ECLI:NL:RBAMS:2017:7069

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
29 september 2017
Zaaknummer
13/845056-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude door bestuurder van een rechtspersoon met benadelingsbedrag van 70.000 euro

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 september 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een failliete rechtspersoon, [bedrijf], wordt beschuldigd van faillissementsfraude. De verdachte, geboren in 1980, was van 2 mei 2012 tot en met 10 juli 2012 bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf]. Tijdens deze periode heeft hij voor meer dan 70.000 euro aan goederen, waaronder telefoons en andere elektronica, op krediet besteld. Na het faillissement van [bedrijf] op 20 november 2012 bleken deze goederen niet meer aanwezig te zijn, en de verdachte kon niet uitleggen wat er met de goederen was gebeurd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte moest zijn van het risico dat de goederen nooit betaald zouden kunnen worden, wat leidde tot de conclusie dat hij de schuldeisers opzettelijk had benadeeld.

Daarnaast werd de verdachte verweten dat hij niet voldeed aan de verplichting om een administratie te voeren, wat ook een strafbaar feit oplevert. De rechtbank stelde vast dat de verdachte geen adequate administratie had bijgehouden, waardoor het voor de schuldeisers onmogelijk was om te achterhalen waar de goederen waren gebleven. De rechtbank achtte beide feiten bewezen en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, evenals een onvoorwaardelijke taakstraf van 180 uren. De rechtbank hield rekening met de lange tijd die was verstreken sinds de feiten en het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/845056-13
Datum uitspraak: 27 september 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [GBA] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 september 2017.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. de Leeuw en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. R.F. Ronday naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat
1. hij als bestuurder van [bedrijf] ter bedrieglijke verkorting van de schuldeisers van [bedrijf] goederen aan de boedel heeft onttrokken of baten niet heeft verantwoord;
2.
primair
hij als bestuurder van [bedrijf] ter bedrieglijke verkorting van de schuldeisers van [bedrijf] niet heeft voldaan aan de verplichting om een administratie te voeren, te bewaren en/of te voorschijn te halen;
subsidiair
het aan hem als bestuurder van [bedrijf] te wijten is dat niet is voldaan aan de verplichting om een administratie te voeren, te bewaren en/of te voorschijn te halen.
Op de zitting van 13 september 2017 is de tenlastelegging gewijzigd. De tekst van de volledige tenlastelegging zoals die nu geldt, is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt daarvan deel uit.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de behandeling op zitting vast dat verdachte van 2 mei 2012 tot en met 10 juli 2012 bestuurder en enig aandeelhouder was van [bedrijf] . In die tijd is voor meer dan 70.000,- euro aan telefoons en andere elektronica door [bedrijf] op krediet besteld. Nadat [bedrijf] op 20 november 2012 in staat van faillissement was verklaard, bleken de bestelde goederen niet meer aanwezig. Wat er met de goederen is gebeurd, is onbekend gebleven.
De goederen zijn echter niet betaald en niet is gebleken dat de goederen geld hebben opgebracht dat in het vermogen van [bedrijf] is terecht gekomen.
Voor het antwoord op de vraag of verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk is voor het uit de boedel van [bedrijf] wegraken van de goederen, zijn de volgende omstandigheden van belang.
Verdachte verklaarde dat hij degene is geweest die de telefoons en de andere elektronica heeft besteld. Verdachte was daarbij bewust op zoek naar leveranciers bij wie pas na levering betaald hoefde te worden. Ten tijde van de bestellingen was er geen businessplan vastgesteld hoe de aanschaf van de goederen terugverdiend kon worden. Op dat moment waren er ook geen klanten of afnemers bekend van de bestelde goederen. Zowel de vennootschap als verdachte zelf beschikte niet over de financiële middelen om de aangeschafte goederen te betalen.
Verdachte verklaarde dat hij de goederen na levering aan zijn compagnon heeft meegegeven die de spullen thuis zou hebben bewaard. Deze compagnon, door verdachte ‘ [compagnon] ’ genoemd, is verder onvindbaar gebleken nu van hem geen adresgegevens bekend zijn geworden. Verdachte beschikte slechts over het telefoonnummer van [compagnon] .
Dit betekent dat als verdachte inderdaad de goederen aan [compagnon] zou hebben meegegeven, hij ze – als bestuurder/enig aandeelhouder – niet terug kon halen. Het gevolg daarvan is dat het enige vermogen waarop schuldeisers bij [bedrijf] verhaal konden halen – de bestelde goederen – niet meer voorhanden was.
Door in deze situatie voor meer dan 70.000,- euro aan goederen op krediet te bestellen en geleverd te krijgen, had verdachte zonder meer moeten weten dat er een vrijwel niet af te wenden risico bestond dat de goederen nooit betaald konden worden en daarom het faillissement van [bedrijf] onafwendbaar zou zijn. Het lag op de weg van verdachte, als bestuurder van [bedrijf] , om in elk geval ervoor te zorgen dat duidelijk was waar de vermogensbestandsdelen van [bedrijf] zich bevonden. In plaats daarvan heeft verdachte de telefoons en andere elektronica uit het zicht van de vennootschap gebracht. Hij zegt deze te hebben meegegeven aan iemand wiens adres hij niet kende. Daarmee heeft verdachte willens en wetens op de koop toe genomen dat de schuldeisers zouden worden benadeeld. Dit alles bij elkaar betekent dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het als feit 1 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van de periode die bewezen verklaard kan worden, is het volgende van belang. Verdachte was in de periode van 2 mei 2012 tot en met 10 juli 2012 formeel en feitelijk bestuurder van [bedrijf] . Na 10 juli 2012 was verdachte formeel geen bestuurder meer nadat hij zijn aandelen van [bedrijf] had overgedragen. Voor de periode tot aan het faillissement op 20 november 2012 is de vraag van belang of verdachte na de overdacht van de aandelen van [bedrijf] feitelijk nog wel bestuurder bleef.
Vastgesteld kan worden dat in die periode weinig activiteiten zijn ondernomen vanuit de vennootschap. Wel heeft verdachte op 13 juli 2012, een paar dagen na de aandelenoverdracht, namens [bedrijf] aan de Belastingdienst verzocht om teruggave van ruim 12.000,- euro aan voorbelastingen. Daarmee was verdachte op die dag nog actief als feitelijk bestuurder van [bedrijf] . De rechtbank kan niet vaststellen of verdachte ook na 13 juli 2012 actief is geweest als feitelijk bestuurder van [bedrijf] . Daarom zal bewezen worden verklaard dat verdachte feit 1 in de periode van 2 mei 2012 tot en met 13 juli 2012 heeft begaan.
4.2
Feit 2
De wet schrijft voor dat het bestuur van een rechtspersoon een administratie voert en bewaart waaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend. Wanneer de rechtspersoon in staat van faillissement wordt verklaard, moet de gevoerde administratie ook te voorschijn worden gebracht. Het als feit 2 ten laste gelegde feit houdt het verwijt in dat verdachte niet aan deze verplichtingen heeft voldaan.
De eerste vraag die in dit kader beantwoord moet worden, is of verdachte als bestuurder van [bedrijf] een dergelijke administratie heeft gevoerd. Bij het beantwoorden van die vraag houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte alleen de eerste twee maanden van het bestaan van [bedrijf] bestuurder is geweest. In deze korte periode zijn weinig activiteiten ondernomen die geadministreerd moesten worden. Er kan dan ook niet verwacht worden dat sprake was van een uitgebreide en volledig uitgewerkte administratie. Dat neemt niet weg dat wel sprake moet zijn van een administratie waaruit de rechten en plichten van [bedrijf] gekend kunnen worden.
Uit het dossier blijkt dat met betrekking tot de aanloopkosten van de vennootschap bonnetjes zijn bewaard. Ook lijkt het erop dat de inkoopfacturen aanvankelijk in de e-mailopslag in mappen per leverancier werden bewaard. Dat valt op dit moment echter niet meer vast te stellen doordat de e‑mailberichten op enig moment zijn verwijderd.
Uit het dossier blijkt niet dat de contante geldstromen zijn geadministreerd in bijvoorbeeld een kasboek. Verdachte heeft verklaard dat de borg voor het bedrijfspand contant is betaald. Volgens de notaris is de notarisrekening eveneens contant betaald.
Misschien wel het belangrijkste gedeelte van de administratie dat ontbreekt, heeft betrekking op het voorraadbeheer. Uit de gevoerde administratie blijkt niet hoeveel voorraad is geleverd, waar en door wie die werd beheerd en hoeveel van de voorraad is uitgeleverd en hoeveel nog beschikbaar is.
Daarmee staat vast dat verdachte als bestuurder van [bedrijf] geen administratie heeft gevoerd waaruit de rechten en plichten van [bedrijf] gekend kunnen worden. In het bijzonder doordat verdachte niet heeft bijgehouden waar de voorraden van [bedrijf] waren, heeft verdachte ook de aanmerkelijke kans aanvaard dat de rechten van de schuldeisers benadeeld worden. Daardoor is immers onduidelijk waar het vermogen van [bedrijf] was, waarop de schuldeisers bijvoorbeeld beslag hadden kunnen leggen.
Dat betekent dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het als feit 2 primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank zal alleen bewezen verklaren dat verdachte geen administratie heeft gevoerd waaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon gekend kunnen worden, en niet ook dat verdachte die administratie niet heeft bewaard of te voorschijn gebracht. Uit het niet voeren van de administratie volgt immers per definitie dat die administratie ook niet bewaard of te voorschijn gebracht kan worden.
De rechtbank heeft ten aanzien van feit 1 uiteen gezet dat verdachte van 2 mei 2012 tot en met 13 juli 2012 de formele en/of feitelijke bestuurder is geweest van [bedrijf] . Daarom zal de rechtbank de bewezen verklaarde periode ten aanzien van feit 2 eveneens beperken tot die periode.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
in de periode van 2 mei 2012 tot en met 13 juli 2012 te Amsterdam en Mijdrecht, als bestuurder van [bedrijf] , welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 20 november 2012 [dossiernummer] in staat van faillissement is verklaard, telkens ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van de vennootschap, verschillende malen een hoeveelheid telefoons en overige elektronische apparatuur aan de boedel heeft onttrokken;
ten aanzien van feit 2 primair
in de periode van 2 mei 2012 tot en met 13 juli 2012 te Amsterdam en Mijdrecht, als bestuurder van [bedrijf] , welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 20 november 2012 [dossiernummer] in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van de vennootschap,
niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek,
immers heeft verdachte geen administratie gevoerd op zodanige wijze dat hieruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden.
9.2.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte maakte zich als bestuurder van een rechtspersoon schuldig aan faillissementsfraude. Verdachte heeft in slechts twee maanden tijd voor iets meer dan 70.000,- euro goederen op krediet besteld zonder mogelijkheden om de openstaande rekeningen te betalen. Verdachte heeft daarnaast onvoldoende een administratie gevoerd, met als belangrijkste gevolg dat niet meer te achterhalen is waar de bestelde goederen zijn gebleven. Daardoor is het voor de schuldeisers onmogelijk om de openstaande rekeningen voldaan te krijgen. Verdachte heeft met zijn handelen de schuldeisers van [bedrijf] ernstig benadeeld.
Uit de verklaring van verdachte kan afgeleid worden dat hij door een ander hierbij betrokken is geraakt. Gesteld dat dit inderdaad het geval is, dan ontslaat dat verdachte niet van zijn eigen verantwoordelijkheid om de schuldeisers niet te benadelen. Een duidelijke strafrechtelijke sanctie is dan ook op zijn plaats.
Voor het bepalen van de op te leggen straf kijkt de rechtbank in de eerste plaats naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor fraudezaken met een benadelingsbedrag tussen de 70.000,- en de 125.000,- euro een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de vijf en negen maanden genoemd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om in het voordeel van verdachte af te wijken van dit oriëntatiepunt, en daarmee ook van de eis van de officier van justitie. Daarvoor is het volgende van belang.
Er is sprake van zeer oude feiten. Verdachte was tot juli 2012 bestuurder van [bedrijf] en de vennootschap is in november 2012 failliet verklaard. Verdachte is vervolgens op 5 december 2013 als verdachte gehoord ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten. Vanaf dat verhoor kon verdachte in redelijkheid verwachten dat hij voor deze feiten vervolgd zou worden. Dat betekent dat de redelijke termijn toen is gaan lopen. Het uitgangspunt is dat in een strafzaak binnen twee jaar na het begin van de redelijke termijn een eindvonnis is uitgesproken. Deze zaak is pas in 2017 door het Openbaar Ministerie bij de rechtbank aangebracht. De uitspraak volgt in september 2017, bijna vier jaar nadat de redelijke termijn is gaan lopen. Voor dit tijdsverloop is geen redelijke verklaring te geven. Het is niet te wijten aan verdachte. Hierdoor is de redelijke termijn in aanzienlijke mate overschreden.
Dit tijdsverloop maakt dat de rechtbank het niet meer passend vindt om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarbij betrekt de rechtbank ook het feit dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor vergelijkbare strafbare feiten is veroordeeld en zich na 13 juli 2012 ook niet meer aan soortgelijke feiten schuldig heeft gemaakt.
De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een onvoorwaardelijke taakstraf van 180 uren passend en geboden. De taakstraf dient ervoor om verdachte er bewust van te maken dat hij met zijn handelen anderen, in het bijzonder de schuldeisers, schade heeft berokkend. De voorwaardelijke straf moet ervoor zorgen dat verdachte in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten pleegt, bijvoorbeeld om (te) makkelijk geld te kunnen verdienen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 343 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van de bewezen geachte feiten.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
-
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon, enig goed aan de boedel onttrokken hebben;
ten aanzien van feit 2
-
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon, niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk wetboek, artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 september 2017.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
Tenlastelegging [verdachte]
Aan verdachte [verdachte] is – na wijziging van de tenlastelegging op 13 september 2017 ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 mei 2012 tot en met 20 november 2012 te Amsterdam en/of Mijdrecht, althans in Nederland, alleen en/of tezamen en in vereniging met (een) ander(en)
als bestuurder van [bedrijf] , welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 20 november 2012 [dossiernummer], in staat van faillissement is verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s),
een (groot aantal) goed(eren) aan de boedel heeft onttrokken en/of baten niet heeft verantwoord,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), een hoeveelheid telefoons en overige elektronische apparatuur, althans enig(e) goed(eren), aan de boedel onttrokken en/of verkocht en (vervolgens) de (verkoop)opbrengst/baten hiervan, niet ten gunste gebracht/verantwoord aan [bedrijf] ;
2.
Primair
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 mei 2012 tot en met 29 augustus 2013 te Amsterdam en/of Mijdrecht, althans in Nederland, alleen en/of tezamen en in vereniging met (een) ander(en)
als bestuurder van [bedrijf] , welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 20 november 2012 [dossiernummer], in staat van faillissement is verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s),
niet heeft/hebben voldaan aan de op hem rustende verplichting van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (als (feitelijke) bestuurder van voornoemde rechtspersoon) geen administratie gevoerd en/of bewaard en/of (vervolgens nadien) tevoorschijn gebracht op zodanige wijze dat hieruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend;
Subsidiair
het aan hem, verdachte, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 mei 2012 tot en met 29 augustus 2013 te Amsterdam en/of Mijdrecht, althans in Nederland, alleen en/of tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
als bestuurder van de [bedrijf] , welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 20 november 2012, in staat van faillissement is verklaard,
te wijten is dat aan de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen niet is voldaan, en/of dat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee volgens die artikelen administratie is gevoerd, en/of de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat te voorschijn werden gebracht,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (als (feitelijke) bestuurder van voornoemde rechtspersoon) geen administratie gevoerd en/of bewaard en/of (vervolgens nadien) op verzoek van de curator tevoorschijn gebracht.