ECLI:NL:RBAMS:2017:7003

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2017
Publicatiedatum
26 september 2017
Zaaknummer
13/680264-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte veroordeeld voor meerdere bedrijfsinbraken en wapenbezit

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 juli 2017 uitspraak gedaan tegen een verdachte die betrokken was bij een reeks bedrijfsinbraken en wapenbezit. De verdachte, geboren in 1979 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het medeplegen van inbraken in verschillende bedrijfspanden, waarbij onder andere computers en andere waardevolle goederen werden gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen gedurende een periode van acht maanden negen bedrijfsinbraken heeft gepleegd, waarbij zij gericht op zoek gingen naar bedrijven met dure Apple-producten. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en werd geconfronteerd met bewijsstukken, waaronder DNA-sporen en getuigenverklaringen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie, maar achtte hem schuldig aan de overige tenlastegelegde feiten, waaronder het voorhanden hebben van een geladen pistool. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, met aftrek van voorarrest, en veroordeelde de verdachte tot schadevergoeding aan benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/680264-16
Datum uitspraak: 25 juli 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 juli 2017.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S. de Klerk, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H. de Kroon, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is – kort gezegd – na wijziging ter terechtzitting van 11 juli 2017 tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van een inbraak in een bedrijfspand ( [benadeelde partij 1] ) te Heerenveen op 8 september 2016 waarbij zijn weggenomen zeven computers;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van een inbraak in een bedrijfspand ( [benadeelde partij 2] ) te Dedemsvaart op 5 of 6 april 2016 waarbij zijn weggenomen vijf computers;
ten aanzien van feit 3:
primair: medeplegen van diefstal van een BMW personenauto met kenteken [nummer 1] te Utrecht op 20 maart 2016 toebehorende aan [benadeelde partij 3] dan wel [benadeelde partij 4] ;
subsidiair: medeplegen van (opzet)heling van een BMW personenauto met kenteken
[nummer 1] in de periode van 20 maart 2016 tot en met 19 december 2016
;
ten aanzien van feit 4:
medeplegen van een inbraak in een bedrijfspand [benadeelde partij 5] ) te Mechelen (België) op 23 of 24 september 2016 waarbij zijn weggenomen twee computers;
ten aanzien van feit 5:
medeplegen van een inbraak in een bedrijfspand ( [benadeelde partij 6] ) te Dordrecht op
3 oktober 2016 waarbij zijn weggenomen vijf computers, laptops, videocamera’s, drones, tv’s, een koffer en kabels;
ten aanzien van feit 6:
medeplegen van een inbraak in een bedrijfspand ( [benadeelde partij 1] ) te Heerenveen op 5 oktober 2016 waarbij zijn weggenomen lichtstatieven en LED panels;
ten aanzien van feit 7:
voorhanden hebben van een pistool met munitie op 31 oktober 2016 te Amsterdam;
ten aanzien van feit 8:
medeplegen van een inbraak in een bedrijfspand ( [benadeelde partij 7] ) te Zwolle op 1 oktober 2016 waarbij zijn weggenomen vijf camera’s en vijf computers;
ten aanzien van feit 9:
medeplegen van een inbraak in een bedrijfspand [benadeelde partij 8] ) te Nijverdal op
30 september 2016 en/of 1 oktober 2016 waarbij zijn weggenomen een telefoon en 80 euro;
ten aanzien van feit 10:
primair: medeplegen van een inbraak in een bedrijfspand ( [benadeelde partij 9] ) te Enter op 25 maart 2016 waarbij zijn weggenomen een camera, 5 Macbooks, 3 iMac’s, een borstkolf met tas, een fotocamera en een lens;
subsidiair: medeplegen van (opzet)heling van 2 Macbooks en 3 iMac’s in de periode van
25 maart 2016 tot en met 29 december 2016;
ten aanzien van feit 11:
medeplegen van een inbraak in een bedrijfspand ( [benadeelde partij 10] ) te Waalwijk op
4 augustus 2016 waarbij zijn weggenomen een iMac en een Mac Mini;
ten aanzien van feit 12:
medeplegen van een inbraak in een bedrijfspand ( [benadeelde partij 11] ) te Oudenbosch op 4 augustus 2016 waarbij zijn weggenomen een iMac en een notebook;
ten aanzien van feit 13:
deelname aan een criminele organisatie in de periode van 1 januari 2015 tot en met
29 december 2016 welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven waaronder het plegen van inbraken en verkopen van gestolen goederen en witwassen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraken
Feit 2
Uit de stukken die zich in het dossier bevinden en op grond van het verhandelde ter terechtzitting, is het volgende gebleken.
Op 5 april 2016 is een inbraak gepleegd in het bedrijfspand van [benadeelde partij 2] te Dedemsvaart waarbij vijf Imac’s en een fotocamera zijn weggenomen. Door getuigen is gezien dat de inbraak is gepleegd door twee mannen met een bivakmuts op die wegreden in een auto met kenteken [nummer 2] . In het bedrijfspand is een breekijzer gevonden waarover aangever heeft verklaard dat dit niet van hem was en dat het er eerder nog niet lag. Op dit breekijzer is een DNA-spoor van verdachte aangetroffen.
Verdachte heeft ter zitting van 11 juli 2017 verklaard dat hij deze inbraak niet heeft gepleegd en dat het kan zijn dat een ander het breekijzer, dat waarschijnlijk afkomstig is uit eerdergenoemde auto, heeft achtergelaten in het pand. Verdachte heeft tevens verklaard dat het zou kunnen dat hij het breekijzer ooit heeft gekocht en het daarom in handen heeft gehad. Hij heeft namelijk meerdere breekijzers gekocht om te gebruiken bij bedrijfsinbraken.
De rechtbank acht deze verklaring niet onaannemelijk, gelet ook op het feit dat het
DNA-spoor op het breekijzer, zijnde een verplaatsbaar object, geen daderspoor behoeft te zijn. Dat de daders gebruik maakten van de BMW met kenteken [nummer 2] , die eerder betrokken is geweest bij het plegen van bedrijfsinbraken, is niet voldoende voor een bewezenverklaring van de betrokkenheid van verdachte bij deze inbraak, te meer nu hij op zitting heeft aangegeven dat het inbrekersgereedschap na het plegen van een inbraak vaak in diezelfde auto achterbleef.
De rechtbank zal verdachte dus vrijspreken van feit 2.
Feit 3, primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat zich in het
dossier geen aanknopingspunten bevinden dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal
van de BMW. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 3 primair tenlastegelegde feit.
Feit 13
Onder organisatie, als bedoeld in artikel 140 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, wordt verstaan een samenwerkingsverband van tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is in het algemeen vereist dat de verdachte tot deze organisatie behoort en dat de verdachte een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met, de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Niet is vereist dat komt vast te staan dat verdachte heeft samengewerkt, althans bekend is geweest met alle personen die deel uitmaken van de organisatie. Evenmin is vereist dat verdachte wetenschap heeft van een of meer concrete misdrijven.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan het volgende worden vastgesteld. Verdachte heeft gedurende acht maanden negen bedrijfsinbraken gepleegd samen met verschillende anderen. Met medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) heeft hij gedurende één maand een viertal inbraken gepleegd. Verdachte en [medeverdachte 1] zochten op internet gericht naar bedrijven waar zij konden inbreken en maakten daar lijstjes van. De bedrijven waar werd ingebroken, betroffen vooral media-/grafische bedrijven. Het is algemeen bekend dat bij dergelijke bedrijven met kostbare Apple computers en overige kostbare elektronische apparatuur wordt gewerkt en dat deze producten makkelijk zijn door te verkopen. De gestolen goederen werden, afhankelijk van het type en het bouwjaar ervan, tegen een lucratieve prijs afgezet bij een vaste groep helers. Verdachte onderhield het contact met de helers. Verdachte en [medeverdachte 1] overlegden samen over de prijs die zij voor de door hen gestolen goederen van de heler wilden hebben en zij deelden voor de helft in die opbrengst.
Verdachte heeft voorafgaande aan de periode waarin hij de bedrijfsinbraken met [medeverdachte 1] pleegde, ook van inbraken afkomstige goederen verkocht aan heler [persoon 1] , zo blijkt onder meer uit een door die heler bijgehouden lijst van diens inkopen.
Uit het dossier blijkt dat er enerzijds stelers waren waaronder verdachte en [medeverdachte 1] en anderzijds waren er helers zoals [persoon 1] en [persoon 2] . Van samenwerking tussen [persoon 1] en [persoon 2] onderling als helers is niet gebleken. Uit het dossier kan voorts niet worden afgeleid dat de afzonderlijke helers bijvoorbeeld opdracht gaven tot dan wel enige bemoeienis hadden met het plegen van de inbraken zelf. Ook omgekeerd was daarvan geen sprake. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat de stelers samenwerkten met de helers anders dan door aan hen de gestolen goederen te verkopen. Zo was er bijvoorbeeld geen sprake van een opslag die uit middelen van een organisatie werd betaald, zag de administratie van [persoon 1] uitsluitend op diens eigen inkopen en verkopen en is er niet gebleken van een onderlinge verdeling van gelden -anders dan tussen de stelers onderling van de opbrengt van de verkoop van gestolen goederen aan de helers-.
Dat de gestolen goederen na het plegen van de inbraken aan [persoon 1] dan wel [persoon 2] of [persoon 3] werden doorverkocht, op basis van bepaalde prijslijsten, maakt niet reeds dat moet worden gesproken van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband. Stelers maken immers in het algemeen veelvuldig gebruik van (vaste) helers, maar zonder enige mate van een verdergaande samenwerking dan slechts de afzet van goederen - van welke verdergaande samenwerking in dit geval niet is gebleken – is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 1] ook niet samen of met anderen dan de genoemde helers een criminele organisatie vormden. Verdachte pleegde de inbraken weliswaar samen met [medeverdachte 1] en/of een ander, maar van een gestructureerd samenwerkingsverband is ook in dit opzicht geen sprake. Het bijvoorbeeld door [medeverdachte 1] slechts op incidentele basis verschaffen van tankgeld of gereedschap ten behoeve van de inbraak is daartoe onvoldoende en ook van versluierd taalgebruik is niet voldoende gebleken. De samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] is naar het oordeel van de rechtbank ‘slechts’ een nauwe en bewuste geweest in de zin van medeplegen. Uit het dossier volgt niet dat de aard van het samenwerkingsverband tussen verdachte en eventuele andere mededaders van de inbraken op meer ziet dat het enkel medeplegen van die inbraken. Aan medeverdachte [medeverdachte 2] , die inmiddels door deze rechtbank is veroordeeld voor onder meer het medeplegen van inbraken met verdachte, is geen deelname aan een criminele organisatie verweten.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er sprake was van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband met een bepaalde organisatiegraad in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Derhalve kan niet worden bewezen dat verdachte als medepleger daarvan deel uitmaakte. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 13 tenlastegelegde feit.
4.2
Bewezenverklaringen
Op grond van de bewijsmiddelen die in het dossier zijn vervat en de bekennende verklaring van verdachte die hij ter terechtzitting van 11 juli 2017 heeft afgelegd, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte een geladen pistool voorhanden heeft gehad en dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het plegen van negen bedrijfsinbraken, te weten bij [benadeelde partij 1] op 8 september 2016 en 5 oktober 2016, bij [benadeelde partij 5] , bij [benadeelde partij 6] , bij [benadeelde partij 7] , bij [benadeelde partij 8] , bij [benadeelde partij 9] , bij [benadeelde partij 10] en bij [benadeelde partij 11] . Hierbij acht de rechtbank de aangiftes en de daarin opgegeven weggenomen goederen, leidend. Dat aangevers hun aangiftes hebben “aangedikt” om zo de verzekeraar op te lichten of een hogere schadevergoeding van verdachte te krijgen, zoals verdachte heeft gesuggereerd, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Het verweer van verdachte dat hij wat betreft de weggenomen goederen deels moet worden vrijgesproken, wordt daarom verworpen.
Ook acht de rechtbank, ondanks de ontkenning van verdachte, de opzetheling van een BMW bewezen, zoals onder feit 3, subsidiair is tenlastegelegd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Vast staat dat de BMW, met toen nog het originele bijbehorende kenteken [nummer 1] , op
20 maart 2016 is gestolen. Vanaf die tijd is de auto gebruikt bij het plegen van bedrijfsinbraken die mede door verdachte zijn gepleegd. Vanaf 25 maart 2016, de eerste inbraak waarbij verdachte was betrokken (bij [benadeelde partij 9] ), tot en met 5 oktober 2016, de laatste inbraak waarbij verdachte was betrokken (bij [benadeelde partij 1] ) voordat de auto op 6 oktober 2016 door de politie in beslag werd genomen, beschikte hij over deze auto. In deze periode was verdachte, al dan niet samen met anderen, inzittende van de BMW en vaak de bestuurder. Verdachte had de sleutel van de BMW in zijn bezit.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 11 juli 2017 verklaard dat hij de auto had geleend van een vriend die voor langere tijd naar Marokko ging. Verdachte heeft van deze vriend geen naam willen geven, omdat hij hem niet wil belasten. De auto zou volgens deze vriend een huurauto betreffen. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. Niet alleen omdat de verklaring van verdachte niet is te verifiëren nu hij de naam van zijn vriend niet heeft willen geven, maar ook omdat dit alternatieve scenario niet is onderbouwd. Daarnaar ter terechtzitting gevraagd, heeft verdachte verklaard dat hij nergens aan heeft gezien dat de auto was gehuurd, dat hij geen huurcontract heeft gezien van het autoverhuurbedrijf en dat er geen kentekenpapieren in de auto lagen.
Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij de auto eind augustus 2016 van voornoemde vriend te leen heeft gekregen en vanaf dat moment de bestuurder was van de auto en voor die tijd alleen als bijrijder in de auto heeft gezeten. Deze verklaring is aantoonbaar onjuist nu de auto, die op dat moment nog het kenteken [nummer 2] had, op 9 augustus 2016 in Duitsland wegens een snelheidsovertreding is geflitst en op deze foto is te zien dat verdachte op dat moment de bestuurder van de BMW was.
Zoals blijkt uit de bekentenissen van verdachte was hij eerder inzittende geweest van deze auto. Ook als wordt uitgegaan van het scenario van verdachte, dat hij toen niet de bestuurder was van de auto, dan kan wel worden vastgesteld dat hij samen met een ander dan de vriend van wie verdachte zegt dat hij de auto te leen heeft gekregen, in de auto heeft gezeten. Verdachte heeft immers ter terechtzitting verklaard dat deze vriend niet betrokken is geweest bij het plegen van inbraken. Dat betekent dat die vriend zijn auto ook aan anderen dan verdachte zou moeten hebben uitgeleend. Nu dit is gesteld noch gebleken, gaat de rechtbank ook hierom uit van de ongeloofwaardigheid van de verklaring van verdachte.
De rechtbank acht op grond van al het voorgaande de verklaring van verdachte omtrent het voorhanden krijgen/hebben van de BMW deels leugenachtig en voor het overige ongeloofwaardig, zodat zij deze terzijde zal schuiven. Nu het een feit van algemene bekendheid is dat bij inbraken dikwijls gestolen auto’s worden gebruikt, verdachte ongeloofwaardig heeft verklaard over hoe hij aan de auto is gekomen en zelfs leugenachtig over de periode waarin hij de auto voorhanden had, acht de rechtbank bewezen dat verdachte ten tijde van het verkrijgen ervan wist dat de auto van diefstal afkomstig was.
4.3.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 8 september 2016 te Heerenveen tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan [adres 1] heeft weggenomen 7 computers, merk Apple, type iMac, toebehorend aan [benadeelde partij 1] , waarbij hij, verdachte en zijn mededader, zich de toegang tot dat bedrijfspand hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak op een ruit en verbreking van toegangsdeuren van voornoemd bedrijfspand;
ten aanzien van feit 3, subsidiair:
in de periode van 25 maart 2016 tot en met 6 oktober 2016 te Amsterdam een personenauto, merk BMW, type 1-serie, kenteken [nummer 1] , heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist dat het een door diefstal verkregen goed betrof;
ten aanzien van feit 4:
op 24 september 2016 te Mechelen tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen 2 computers, merk Apple, type iMac, toebehorend aan [benadeelde partij 5] BVBA, waarbij hij, verdachte, en zijn mededader zich de toegang tot dat bedrijfspand hebben verschaft door middel van verbreking van een omheiningsdraad rondom voornoemd bedrijfspand en braak op een raam van voornoemd bedrijfspand en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking van beveiligingsdraden welke aan voornoemde computers vast zaten;
ten aanzien van feit 5:
op 3 oktober 2016 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres 3] heeft weggenomen
- 5 computers, merk Apple, type iMac en
- laptops, merk Apple, type Macbook en
- videocamera's en
- drones en
- televisies en
- kabels voor elektronische apparatuur,
toebehorend aan [benadeelde partij 6] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededader zich de toegang tot dat bedrijfspand hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak van een glazen toegangsdeur en/of ruiten van voornoemd bedrijfspand;
ten aanzien van feit 6:
op 5 oktober 2016 te Heerenveen tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan [adres 1] heeft weggenomen licht/camerastatieven en LED-panels, toebehorend aan [benadeelde partij 1] , waarbij hij, verdachte en zijn mededader zich de toegang tot dat bedrijfspand hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak op een toegangsdeur en een ruit van voornoemd bedrijfspand;
ten aanzien van feit 7:
op 31 oktober 2016 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool, merk Beretta, Model 9000s, en munitie van categorie III, te weten patronen 9mm x 19, 9mm Luger, merk: Sintox en CBC en PMP, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 8:
op 1 oktober 2016 te Zwolle tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres 4] heeft weggenomen 4 filmcamera's, merk/type: Gopro type 4, en 5 computers, merk/type: Apple Pro 15 en Apple Air 13 en Apple Imac 21, toebehorend aan [benadeelde partij 7] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededader zich de toegang tot dat bedrijfspand hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak op ramen en deuren van voornoemd bedrijfspand;
ten aanzien van feit 9:
op 1 oktober 2016 te Nijverdal, gemeente Hellendoorn, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan de Bedrijvenweg heeft weggenomen een telefoon, merk/type: Apple iPhone 6, en een geldbedrag, in totaal 80 euro, toebehorend aan [benadeelde partij 8] en/of [persoon 4] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededader zich de toegang tot dat bedrijfspand hebben verschaft en dat weg te nemen goed en geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak op een deur van voornoemd bedrijfspand;
ten aanzien van feit 10, primair:
op 25 maart 2016 te Enter, gemeente Wierden, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres 5] heeft weggenomen
- een camera, merk: Canon, type EOS400D, en
- 3 MacBooks, merk Apple, type Pro 13" 128GB SSD, en bijbehorende tassen waaronder serienummers: c02pctlbfvh3 en/of c02qw7yufvh3 en
- 3 iMacs, merk Apple, type extra ram: 16GB, waaronder serienummers: c02mv40rf8j4, c02mx1skf8j4 en w89480985pm en
- een MacBook, merk Apple, type 13" Air 128GB SSD, en
- een MacBook, merk Apple, type 15" pro 2,2-GHz 256GB SSD en
- een dubbele borstkolf, Medela Freestyle, en een bijbehorende tas en
- een fotocamera, merk Nikon, type D5100 Body, en
- een lens, merk Nikon, type AF-S 18-200MM,
toebehorend aan [benadeelde partij 9] , althans aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, waarbij hij, verdachte, en zijn mededader zich de toegang tot dat bedrijfspand hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak op een raam van voornoemd bedrijfspand;
ten aanzien van feit 11:
op 4 augustus 2016 te Waalwijk tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres 6] heeft weggenomen
- een iMac, merk Apple, type 27", serienummer: DGKLHOGFF8JC, en
- een Mac Mini, serienummer: C07NKOFWG1HY,
toebehorend aan [benadeelde partij 10] , waarbij hij, verdachte en zijn mededader zich de toegang tot dat bedrijfspand hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking van een ophangsysteem van een buitenraam en braak op een deur van voornoemd bedrijfspand;
ten aanzien van feit 12:
op 4 augustus 2016 te Oudenbosch, gemeente Halderberge, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres 7] heeft weggenomen
- een iMac, merk Apple, type 27", serienummer: DGKM10PAF8JC en
- een notebook, merk Dell,
toebehorend aan [benadeelde partij 11] en/of [benadeelde partij 12] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededader zich de toegang tot dat bedrijfspand hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking van een raam en braak op een ruit en een toegangsdeur van voornoemd bedrijfspand.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en de maatregel

8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2, 3 subsidiair, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 primair, 11, 12 en 13 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] dient voor zowel de materiële schade, met een kleine matiging, als de immateriële schade hoofdelijk te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] dient tevens in zijn geheel hoofdelijk te worden toegewezen, ook met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde partij 9] dient in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard nu deze vordering onvoldoende is onderbouwd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de door haar gevraagde vrijspraak van een aantal feiten, verzocht een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen het volgende naar voren gebracht. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] kan worden toegewezen tot de bedragen die bij beide inbraken zijn betaald voor het eigen risico, dus twee maal € 125,-. Voor het overige dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard voor zowel de gevorderde materiele schade als de immateriële schade. De schade die is ontstaan doordat de goederen zijn weggenomen, is geheel vergoed door de verzekering. Hierbij is niet duidelijk aangegeven op welke manier de verzekering rekening heeft gehouden met de fiscale afschrijvingstermijn van computers. De overige opgegeven schade is niet gemotiveerd. Daarnaast is voor immateriële schade geen plaats.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] kan worden toegewezen het bedrag van € 820,15 voor nieuw glas. Voor het overige is de vordering te complex en niet voldoende onderbouwd. De benadeelde partij dient in de vordering voor dat deel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij [benadeelde partij 9] dient in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard nu deze onvoldoende is onderbouwd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich samen met anderen gedurende acht maanden schuldig gemaakt aan het plegen van negen bedrijfsinbraken. Hierbij werd, in elk geval bij de door verdachte en [medeverdachte 1] tezamen gepleegde inbraken, zeer geraffineerd te werk gegaan. Voorafgaand aan de inbraak werd op internet gericht gezocht naar grafische bedrijven dan wel mediabedrijven omdat daar, zoals verdachte zelf op zitting heeft verklaard, veelal dure Apple producten konden worden buitgemaakt die gemakkelijk en voor een goede prijs konden worden doorverkocht. Zo gingen de verdachten met een zelf samengesteld lijstje van bedrijven op pad en braken daar vervolgens in, veelal met behoorlijk veel geweld. De weggenomen goederen werden direct na de betreffende inbraak afgeleverd bij vaste helers en de opbrengst werd onder verdachte en [medeverdachte 1] gelijkelijk verdeeld. Dit leverde voor verdachte grote verdiensten op. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij per Apple laptop tussen de € 700,- en € 900,-, afhankelijk van het model en het bouwjaar, van de heler ontving, welk bedrag hij deelde met de mededader. Verdachte was bij het plegen van deze feiten puur en alleen uit op eigen financieel gewin. Daarnaast hebben deze feiten veel overlast en schade veroorzaakt, wat ook blijkt uit de vorderingen van de benadeelde partijen. De inbraken en de gevolgen daarvan waren van dien aard dat hun bedrijfsvoering korte tijd stil kwam te liggen. Verdachte heeft zich geen enkele rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen voor de betrokken bedrijven. De rechtbank neemt hen dat zeer kwalijk.
Voorts heeft verdachte een geladen vuurwapen voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van wapens kan in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen. Tot slot heeft hij zich schuldig gemaakt aan heling van een auto waardoor het plegen van vermogensdelicten zoals diefstal wordt bevorderd.
Verder blijkt uit het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 15 juni 2017 dat hij eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten, waaronder inbraken, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden zich wederom aan dergelijke feiten schuldig te maken.
In beginsel zou, gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), en op bovengenoemde strafverhogende factoren, per inbraak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en dus in totaal van zessendertig maanden gerechtvaardigd zijn. Voor het wapenbezit en de heling van de auto tezamen zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden gerechtvaardigd zijn. Gelet op de samenloop van de bewezenverklaarde feiten en gelet op het feit dat de rechtbank minder heeft bewezenverklaard dan de officier van justitie, zal de rechtbank de straf matigen tot na te noemen duur.

9.Beslag

De volgende goederen zijn onder verdachte inbeslaggenomen:
1. Geld (5279099)
2 Pistool, Beretta (5279133)
3 Breekijzer (5265330)
4 Schroevendraaier (5266821)
5 Schroevendraaier (5266827)
6 Schroevendraaier (5266897)
7 Handgereedschap, zaklampje en kniptang (5266970)
8 Handschoen (5266973)
9 Twee handschoenen (5266984)
10 Tang (5266985)
11 Moker (5266986)
12 Schroevendraaier (5279121)
13 Schroevendraaier (5279122)
14 Schroevendraaier (5279124)
15 Breekijzer (5279125)
16 Huls (2919255)
Verbeurdverklaring
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen zoals hierboven genoemd, te weten de nummers 3 t/m 15 die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen het bewezen geachte onder de feiten 1, 4 t/m 6, 8 t/m 12 is begaan. Ook het onder nummer 1 genoemde geldbedrag dient te worden verbeurdverklaard nu dit uit de baten van het bewezen geachte is verkregen.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen zoals hierboven genoemd, te weten de nummers 2 en 16 dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder feit 7 bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

10.Vorderingen benadeelde partijen

Ten aanzien van de benadeelde partij[benadeelde partij 1](feiten 1 en 6)
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 500,- aan immateriële schadevergoeding en € 15.559,11 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De materiele schadevergoeding bestaat uit kosten die
doorde inbraken zijn ontstaan en kosten die zijn gemaakt
nadatde inbraken zijn gepleegd.
Immateriële schade
In het geval een benadeelde partij een vennootschap onder firma betreft (of een rechtspersoon in een andere vorm), bestaat geen ruimte een schadevergoeding wegens ontstaan psychisch letsel toe te kennen. Reeds daarom zal de vordering voor wat betreft deze schadepost worden afgewezen.
Kosten die door de inbraak zijn ontstaan
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 en feit 6 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Zoals uit de vordering blijkt heeft de verzekeraar de waarde van nagenoeg alle gestolen goederen geheel vergoed. Omdat niet is onderbouwd hoe de verzekering tot het toegekende schadebedrag is gekomen, is het voor de rechtbank niet duidelijk in welke mate de verzekering hierbij rekening heeft gehouden met fiscale afschrijvingen alsmede de dagwaarde wat maakt dat geen ruimte meer bestaat voor toekenning van het meerdere. De benadeelde partij zal dan ook voor dat deel, behoudens het eigen risico van € 125,- wat de benadeelde partij twee keer heeft moeten betalen, niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Kosten die zijn gemaakt nadat de inbraken zijn gepleegd
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van € 9.676,95,- gevorderd, bestaande uit kosten die zijn gemaakt voor het plaatsen van extra barricades in het pand (1), het stilleggen van het bedrijf (2) en andere kosten (3).
(1) Hoewel de kosten die zijn gemaakt voor het plaatsen van extra barricades voldoende zijn onderbouwd, kan deze schade niet worden toegewezen. Het is op zichzelf voorstelbaar dat een bedrijf na een inbraak extra maatregelen neemt ter voorkoming van een volgende inbraak, maar dit zijn kosten die zijn gemaakt ter preventie tegen inbraak en geen kosten die in juridische zin het rechtstreekse gevolg zijn van de inbraak. De vordering zal voor dat deel worden afgewezen.
(2) Vast staat dat [benadeelde partij 1] schade heeft geleden doordat zij ten gevolge van de inbraak, waarbij alle computers zijn weggenomen, haar werkzaamheden niet heeft kunnen uitvoeren. De exacte hoogte van dit schadebedrag laat zich thans – bij gebrek aan nadere onderbouwing –niet vaststellen. Nu het bestaan van schade echter vaststaat, zal de rechtbank de schade zoals die in ieder geval wordt geacht te zijn geleden, begroten en wel als volgt. Uit de vordering blijkt dat 6 fte hun werk gedurende twee dagen niet hebben kunnen uitoefenen; de rechtbank stelt dit gelijk aan zes personen. Een bedrag van € 100,- per persoon per dag acht de rechtbank redelijk, wat betekent dat een totaal bedrag van € 1.200,- wordt toegewezen doordat het bedrijf kwam stil te liggen gedurende twee dagen.
De benadeelde partij zal voor het overige deel dat ziet op gederfde inkomsten niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De behandeling van dat deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat dat deel – wegens het ontbreken van bijvoorbeeld loonspecificaties – onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan dat deel van haar vordering indien gewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
(3) De andere kosten die zijn gemaakt, zijn niet onderbouwd. De benadeelde partij zal voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
In totaal zal dus een schadevergoeding worden toegekend van € 1.450,-, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2016, zijnde het moment van het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
In het belang van [benadeelde partij 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij[benadeelde partij 6](feit 5)
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] vordert € 5.720,15 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gestelde schade bestaat uit een bedrag voor het vervangen van het glas in een deur en tevens uit een bedrag voor gederfde inkomsten.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 5 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding ad € 820,15 is niet betwist en zal daarom worden toegewezen.
Voor wat betreft de gevorderde gederfde inkomsten van € 4.900,- waarvan € 2.450,- ziet op de kosten voor het personeel, bestaande uit acht personen, dat twee dagen niet heeft kunnen werken, geldt het volgende. Vast staat dat [benadeelde partij 6] schade heeft geleden doordat zij ten gevolge van de inbraak waarbij alle computers zijn weggenomen, haar werkzaamheden niet heeft kunnen uitvoeren. De exacte hoogte van dit schadebedrag laat zich thans – bij gebrek aan nadere onderbouwing – niet vaststellen. Nu het bestaan van schade echter vaststaat, zal de rechtbank de schade zoals die in ieder geval wordt geacht te zijn geleden, begroten en wel als volgt.
De rechtbank gaat uit van vijf man personeel nu de drie vennoten niet in dienst zijn van het bedrijf. Een bedrag van € 100,- per persoon per dag acht de rechtbank redelijk, wat betekent dat een totaal bedrag van € 1.000,- wordt toegewezen voor gederfde inkomsten gedurende twee dagen.
De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De behandeling van dat deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat dat deel – wegens het ontbreken van bijvoorbeeld loonspecificaties – onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan dat deel van zijn vordering indien gewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In totaal zal dus een schadevergoeding worden toegekend van € 1.820,15, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2016, zijnde het moment van het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Verder zal verdachte worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 6] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
In het belang van [benadeelde partij 6] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij[benadeelde partij 9](feit 10)
De benadeelde partij [benadeelde partij 9] vordert € 6.708,11 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Zoals uit de vordering blijkt heeft de verzekering de waarde van nagenoeg alle goederen geheel vergoed. Omdat niet is onderbouwd hoe de verzekering tot het toegekende schadebedrag is gekomen, is het voor de rechtbank niet duidelijk in welke mate de verzekering hierbij rekening heeft gehouden met fiscale afschrijvingen wat maakt dat geen ruimte meer bestaat voor toekenning van het meerdere.
Wat betreft de gestelde schade doordat privé eigendommen zijn weggenomen, is niet onderbouwd waarom dit schade oplevert voor het bedrijf.
Wat betreft de gevorderde schade vanwege gederfde inkomsten komt het de rechtbank alleszins begrijpelijk voor dat [benadeelde partij 9] door de inbraak schade heeft geleden nu hierdoor het bedrijf tijdelijk stil is komen te liggen. Nu deze kostenpost echter niet is onderbouwd kan de hoogte hiervan niet worden vastgesteld. Immers blijkt niet hoeveel persoonsleden die in dienst zijn van het bedrijf (vennoten dus uitgezonderd), niet hebben kunnen werken en ook is niet duidelijk in welke mate zij niet hebben kunnen werken. Gelet op het ontbreken van een nadere toelichting ziet de rechtbank geen mogelijkheden tot het begroten van de schade.
De benadeelde partij zal dus niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan desgewenst zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 57, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2, feit 3 primair en feit 13 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 3 subsidiair, feit 4, feit 5, feit 6, feit 7, feit 8, feit 9, feit 10 primair, feit 11 en feit 12 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van de feiten 1, 11 en 12:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3 subsidiair:
opzetheling;
ten aanzien van feit 4:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en verbreking en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
ten aanzien van de feiten 5, 6, 8, 9 en 10 primair:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 7:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd: de nummers 1 en 3 t/m 15 genoemd onder rubriek 9.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: de nummer 2 en 16 genoemd onder rubriek 9.
Wijst de vordering van
[benadeelde partij 1], gevestigd op het adres [adres 1] te Heerenveen, toe tot
€ 1.450,- (veertienhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
8 september 2016, het moment van het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] , aan de Staat € 1.450,- (veertienhonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
8 september 2016, zijnde het moment van het ontstaan van de schade, tot de dag der algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 24 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De vordering wordt voor het deel dat ziet op de immateriële schadevergoeding afgewezen als ook voor het deel van de gevorderde materiele schadevergoeding dat ziet op vergoeding van extra barricades. Voor het overige deel van de materiële schadevergoeding wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Wijst de vordering van
[benadeelde partij 6], gevestigd op het adres [adres 3] te Dordrecht, toe tot € 1.820,15 (achttienhonderdtwintig euro en vijftien cent), bestaande uit materiele schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2016, zijnde het moment van het ontstaan van de schade, tot de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 6] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 6] , aan de Staat € 1.820,15 (achttienhonderdtwintig euro en vijftien cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2016, zijnde het moment van het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 28 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 9]niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 juli 2017.