ECLI:NL:RBAMS:2017:7071

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2017
Publicatiedatum
29 september 2017
Zaaknummer
13/751534-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 september 2017 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB), dat is uitgevaardigd door de Duitse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in 1990 en met de Marokkaanse nationaliteit, is momenteel gedetineerd in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op openbare zittingen op 5 en 21 september 2017, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de garantie van de Duitse autoriteiten geaccepteerd dat de opgeëiste persoon na een eventuele veroordeling in Duitsland terug naar Nederland zal worden overgebracht. De rechtbank heeft ook de argumenten van de raadsvrouw verworpen, die stelde dat de overlevering moest worden geweigerd vanwege een lopende vervolging in Nederland en gebreken in de procedure. De rechtbank oordeelde dat de stakingsbeslissing van de Minister van Justitie niet beperkt of dubbelzinnig was en dat de overlevering kon worden toegestaan.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Duitse autoriteiten toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten is voldaan en er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het EAB. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751534-17
RK-nummer: 17/4393
Datum uitspraak: 21 september 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 juli 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 juni 2017 door de Leidende hoofdofficier van justitie in Kleve (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[GBA],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [P.I.],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 september 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw mr. N. Swart, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst tot 21 september 2017 om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verkrijgen.
Het onderzoek is voortgezet op de openbare zitting van 21 september 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw mr. N. Swart, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Marokkaanse nationaliteit en een Nederlandse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een Arrestatiebevel van het Amtsgericht Moers van 30 mei 2017, met kenmerk: 800 Gs-204 Js 111/17 – 241/17.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
Volgens de in rubrieken c) en e) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

Gebleken is dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 6, vijfde lid, OLW.
De opgeëiste persoon is in het bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Voorts kan de opgeëiste persoon in Nederland worden vervolgd voor de feiten waarvoor zijn overlevering wordt gevraagd. Gelet op de inhoud van de brief van de IND van 13 september 2017 bestaat de gerechtvaardigde verwachting dat hij niet het recht van verblijf in Nederland zal verliezen ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De opgeëiste persoon dient derhalve op grond van artikel 6, vijfde lid, OLW met een Nederlander te worden gelijkgesteld. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op 17 juni 2017 de volgende garantie gegeven:
It is assured that in the event of a final sentence to imprisonment without suspension on probation within the Federal Republic of Germany the wanted person, [opgeëiste persoon], will be transferted back to the Netherlands according to the Council Framework Decision 2008/909/HA of 27th November 2008.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Door de raadsvrouw is betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat er sprake is van een vervolging in Nederland voor de feiten waarvoor de Duitse justitiële autoriteiten de overlevering van de opgeëiste persoon verzoeken. De stakingsprocedure is niet juist doorlopen, waardoor de weigeringsgrond van artikel 9 van de OLW aan de orde is. Er is niet “onverwijld” danwel “meteen” gehandeld, waardoor de opgeëiste persoon onnodig lang in voorlopige hechtenis in Nederland heeft doorgebracht en onnodig lang niet is geinformeerd over belangrijke zaken. Uit het dossier blijkt verder niet dat de zaaksofficier van justitie naar behoren advies aan de Minister van Justitie heeft uitgebracht zodat de beslissing van de Minister van Veiligheid en Justitie op onvolledige informatie is gebaseerd. Tenslotte voldoet de stakingsbeslissing niet aan de in artikel 9, tweede lid, van de OLW gestelde eisen, nu deze slechts voor een deel van de feiten is afgegeven en niet ondubbelzinnig is.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd.
De rechtbank verwerpt de verweren.
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat, hoewel de procedure voorafgaand aan de stakingsbelissing wellicht niet geheel vlekkeloos is verlopen, geen sprake is van zodanige gebreken dat geconcludeerd zou kunnen worden dat niet aan de voorwaarden van artikel 9, tweede lid, van de OLW is voldaan. Immers de door de raadsvrouw naar voren gebrachte aspecten raken de stakingsbeslissing niet. Voorts heeft de officier van justitie in voldoende mate uiteengezet dat de zaaksofficier betrokken is geweest bij het advies aan de Minister.
De rechtbank is van oordeel dat er geen twijfel over kan bestaan dat de stakingsbeslissing van de Minister niet beperkt is, zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd, maar dat deze ziet op het totaal aan feiten op de concept-tenlastelegging met betrekking tot de beide plofkraken. De rechtbank acht deze stakingsbeslissing ook niet dubbelzinnig. De stakingsbeslissing van 24 augustus 2017 luidt (pagina 2, derde tot en met vijfde alinea):
“Overwogen wordt dat de plofkraken zijn gepleegd op Duits grondgebied waarbij geld is weggenomen van Duitse bedrijven. Het ligt daarom voor de hand dat het zwaartepunt van de opsporing en vervolging ter zake de plofkraken komt te liggen bij de Duitse autoriteiten.
In het belang van de goede rechtsbedeling verdient het derhalve de voorkeur dat de opgeëiste persoon in Duitsland wordt vervolgd voor het plegen van een of meer plofkraken en het vernielen van een of meer bankautomaten, op 1 februari 2017 en 17 februari 2017.
Gezien het hiervoor vermelde geef ik, gelet op artikel 9 lid 2 van de Overleveringswet, de opdracht de strafrechtelijke vervolging van bovenstaande feiten, zijnde het plegen van een of meer plofkraken op 1 februari 2017 en 17 februari 2017, en het vernielen van een of meer bankautomaten op 1 februari 2017 en 17 februari 2017, met betrekking tot de opgeëiste persoon onder dossiernummer [dossiernummer], te staken.
De opdracht tot staking van de vervolging ziet slechts op de feiten waarvoor in Duitsland de opsporing en vervolging gaande is.”
Dat de wijze waarop de brief van de Minister is opgesteld - met name de opsomming van misdrijven op pagina 1 van de brief - mogelijk tot wat verwarring heeft geleid, doet aan de duidelijke inhoud en strekking van de stakingsbeslissing niet af.
Ten aanzien van de afwegingen die de Minister heeft gemaakt over het zwaartepunt van de vervolging, overweegt de rechtbank dat deze niet ter beoordeling aan de overleveringsrechter staan.
De conclusie is dat gelet op de stakingsbeslissing de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a van de OLW zich niet voordoet.
7.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW
De raadsvrouw heeft verzocht om de overlevering op grond van artikel 13 van de OLW te weigeren. Uit het strafdossier volgt dat de profkraken in ieder geval uitgebreid zijn voorbereid op Nederlands grondgebied en dat bij de plofkraken Nederlandse auto’s zijn gebruikt. De opgeëiste persoon heeft voorts een groot belang bij een vervolging en berechtiging in Nederland. Het zwaartepunt van het strafrechtelijke onderzoek ligt in Nederland. Het onderzoek is hier aangevangen en de bewijsmiddelen zijn middels de inzet van allerlei bijzondere opsporingsmiddelen hier verzameld. Een Nederlandse rechter zou dit moeten kunnen toetsen. Ook is de Nederlandse rechtsorde door deze feiten geschokt omdat in de media veel aandacht is geweest voor de “Audi-bende” . Daar komt bij dat de opgeëiste persoon nog andere strafzaken in Nederland heeft lopen. De feitelijke overlevering aan Duitsland zou dus voorlopig niet kunnen plaatsvinden.
De rechtbank is anders dan de raadsvrouw en met de officier van justitie van oordeel dat het EAB geen betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. De weigeringsgrond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW is dan ook niet aan de orde.
Uit het bepaalde in artikel 36, eerste lid, van de OLW volgt bovendien dat nog in Nederland lopende strafzaken geen rol spelen bij de door de rechtbank te nemen beslissing over de toelaatbaarheid van de overlevering.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47, 157 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Leidende hoofdofficier van justitie in Kleve ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 september 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]