van aangifte met nummer 2016076868-1 van 7 april 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 4] , doorgenummerde blz. 86 en verder.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 4] , zakelijk weergegeven:
Ik ben eigenaar van genoemde motorfiets. Hierbij doe ik aangifte van diefstal van mijn motorfiets. merk Honda, type Nscll0wh, rood van kleur, voorzien van kenteken [kenteken 2] .
Op 5 april 2016, omstreeks 18:30 uur, heb ik de motorfiets geparkeerd op de stoep, [straat 2] ter hoogte van perceelnummer [nummer 1] te Amsterdam. Ik heb de motorfiets afgesloten middels het stuurslot en gecertificeerd kettingslot door het achterwiel van mijn motorfiets om paal van gemeente. De sloten van mijn motorfiets functioneerden goed.
Op donderdag 07 april 2016, omstreeks 08:30 uur, kwam ik terug bij de plaats waar ik de motorfiets had geparkeerd. Toen ik de motorfiets weer in gebruik wilde nemen, zag ik dat deze door onbekende(n) was weggenomen.
Het proces-verbaal met nummer 2015292703-33 van 20 juni 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 5] en [opsporingsambtenaar 6] , doorgenummerde blz. 87 en verder.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
V: Je staat ingeschreven op het adres [adres verdachte] te [plaats] . Wie wonen er nog meer op dat adres.
A: Mijn moeder en ik.
Feit 2
Het proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2015292703-1 van 20 januari 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 7] , doorgenummerde blz. 8 en verder.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 1] , zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van diefstal uit mijn woning aan de [adres te plaats] op 8 december 2015.
Mijn dochter mist op dit moment de volgende goederen:
gouden ketting;
5 gouden ringen;
ketting met een zwarte kraal.
Van mij zijn de volgende goederen weggenomen:
Diamanten ring;
Gouden armband;
Gouden oorbellen.
Aan mijn woning heb ik behoorlijk wat schade door de inbraak. Aan de voorzijde is mijn keukenraam opengebroken en ook het slot van de voordeur. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Het proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1100-2015292703-21 van 24 januari 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6] , doorgenummerde blz. 10 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 2] , zakelijk weergegeven:
Op 8 december 2015 kwam ik terug van mijn werk. Terwijl ik mijn fiets de voortuin in wilde zetten zag ik een man, getint uiterlijk met zwart haar met een baardje lopen in ons huis. Ik ben naar nummer [nummer 2] gefietst en belde tegelijk de politie. Ik hoorde later nog wat gegil toen de politie naar mijn huis ging. Ik hoorde kort daarna glasgerinkel. Ik stond in de voortuin van nummer [nummer 3] . Ik zag opeens twee jongens uit de woning van nummer [nummer 4] komen en ik zag dat deze jongens stilletjes naar de bosjes aan de overzijde liepen.
Het proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1100-2015292703-24 van 11 april 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6] (doorgenummerde blz. 13).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 2] , zakelijk weergegeven:
U vraagt mij of ik weet of de mannen die ik op 8 december 2015 uit de woning aan de [adres] heb zien gaan dezelfde jongens zijn als die ik heb gezien in onze woning aan de [adres te plaats] . Ik kan u vertellen dat ik daar 100% zeker van ben.
Het proces-verbaal van sporenonderzoek met nummer PL1100-2015292703-16 van 10 december 2015, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 8] , doorgenummerde blz. 46 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Het onderzoek is verricht in een woning te [adres te plaats] . Aan de voorzijde van de woning bevond zich een draairaam van de keuken. In de sluitnaad van genoemd raam waren beschadigingen zichtbaar. Gezien de stand en vorm van de beschadigingen waren deze veroorzaakt door het wrikken met een breekijzer. Door het wrikken was het aldaar aanwezige sluitmechanisme verbroken, waarna het raam volledig kon worden geopend.
Het volgende spoor werd in het belang van bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
Biologische sporen.
Spoornummer: [spoornummer]
Spooromschrijving: Bloed
Tijdstip veiligstellen: 9 december 2015
Plaats veiligstellen: Ruit achterdeur perceel [adres te plaats] . Bloed
Een geschrift, te weten bijlage DNA-profielcluster [nummer 5] van het Nederlands Forensisch Instituut van 8 januari 2016.
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Overzicht van matchende DNA-profielen die bij het NFI zijn geregistreerd onder DNA profielcluster [nummer 5] .
DNA-Identiteitszegel [spoornummer] #01
Matchkans DNA-profiel kleiner dan één op één miljard
Omschrijving onderzoeksmateriaal:
een referentiemonster wangslijmvlies van [verdachte] (geboren op [geboortedag] 1992)

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 13 april 2016 te Amsterdam, een blauwe kentekenplaat ( [kenteken 1] ) en een motorscooter merk Honda, kenteken [kenteken 2] voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist, dat het door diefstal verkregen goederen betrof;
2.
op 8 december 2015 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan [adres te plaats] heeft weggenomen sieraden (te weten kettingen en ringen en een armband en een paar oorbellen), toebehorend aan [persoon 1] of [persoon 2] , waarbij hij, verdachte en zijn mededader zich de toegang tot die voornoemde woning hebben verschaft door middel van braak en inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 2 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan verdachte een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest of anders aanvullend een werkstraf aan verdachte op te leggen. De vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, omdat de gestelde psychische schade niet met medische stukken is onderbouwd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een woninginbraak, waarbij zij zijn betrapt door een bewoonster van die woning, die direct de politie heeft ingeschakeld. Verdachte en zijn mededader hebben daarbij sieraden meegenomen die voor de bewoners van emotionele waarde zijn. Een inbraak in een woning is voor de bewoners een enorme inbreuk op hun woongenot en veroorzaakt veel gevoelens van onveiligheid, zoals ook blijkt uit de verklaring van [persoon 1] . Naast de omstandigheid dat zulke vermogensdelicten bijzonder ingrijpend en ergerlijk zijn voor de direct betrokkenen, veroorzaken deze delicten ook gevoelens van onrust en onveiligheid bij omwonenden. Dat blijkt in dit geval eens temeer nu verdachten voor de politie zijn gevlucht dwars door een naastgelegen woning, waarvan de bewoners thuis waren. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling. Door dit handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen voorwerpen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van
2 juni 2017 is de verdachte eerder veroordeeld, maar nog niet voor vermogensdelicten.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Bij toepassing van de Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten zal de rechtbank verdachte met betrekking tot feit 2 beschouwen als een first-offender, waarbij als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te gelden voor de duur van 3 maanden. De rechtbank ziet echter in de omstandigheid dat verdachte en zijn mededader bij de komst van de politie zijn gevlucht en daarbij ook buurtbewoners op brute wijze hebben geconfronteerd met hun laakbare gedrag, samen met de bewezenverklaring van het eerste feit, aanleiding om verdachte een zwaardere straf op te leggen dan drie maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 580,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht.
De gevorderde immateriële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom tot een bedrag van in totaal € 500,- worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Uit de aangifte en de onderbouwing blijkt voldoende welke impact de inbraak heeft gehad op de benadeelde partij en haar dochter. Daarbij neemt de rechtbank de jeugdige leeftijd van de dochter in aanmerking, alsmede de omstandigheid dat zij degene is die de inbrekers in de woning heeft aangetroffen. Een nadere onderbouwing acht de rechtbank in dit geval niet nodig.
In het belang van [persoon 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
Opzetheling
Feit 2
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van [persoon 1] , wonende te [plaats 2] , toe tot € 500,- (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 8 december 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij [persoon 1] , zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] , € 500,- (vijfhonderd euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 8 december 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 10 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.A. Somsen, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juli 2017.