ECLI:NL:RBAMS:2017:7022

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2017
Publicatiedatum
27 september 2017
Zaaknummer
13/659248-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanrandingen van medewerksters van uitgaansgelegenheid; bewijsminimum en strafoplegging

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van het aanranding van twee medewerksters van een uitgaansgelegenheid op 31 mei 2015 in Amsterdam. De rechtbank heeft op 21 september 2017 uitspraak gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 7 september 2017. De officier van justitie, mr. K.F.E. den Hartog, heeft de verdachte beschuldigd van het dwingen van de slachtoffers tot het dulden van ontuchtige handelingen door middel van geweld en bedreiging. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen.

De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], als overtuigend en gedetailleerd beoordeeld. Beide slachtoffers hebben onafhankelijk van elkaar verklaard dat de verdachte hen heeft aangerand, wat door getuigen werd bevestigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee dagen, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 140 uur. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 600,00 aan immateriële schadevergoeding aan [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/659248-15 (Promis)
Datum uitspraak: 21 september 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [GBA] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 september 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K.F.E. den Hartog, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T.W. Gijsberts, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
feit 1
hij op of omstreeks 31 mei 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het aanraken van de borsten en/of vagina en/of billen van die [slachtoffer 1] , en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het plotseling en/of onverhoeds strelen van de borsten en/of vagina van die [slachtoffer 1] en/of het knijpen in de bil(len) van die [slachtoffer 1] ;
feit 2
hij op of omstreeks 31 mei 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het aanraken van de vagina van die [slachtoffer 2] , en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het plotseling en/of onverhoeds met kracht duwen / stoten met zijn vinger(s) tegen de vagina van die [slachtoffer 2] .

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van beide feiten bepleit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat er onvoldoende bewijs voorhanden is dat de verklaringen van beide aangeefsters ondersteunt. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat beide aangeefsters zich mogelijk hebben vergist in hun herkenning van verdachte als degene die hen heeft aangerand.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsmiddelen
1.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2015123810-5 van 31 mei 2015, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossierpagina’s 4 en 5).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 31 mei 2015 bevond ik mij voor uitgaansgelegenheid [uitgaansgelegenheid] te Amsterdam. Ik zag dat de beveiliger van [uitgaansgelegenheid] , [naam beveiliger] , vanuit [uitgaansgelegenheid] kwam lopen en een man vast had. Ik zag dat het een negroïde man met dreads betrof. Ik hoorde dat [naam beveiliger] zei tegen de politiecollega’s dat de man vrouwen had aangerand. Ik zei tegen [naam beveiliger] dat hij de vrouwen moest opzoeken en naar mij toe moest brengen. Na ongeveer een minuut zag ik [naam beveiliger] komen aanlopen met een vrouw. Ik zag dat de vrouw emotioneel was. Ik zag dat de vrouw huilde. De vrouw bleek te zijn genaamd: [slachtoffer 1] . Ik hoorde [slachtoffer 1] verklaren: ‘Ik werk bij [uitgaansgelegenheid] . Die negroïde man met dreads die door de politie is aangehouden heeft mij zojuist aangerand. Hij heeft mij bij mijn borsten en bij mijn vagina gegrepen. Ik wil hier aangifte van doen. Hij heeft dat ook bij mijn collega [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) gedaan.’ Ik zag dat [naam beveiliger] terug kwam met een vrouw. De vrouw bleek later te zijn genaamd: [slachtoffer 2] . Ik hoorde [slachtoffer 2] verklaren: ‘Ik werk bij [uitgaansgelegenheid] . Die negroïde man met dreads heeft mij aangerand. Hij heeft mijn borsten vastgepakt en hij heeft mij bij mijn kruis gegrepen. Hij deed dat zo hard dat ik pijn aan mijn schede heb.’
2.
Een proces-verbaal van aanhouding met nummer PL1300-2015123810-2 van 31 mei 2015, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (dossierpagina’s 6 en 7).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 31 mei 2015 was ik ter hoogte van perceel [nummer] . Ik zag een beveiliger van [uitgaansgelegenheid] met een man naar buiten komen lopen. Ik hoorde de beveiliger zeggen: ‘Deze man heeft binnen een aanranding gepleegd’. De beveiliger bleek te zijn genaamd: [naam beveiliger] . Hij verklaarde mij dat hij naar binnen was geroepen. Binnen werd de man aangewezen dat hij iemand zou hebben aangerand. De man die door de beveiliger aan mij is overhandigd bleek te zijn genaamd: [verdachte] .
3.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2015123810-1 van 31 mei 2015, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (dossierpagina’s 10 – 13).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] , zakelijk weergegeven:
Ik ben zaalkelner in [uitgaansgelegenheid] te Amsterdam. (…) Ik zat rond 6.00 uur voor de bar op een bankje en werd aangesproken door een man die ik als volgt kan omschrijven: vermoedelijk Surinaams, donker getinte huidskleur, rond de 30 jaar, lange rastaharen tot halverwege zijn rug, rond de 1.80 meter lang, smal tot normaal postuur, tatoeage onder zijn rechteroog, gekleed in een wit/grijs geruit overhemd. (…) Rond 8.00 uur gingen wij sluiten. (…) Ik zag dat de man die buiten opdringerig tegen mij was voor mij kwam staan. Eigenlijk uit het niets begon de man mij met beide handen aan te raken. Ik voelde in ieder geval dat hij met zijn handen mijn borsten aan de zijkant aanraakte en via de zijkant van mijn borsten zijn handen naar beneden liet glijden. Ik voelde vervolgens dat hij met één hand tussen mij benen kwam en mijn vagina vastgreep. (…) Ik voelde dat hij vervolgens ook nog met zijn handen langs mijn kont gleed en in één van mijn billen greep. (…)
Op het moment dat ik op het bankje zat kwam mijn collega [slachtoffer 2] naar buiten. (…) Ik vertelde haar dat er een vieze man aan mij had gezeten. Ik vertelde haar dat de man rastahaar had. Ik hoorde [slachtoffer 2] zeggen dat vermoedelijk dezelfde man haar ook had aangeraakt in de garderobe. Ik zag dat de beveiliger niet veel later met de man naar buiten kwam, die mij had aangerand.
4.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2015123810-4 van 31 mei 2015, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (dossierpagina’s 14 – 16).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] , zakelijk weergegeven:
Ik ben werkzaam in club [uitgaansgelegenheid] te Amsterdam. Ik ben gisteren 30 mei 2015 om 22.00 uur begonnen. (…) Het was denk ik 8.00 uur. Ik voelde dat iemand langs mijn bil gleed en dat er vervolgens in mijn bil werd geknepen. Tegelijkertijd voelde ik dat ik in mijn linkerborst werd geknepen. Ik draaide mij meteen om naar waar de handen vandaan kwamen. Ik zag dat een negroïde man mij smerig grijnzend stond aan te kijken. Ik voelde op datzelfde moment dat hij twee vingers tegen de onderzijde van mijn vagina ramde. Het deed meteen heel pijn. Ik droeg vanavond een kort rokje met een panty. Hij ging dus echt met zijn vingers onder mijn rok en tussen mijn benen om mijn vagina aan te raken. (…) Ik zag dat buiten een collega van mij genaamd [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) zat. Ik zag dat zij aan het huilen was. Ik vroeg haar wat er aan de hand was. Ik hoorde haar zeggen dat er een smerige man aan haar had gezeten. Zij omschreef de man en ik wist meteen dat het om dezelfde man ging, als die mij had aangeraakt. Ik zag dat de portier met een jongen naar buiten kwam. Ik zag dat hij de jongen vasthield, die mij zojuist had aangerand. Ik zei dat dit hem was, waardoor hij aan de politie werd overgedragen. (…)
Ik kan de man die mij heeft aangerand als volgt omschrijven: 1.75 meter lang, rastahaar tot op zijn schouders, tatoeages onder beide ogen, stoppelbaardje, rond 29 jaar oud, normaal postuur, negroïde huidskleur, bruine broek, natuurtint (beige/groen) kleurig overhemd, gymschoenen.
5.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2015123810-12 van 4 juni 2015, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (dossierpagina’s 29 – 31).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van getuige [getuige] , afgelegd op donderdag 4 juni 2015, zakelijk weergegeven:
Afgelopen weekend was ik bij club [uitgaansgelegenheid] te Amsterdam, van zaterdag op zondag. Rond een uur of half 7, kwart voor 7, zag ik een man richting dames toilet lopen. (…) Ik zag toen dat die man een dame in haar bil kneep. (…) De portier nam de man van mij over en deze heeft de man naar buiten gebracht. Ik zag dat de man door de portier is overgedragen aan de politie. (…)
Hij had rastahaar, dreadlocks, een getinte huidskleur en iets van een tattoo in zijn gezicht. Die dreads waren wel tot op zijn schouders. Ik denk dat hij rond de 1.70 meter lang was. Later zag ik een meisje dat ook daar werkt. Zij heet [slachtoffer 1] . Zij was aan het huilen, echt van slag. Ik hoorde toen van haar dat zij ook door die man was betast.
4.3.2.
Bewijsoverwegingen
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn aangerand en dat het verdachte is geweest die hen heeft aangerand. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
In artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de rechter het bewijs niet uitsluitend kan aannemen op de verklaring van één getuige. Met andere woorden: alleen de verklaring van één getuige is onvoldoende bewijs. Er moet daarom meer bewijs zijn om een ten laste gelegd feit te bewijzen.
Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hebben, ieder voor zich, verklaard over de aanranding door verdachte. Zij hebben beiden omschreven hoe de aanrander eruit zag en beiden hebben verdachte aangewezen als degene die hen heeft aangerand. De rechtbank vindt deze omschrijvingen dusdanig gedetailleerd en in overeenstemming met elkaar, dat het niet aannemelijk is dat aangeefsters zich vergissen bij het aanwijzen van verdachte als de aanrander of dat mogelijk sprake zou kunnen zijn van twee verschillende aanranders.
Ook getuige [getuige] heeft een verklaring afgelegd. Hij heeft gezien dat een man met rastaharen en een tattoo in zijn gezicht een vrouw in haar bil kneep. Uit de omschrijving die [getuige] van de man geeft leidt de rechtbank af dat dit om verdachte gaat. Daarnaast komt deze omschrijving van de aanrander overeen met de omschrijvingen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gegeven. Tenslotte hebben zowel getuige [getuige] , aangeefster [slachtoffer 2] als verbalisant [verbalisant 1] verklaard dat zij zagen dat [slachtoffer 1] emotioneel was en moest huilen.
De vraag is nu of hiermee voldoende bewijs is dat verdachte [slachtoffer 1] heeft aangerand en of er voldoende bewijs is dat hij [slachtoffer 2] heeft aangerand. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ondersteunen elkaar over en weer. De aangiftes betreffen immers soortgelijke, vrijwel identieke delicten. Aangeefsters komen authentiek en oprecht over in hun aangiften. Zij hebben ieder op eigen wijze open en gedetailleerd verklaard over de aanrandingen die in hetzelfde korte tijdsbestek hebben plaatsgevonden. De samenhang en overeenkomsten tussen beide aangiftes maken dat beide verklaringen als bewijs kunnen dienen voor beide feiten. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Hoge Raad van 4 juli 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1216).
Daarnaast vinden de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (deels) steun in de verklaringen van verbalisant [verbalisant 1] en getuige [getuige] . In het bijzonder acht de rechtbank ondersteunend dat [verbalisant 1] en [getuige] (evenals [slachtoffer 2] ) hebben verklaard dat [slachtoffer 1] buiten aan het huilen was nadat zij was aangerand. Daarnaast heeft [getuige] gezien dat verdachte in de billen van een andere vrouw heeft geknepen op dezelfde locatie waar [slachtoffer 2] ook is aangerand (in de buurt van de toiletten).
Nu beide aangiftes als bewijs voor beide feiten kan worden gebruikt en deze deels steun vinden in andere verklaringen is er voldoende bewijs dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft aangerand. De rechtbank zal beide ten laste gelegde feiten dan ook bewezen verklaren.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.1. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1
op 31 mei 2015 te [geboorteplaats] door een feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het aanraken van de borsten en vagina en bil van die [slachtoffer 1] , en bestaande die feitelijkheid uit het plotseling en onverhoeds strelen van de borsten en vagina van die [slachtoffer 1] en het knijpen in de bil van die [slachtoffer 1] ;
feit 2
op 31 mei 2015 te [geboorteplaats] door een feitelijkheid [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het aanraken van de vagina van die [slachtoffer 2] , en bestaande die feitelijkheid uit het plotseling en onverhoeds met kracht stoten met zijn vingers tegen de vagina van die [slachtoffer 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij dient als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering te worden opgelegd, aldus de officier van justitie.
Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf van 120 uren geëist, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat, wanneer de rechtbank tot een veroordeling komt, aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf moet worden opgelegd. De raadsman heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat de redelijke termijn waarbinnen de berechting plaats dient te vinden is overschreden.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Voor verdachte was de nacht van 30 op 31 mei 2015 gewoon een leuke avond, zo heeft hij verklaard. Hoe anders is dat geweest voor aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Wat voor hen misschien als een leuke, drukke nacht werken begon, eindigde met de aanranding door verdachte. ‘Voor mij eindigde die avond in een nachtmerrie’, zo heeft [slachtoffer 1] verklaard. Uit haar slachtofferverklaring blijkt dat de aanranding haar niet in de koude kleren is gaan zitten. Zij heeft na het incident te maken gehad met onder andere slaapproblemen, paniekaanvallen en zelfs straatvrees. Inmiddels, ruim twee jaar na dato, is zij er nog steeds niet overheen. Verdachte heeft beide aangeefsters tegen hun zin betast op hun borsten, billen en vagina. Hij heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. Het spreekt voor zich dat beide vrouwen hier niet van gediend waren en verdachte had dan ook gewoon zijn handen thuis moeten houden.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de hiervoor omschreven ernst van de feiten. Anderzijds moet ook rekening worden gehouden met de omstandigheid dat het feiten betreft van meer dan twee jaar geleden. Daarmee is de redelijke termijn van twee jaar waarbinnen berechting plaats dient te vinden overschreden. Hiervoor zal verdachte gecompenseerd worden in de hoogte van de straf. Anders dan de raadsman vindt de rechtbank de feiten te ernstig om te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf.
De rechtbank kan zich qua hoogte vinden in de eis van de officier van justitie. In een voorwaardelijke straf ziet de rechtbank echter geen meerwaarde, omdat de feiten ruim twee jaar geleden zijn gepleegd. De rechtbank zal daarom een hogere taakstraf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist, maar de rechtbank zal geen voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Verder overweegt de rechtbank dat het op grond van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht niet is toegestaan om voor de bewezen verklaarde feiten alleen een taakstraf op te leggen. Het opleggen van een taakstraf is in dit geval wel toegestaan als er ook een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd. Verder overweegt de rechtbank dat verdachte twee dagen in voorarrest heeft doorgebracht, hetgeen hij aan zichzelf te wijten heeft, gelet op zijn gedrag. De rechtbank zal daarom de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht als onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, naast de op te leggen taakstraf.
Het voorgaande leidt tot de volgende straf: een gevangenisstraf van 2 dagen, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 140 uur.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij, [slachtoffer 1] , vordert € 600,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan [slachtoffer 1] door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft [slachtoffer 1] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 1] niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van rechtstreekse schade. [slachtoffer 1] had reeds ernstige psychische klachten en de daadwerkelijke psychische schade lijkt te zijn ontstaan nadat de omgeving van [slachtoffer 1] op een onbevredigende manier op haar reageerde, aldus de raadsman.
De rechtbank is dit niet met de raadsman eens. Verdachte heeft [slachtoffer 1] aangerand. Het behoeft geen betoog dat zij hierdoor psychische schade heeft opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Daaraan doet niet af dat de omgeving van [slachtoffer 1] op een voor haar teleurstellende manier reageerde en evenmin dat zij reeds klachten had. De schade blijft aan verdachte toe te rekenen. De gevorderde € 600,00 is een redelijk bedrag en de rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens [slachtoffer 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 600,00 (zegge: zeshonderd euro).

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22b, 22c, 22d, 36f, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 en feit 2:
‘feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd’.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
TWEE (2) DAGEN.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
HONDERDVEERTIG (140) UREN, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van zeventig (70) dagen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] , wonende te [geboorteplaats] , toe tot € 600,00 (zegge: zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 31 mei 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 600,00 (zegge: zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 31 mei 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van twaalf (12) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. S. van Eunen en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 september 2017.