ECLI:NL:RBAMS:2017:7039

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
28 september 2017
Zaaknummer
AMS 17/5334
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een gebiedsverbod opgelegd door de burgemeester van Amsterdam aan een man wegens overlast in het centrum

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 26 september 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een man, aangeduid als verzoeker, die door de burgemeester van Amsterdam een gebiedsverbod was opgelegd voor de duur van drie maanden. Dit verbod was ingesteld omdat de verzoeker overlast had veroorzaakt in het overlastgebied Centrum. De burgemeester had op 5 september 2017 besloten om het gebiedsverbod op te leggen, na eerdere incidenten waarbij de verzoeker al eerder verwijderingsbevelen had ontvangen. De verzoeker was het niet eens met dit besluit en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 19 september 2017 werd het verzoek behandeld. De verzoeker voerde aan dat het onbegrijpelijk was dat hem opnieuw een gebiedsverbod werd opgelegd, terwijl hij zich had gehouden aan een eerder 24-uurs verbod. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de burgemeester op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) bevoegd was om het gebiedsverbod op te leggen, gezien de eerdere overtredingen van de verzoeker. De voorzieningenrechter benadrukte dat een gebiedsverbod en een ongewenstverklaring juridisch verschillende zaken zijn en dat de burgemeester ook maatregelen kan treffen tegen ongewenstverklaarde vreemdelingen om de openbare orde te handhaven.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester voldoende rekening had gehouden met de belangen van de verzoeker, maar dat deze niet opwogen tegen de noodzaak van het gebiedsverbod. De verzoeker had de mogelijkheid om een corridor aan te vragen als hij medische zorg nodig had in het overlastgebied. Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat het bestreden besluit naar verwachting stand zal houden in de bezwaarprocedure. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen rechtsmiddel tegen deze beslissing open gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/5334

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 september 2017 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. C.E. Stassen-Buijs),
en
de burgemeester van Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: D. Sullivan).
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [verzoeker] ’ en ‘de burgemeester’.

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2017 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester aan [verzoeker] een gebiedsverbod opgelegd voor overlastgebied Centrum voor de duur van drie maanden.
[verzoeker] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2017. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Op 18 augustus 2017 is aan [verzoeker] een verwijderingsbevel voor de duur van
24 uur voor overlastgebied Centrum opgelegd wegens overtreding van artikel 2.7, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) [1] . Omdat aan [verzoeker] eerder verwijderingsbevelen/gebiedsverboden zijn opgelegd, heeft de politie [verzoeker] op
22 augustus 2017 voorgedragen aan de burgemeester voor het opleggen van een gebiedsverbod voor de duur van drie maanden.
1.2
In het bestreden besluit heeft de burgemeester een gebiedsverbod voor de duur van drie maanden opgelegd aan [verzoeker] . Dit heeft tot gevolg dat [verzoeker] zich van
9 september 2017 tot en met 8 december 2017 niet mag begeven in overlastgebied Centrum.
2. [verzoeker] is het niet eens met het bestreden besluit en heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
3. De voorzieningenrechter dient na te gaan of een spoedmaatregel (een voorlopige voorziening) moet worden getroffen omdat de uitkomst in de bodemprocedure – hier de bezwaarprocedure – niet kan worden afgewacht. Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor de rechtbank in (een eventuele) beroepsprocedure.
4.1
Verzoeker voert aan dat het niet begrijpelijk is dat hem bij het bestreden besluit alsnog een gebiedsverbod voor de duur van drie maanden is opgelegd wegens overtreding van artikel 2.7, eerste lid, van de APV op 18 augustus 2017, terwijl hem op diezelfde datum al een gebiedsverbod voor 24 uur is opgelegd waaraan hij zich heeft gehouden.
4.2
Niet in geschil is dat aan [verzoeker] in 2016 en 2017 al eerder gebiedsverboden zijn opgelegd. Uit artikel 2.9, tweede lid, aanhef en onder c, van de APV [2] volgt dat de burgemeester gelet hierop aan [verzoeker] een gebiedsverbod voor de duur van drie maanden mocht opleggen. Dat in het 24-uurs verbod van 18 augustus 2017 een waarschuwing is opgenomen dat bij een volgende overtreding een gebiedsverbod voor langere duur kan worden opgelegd, betekent niet dat de burgemeester daarom niet meer bevoegd was om ook voor de overtreding van 18 augustus 2017 een gebiedsverbod voor drie maanden op te leggen. Overigens kon dit aan [verzoeker] ook bekend zijn, gelet op de aan hem al eerder opgelegde gebiedsverboden voor meer dan 24 uur.
4.3
De stelling van [verzoeker] dat hij ten aanzien van het gebiedsverbod voor drie maanden niet in de gelegenheid is gesteld (apart) zijn zienswijze hierover te geven, bijvoorbeeld door hem op 18 augustus 2017 te vertellen dat hij door de politie wordt voorgedragen aan de burgemeester voor een gebiedsverbod voor drie maanden en hem hierover meteen te horen, vormt geen aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Voor zover al sprake zou zijn van een tekortkoming in de besluitvorming, gaat het om een gebrek dat in de bezwaarfase hersteld kan worden. Bovendien is niet gebleken dat [verzoeker] door dit gebrek is benadeeld.
5.1
[verzoeker] voert verder aan dat hem geen gebiedsverbod mocht worden opgelegd, omdat hij een ongewenstverklaarde vreemdeling is die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Hierdoor is hij op grond van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar enkel vanwege zijn aanwezigheid in Nederland. Dan past het niet om ook nog een gebiedsverbod op te leggen voor een specifiek gebied binnen Nederland.
5.2
De voorzieningenrechter volgt [verzoeker] ook niet in dit betoog. Een gebiedsverbod en een ongewenstverklaring zijn juridisch twee verschillende figuren; zowel qua doel als qua strekking. Niet valt in te zien waarom de burgemeester tegen een ongewenstverklaarde vreemdeling als [verzoeker] niet de bevoegdheid heeft om maatregelen te treffen om verstoring van de openbare orde binnen zijn gemeente tegen te gaan, terwijl hij die bevoegdheid wel zou hebben ten aanzien van Nederlanders en andere vreemdelingen.
6.1
Tot slot voert [verzoeker] aan dat hij groot belang heeft bij het betreden van het overlastgebied. Hij is vaste bezoeker van de Kruispost aan de Oudezijds Voorburgwal in verband met medicatie, hij dient zijn gemachtigde te kunnen bezoeken die kantoor houdt op de Kloveniersburgwal en hij heeft contacten met verschillende sociaal-maatschappelijke instanties zoals Inloophuis de Kloof op de Kloveniersburgwal. Deze belangen heeft de burgemeester niet meegewogen in het bestreden besluit.
6.2
De burgemeester heeft op de zitting toegelicht dat er navraag is gedaan bij de GGD. De GGD heeft aangegeven dat [verzoeker] niet afhankelijk is van medische noodzakelijke zorg in het overlastgebied en dat geen bezwaar bestaat tegen het opleggen van een gebiedsverbod. Tevens is er navraag gedaan bij de Kruispost, alwaar [verzoeker] niet bekend is. Verder is het inherent aan een gebiedsverbod dat het hinder oplevert voor degene die het is opgelegd. Indien [verzoeker] echter aantoont dat het voor hem noodzakelijk is om het overlastgebied te betreden, bijvoorbeeld voor medische noodzakelijke zorg die niet buiten het overlastgebied verkregen kan worden, kan hij een zogeheten corridor aanvragen.
6.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester hiermee voldoende de belangen van [verzoeker] heeft meegewogen. De stelling van [verzoeker] op de zitting dat hij onder een alias wel degelijk bekend is bij de Kruispost, betekent niet dat daarom een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Immers, als [verzoeker] aantoont dat het voor hem noodzakelijk is om de Kruispost te bezoeken, kan hij daarvoor een corridor aanvragen bij de burgemeester.
7. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit naar alle verwachting stand zal houden in bezwaar en ziet hij geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
10. Tot slot wijst de voorzieningenrechter het verzoek van [verzoeker] om vrijstelling van het griffierecht toe.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. Vreede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Het op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw of vaartuig harddrugs openlijk voorhanden hebben, deze gebruiken of voor dat gebruik één of meer voorwerpen of stoffen openlijk voorhanden hebben.
2.1. De burgemeester kan degene die in een op grond van artikel 2.8, eerste lid aangewezen overlastgebied: