4.3.1.Bewijsmiddelen
1.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2015123810-5 van 31 mei 2015, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossierpagina’s 4 en 5).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 31 mei 2015 bevond ik mij voor uitgaansgelegenheid [uitgaansgelegenheid] te Amsterdam. Ik zag dat de beveiliger van [uitgaansgelegenheid] , [naam beveiliger] , vanuit [uitgaansgelegenheid] kwam lopen en een man vast had. Ik zag dat het een negroïde man met dreads betrof. Ik hoorde dat [naam beveiliger] zei tegen de politiecollega’s dat de man vrouwen had aangerand. Ik zei tegen [naam beveiliger] dat hij de vrouwen moest opzoeken en naar mij toe moest brengen. Na ongeveer een minuut zag ik [naam beveiliger] komen aanlopen met een vrouw. Ik zag dat de vrouw emotioneel was. Ik zag dat de vrouw huilde. De vrouw bleek te zijn genaamd: [slachtoffer 1] . Ik hoorde [slachtoffer 1] verklaren: ‘Ik werk bij [uitgaansgelegenheid] . Die negroïde man met dreads die door de politie is aangehouden heeft mij zojuist aangerand. Hij heeft mij bij mijn borsten en bij mijn vagina gegrepen. Ik wil hier aangifte van doen. Hij heeft dat ook bij mijn collega [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) gedaan.’ Ik zag dat [naam beveiliger] terug kwam met een vrouw. De vrouw bleek later te zijn genaamd: [slachtoffer 2] . Ik hoorde [slachtoffer 2] verklaren: ‘Ik werk bij [uitgaansgelegenheid] . Die negroïde man met dreads heeft mij aangerand. Hij heeft mijn borsten vastgepakt en hij heeft mij bij mijn kruis gegrepen. Hij deed dat zo hard dat ik pijn aan mijn schede heb.’
2.
Een proces-verbaal van aanhouding met nummer PL1300-2015123810-2 van 31 mei 2015, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (dossierpagina’s 6 en 7).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 31 mei 2015 was ik ter hoogte van perceel [nummer] . Ik zag een beveiliger van [uitgaansgelegenheid] met een man naar buiten komen lopen. Ik hoorde de beveiliger zeggen: ‘Deze man heeft binnen een aanranding gepleegd’. De beveiliger bleek te zijn genaamd: [naam beveiliger] . Hij verklaarde mij dat hij naar binnen was geroepen. Binnen werd de man aangewezen dat hij iemand zou hebben aangerand. De man die door de beveiliger aan mij is overhandigd bleek te zijn genaamd: [verdachte] .
3.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2015123810-1 van 31 mei 2015, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (dossierpagina’s 10 – 13).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] , zakelijk weergegeven:
Ik ben zaalkelner in [uitgaansgelegenheid] te Amsterdam. (…) Ik zat rond 6.00 uur voor de bar op een bankje en werd aangesproken door een man die ik als volgt kan omschrijven: vermoedelijk Surinaams, donker getinte huidskleur, rond de 30 jaar, lange rastaharen tot halverwege zijn rug, rond de 1.80 meter lang, smal tot normaal postuur, tatoeage onder zijn rechteroog, gekleed in een wit/grijs geruit overhemd. (…) Rond 8.00 uur gingen wij sluiten. (…) Ik zag dat de man die buiten opdringerig tegen mij was voor mij kwam staan. Eigenlijk uit het niets begon de man mij met beide handen aan te raken. Ik voelde in ieder geval dat hij met zijn handen mijn borsten aan de zijkant aanraakte en via de zijkant van mijn borsten zijn handen naar beneden liet glijden. Ik voelde vervolgens dat hij met één hand tussen mij benen kwam en mijn vagina vastgreep. (…) Ik voelde dat hij vervolgens ook nog met zijn handen langs mijn kont gleed en in één van mijn billen greep. (…)
Op het moment dat ik op het bankje zat kwam mijn collega [slachtoffer 2] naar buiten. (…) Ik vertelde haar dat er een vieze man aan mij had gezeten. Ik vertelde haar dat de man rastahaar had. Ik hoorde [slachtoffer 2] zeggen dat vermoedelijk dezelfde man haar ook had aangeraakt in de garderobe. Ik zag dat de beveiliger niet veel later met de man naar buiten kwam, die mij had aangerand.
4.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2015123810-4 van 31 mei 2015, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (dossierpagina’s 14 – 16).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] , zakelijk weergegeven:
Ik ben werkzaam in club [uitgaansgelegenheid] te Amsterdam. Ik ben gisteren 30 mei 2015 om 22.00 uur begonnen. (…) Het was denk ik 8.00 uur. Ik voelde dat iemand langs mijn bil gleed en dat er vervolgens in mijn bil werd geknepen. Tegelijkertijd voelde ik dat ik in mijn linkerborst werd geknepen. Ik draaide mij meteen om naar waar de handen vandaan kwamen. Ik zag dat een negroïde man mij smerig grijnzend stond aan te kijken. Ik voelde op datzelfde moment dat hij twee vingers tegen de onderzijde van mijn vagina ramde. Het deed meteen heel pijn. Ik droeg vanavond een kort rokje met een panty. Hij ging dus echt met zijn vingers onder mijn rok en tussen mijn benen om mijn vagina aan te raken. (…) Ik zag dat buiten een collega van mij genaamd [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) zat. Ik zag dat zij aan het huilen was. Ik vroeg haar wat er aan de hand was. Ik hoorde haar zeggen dat er een smerige man aan haar had gezeten. Zij omschreef de man en ik wist meteen dat het om dezelfde man ging, als die mij had aangeraakt. Ik zag dat de portier met een jongen naar buiten kwam. Ik zag dat hij de jongen vasthield, die mij zojuist had aangerand. Ik zei dat dit hem was, waardoor hij aan de politie werd overgedragen. (…)
Ik kan de man die mij heeft aangerand als volgt omschrijven: 1.75 meter lang, rastahaar tot op zijn schouders, tatoeages onder beide ogen, stoppelbaardje, rond 29 jaar oud, normaal postuur, negroïde huidskleur, bruine broek, natuurtint (beige/groen) kleurig overhemd, gymschoenen.
5.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2015123810-12 van 4 juni 2015, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (dossierpagina’s 29 – 31).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van getuige [getuige] , afgelegd op donderdag 4 juni 2015, zakelijk weergegeven:
Afgelopen weekend was ik bij club [uitgaansgelegenheid] te Amsterdam, van zaterdag op zondag. Rond een uur of half 7, kwart voor 7, zag ik een man richting dames toilet lopen. (…) Ik zag toen dat die man een dame in haar bil kneep. (…) De portier nam de man van mij over en deze heeft de man naar buiten gebracht. Ik zag dat de man door de portier is overgedragen aan de politie. (…)
Hij had rastahaar, dreadlocks, een getinte huidskleur en iets van een tattoo in zijn gezicht. Die dreads waren wel tot op zijn schouders. Ik denk dat hij rond de 1.70 meter lang was. Later zag ik een meisje dat ook daar werkt. Zij heet [slachtoffer 1] . Zij was aan het huilen, echt van slag. Ik hoorde toen van haar dat zij ook door die man was betast.
4.3.2.Bewijsoverwegingen
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn aangerand en dat het verdachte is geweest die hen heeft aangerand. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
In artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de rechter het bewijs niet uitsluitend kan aannemen op de verklaring van één getuige. Met andere woorden: alleen de verklaring van één getuige is onvoldoende bewijs. Er moet daarom meer bewijs zijn om een ten laste gelegd feit te bewijzen.
Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hebben, ieder voor zich, verklaard over de aanranding door verdachte. Zij hebben beiden omschreven hoe de aanrander eruit zag en beiden hebben verdachte aangewezen als degene die hen heeft aangerand. De rechtbank vindt deze omschrijvingen dusdanig gedetailleerd en in overeenstemming met elkaar, dat het niet aannemelijk is dat aangeefsters zich vergissen bij het aanwijzen van verdachte als de aanrander of dat mogelijk sprake zou kunnen zijn van twee verschillende aanranders.
Ook getuige [getuige] heeft een verklaring afgelegd. Hij heeft gezien dat een man met rastaharen en een tattoo in zijn gezicht een vrouw in haar bil kneep. Uit de omschrijving die [getuige] van de man geeft leidt de rechtbank af dat dit om verdachte gaat. Daarnaast komt deze omschrijving van de aanrander overeen met de omschrijvingen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gegeven. Tenslotte hebben zowel getuige [getuige] , aangeefster [slachtoffer 2] als verbalisant [verbalisant 1] verklaard dat zij zagen dat [slachtoffer 1] emotioneel was en moest huilen.
De vraag is nu of hiermee voldoende bewijs is dat verdachte [slachtoffer 1] heeft aangerand en of er voldoende bewijs is dat hij [slachtoffer 2] heeft aangerand. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ondersteunen elkaar over en weer. De aangiftes betreffen immers soortgelijke, vrijwel identieke delicten. Aangeefsters komen authentiek en oprecht over in hun aangiften. Zij hebben ieder op eigen wijze open en gedetailleerd verklaard over de aanrandingen die in hetzelfde korte tijdsbestek hebben plaatsgevonden. De samenhang en overeenkomsten tussen beide aangiftes maken dat beide verklaringen als bewijs kunnen dienen voor beide feiten. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Hoge Raad van 4 juli 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1216). Daarnaast vinden de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (deels) steun in de verklaringen van verbalisant [verbalisant 1] en getuige [getuige] . In het bijzonder acht de rechtbank ondersteunend dat [verbalisant 1] en [getuige] (evenals [slachtoffer 2] ) hebben verklaard dat [slachtoffer 1] buiten aan het huilen was nadat zij was aangerand. Daarnaast heeft [getuige] gezien dat verdachte in de billen van een andere vrouw heeft geknepen op dezelfde locatie waar [slachtoffer 2] ook is aangerand (in de buurt van de toiletten).
Nu beide aangiftes als bewijs voor beide feiten kan worden gebruikt en deze deels steun vinden in andere verklaringen is er voldoende bewijs dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft aangerand. De rechtbank zal beide ten laste gelegde feiten dan ook bewezen verklaren.