8.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straffen en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich samen met een ander gedurende een maand schuldig gemaakt aan het plegen van vier bedrijfsinbraken. Hierbij werd geraffineerd te werk gegaan. Van te voren werd op internet gericht gezocht naar grafische bedrijven of mediabedrijven omdat daar, zoals verdachte zelf op zitting heeft verklaard, veelal dure Apple producten konden worden buitgemaakt die gemakkelijk en tegen goede prijzen konden worden doorverkocht. Zo gingen de verdachten met een zelf samengesteld lijstje van bedrijven op pad en braken daar vervolgens in, veelal met behoorlijk veel geweld. De weggenomen goederen werden direct afgezet bij helers en de opbrengst werd onder verdachte en [medeverdachte 2] gelijkelijk verdeeld. Dit leverde voor verdachte grote verdiensten op. Daarnaast hebben deze feiten veel overlast en schade veroorzaakt, wat ook blijkt uit de vorderingen van de benadeelde partijen. De inbraken en de gevolgen daarvan waren van dien aard dat hun bedrijfsvoering korte tijd stil kwam te liggen. Verdachten hebben zich hiervan geen rekenschap gegeven en waren puur en alleen uit op eigen financieel gewin. De rechtbank neemt hen dat zeer kwalijk.
Ten nadele van verdachte weegt de rechtbank voorts mee dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 15 juni 2017 blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten, waaronder inbraken, en dat hij nog in een proeftijd liep hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden zich wederom aan dergelijke feiten schuldig te maken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 14 april 2017. Hieruit blijkt dat de kans op recidive als hoog wordt ingeschat. De onderhavige strafbare feiten maken deel uit van een patroon van vermogensdelicten. Volgens de reclassering is het van belang dat verdachte inzicht krijgt in zijn eigen gedrag, risicovolle situaties gaat herkennen en andere keuzes gaat maken. Ook is het van belang dat verdachte zijn zaken op orde krijgt. Reclasseringstoezicht en het inzetten van interventies is hiervoor een geschikt middel. Om die reden wordt geadviseerd de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht, een behandelverplichting bij De Waag, een locatiegebod op het adres [GBA] met elektronisch toezicht en andere voorwaarden het gedrag van verdachte betreffende zoals meewerken aan het vinden van huisvesting, meewerken aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding, meewerken aan het verkrijgen van een inkomensvoorziening en inzicht geven in zijn sociale netwerk.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het voortgangsverslag toezicht van 5 juli 2017, dat is opgemaakt in het kader van de begeleiding tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte onder bijzondere voorwaarden met ingang van 24 april 2017. Uit dit verslag blijkt het volgende. De motivatie van verdachte om mee te werken aan het toezicht is vanaf de start van het schorsingstoezicht hoog geweest. Verdachte heeft aangegeven een ander leven te willen en hij heeft een aantal doelen op praktisch gebied bereikt. Zo heeft hij dagbesteding bij [werkgever] waar hij kleding sorteert voor het Leger des Heils en daarnaast verricht hij hier taken als verhuizer. Omdat verdachte bij zijn ouders verblijft, was het mogelijk om een enkelband aan te sluiten. Gedurende het toezicht heeft verdachte zich aan de tijden van de elektronische controle gehouden. Verdachte heeft een uitkering aangevraagd en hij is aangemeld voor een behandeling bij De Waag waar hij op 7 juli 2017 een intake zal hebben. Tot slot voldoet hij aan de meldplicht. Gelet op het bovenstaande ziet de reclassering mogelijkheden voor continuering binnen een juridisch kader zodat er verder gewerkt kan worden aan de gestelde bijzondere voorwaarden binnen het schorsingstoezicht. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou het reeds ingezette hulpverleningstraject wat goed verloopt, afbreken.
De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte gaat inzien dat zijn leven een andere wending moet krijgen. Hij heeft hulp nodig op meerdere vlakken. Deze hulp is recent opgestart en de reclassering ziet mogelijkheden voor verdere begeleiding. Ter terechtzitting is gebleken dat de intake bij De Waag heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft er blijk van gegeven de hem geboden hulp te willen aannemen. Het is nu aan verdachte om te laten zien dat hij daadwerkelijk gemotiveerd is zijn criminele verleden achter zich te laten en de rechtbank zal hem hiertoe, met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur en daaraan gekoppeld de geadviseerde bijzondere voorwaarden, de kans bieden.
De rechtbank zal dan ook het advies van de reclassering overnemen en de bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijk strafdeel verbinden, met dien verstande dat zij aan het voortzetten van het elektronisch toezicht en locatiegebod een maximumtermijn zal verbinden van vier maanden.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het niet passend en geboden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van aanzienlijk langere duur dan verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
In beginsel zou, gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), en op bovengenoemde strafverhogende factoren, per inbraak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en dus van zestien maanden in totaal gerechtvaardigd zijn. Gelet echter op al het voorgaande, in samenhang bezien met het feit dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de hem tenlastegelegde deelneming aan een criminele organisatie, is de rechtbank van oordeel dat termen aanwezig zijn ten voordele van verdachte af te wijken van hetgeen de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank zal een lagere gevangenisstraf, waarvan een deel voorwaardelijk, opleggen gecombineerd met een onvoorwaardelijke taakstraf.
Ten aanzien van de benadeelde partij[bedrijf 3](feit 4)
De benadeelde partij [bedrijf 3] vordert € 5.720,15 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gestelde schade bestaat uit een bedrag voor het vervangen van het glas in een deur en tevens uit een bedrag voor gederfde inkomsten.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 4 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding ad € 820,15 is niet betwist en zal daarom worden toegewezen.
Voor wat betreft de gevorderde gederfde inkomsten van € 4.900,- waarvan € 2.450,- ziet op de kosten voor het personeel, bestaande uit acht personen, dat twee dagen niet heeft kunnen werken, geldt het volgende. Vast staat dat [bedrijf 3] schade heeft geleden doordat zij ten gevolge van de inbraak waarbij alle computers zijn weggenomen, haar werkzaamheden niet heeft kunnen uitvoeren. De exacte hoogte van dit schadebedrag laat zich thans – bij gebrek aan nadere onderbouwing – niet vaststellen. Nu het bestaan van schade echter vaststaat, zal de rechtbank de schade zoals die in ieder geval wordt geacht te zijn geleden, begroten en wel als volgt. De rechtbank gaat uit van vijf man personeel nu de drie vennoten niet in dienst zijn van het bedrijf. Een bedrag van € 100,- per persoon per dag acht de rechtbank redelijk, wat betekent dat een totaal bedrag van € 1.000,- wordt toegewezen voor gederfde inkomsten gedurende twee dagen.
De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De behandeling van dat deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat dat deel – wegens het ontbreken van bijvoorbeeld loonspecificaties – onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan dat deel van zijn vordering indien gewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In totaal zal dus een schadevergoeding worden toegekend van € 1.820,15, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2016, zijnde het moment van het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Verder zal verdachte worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [bedrijf 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
In het belang van [bedrijf 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij[bedrijf 1](feiten 1 en 5)
De benadeelde partij [bedrijf 1] vordert € 500,- aan immateriële schadevergoeding en € 15.559,11 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De materiele schadevergoeding bestaat uit kosten die
doorde inbraken zijn ontstaan en kosten die zijn gemaakt
nadatde inbraken zijn gepleegd.
Immateriële schade
In het geval een benadeelde partij een vennootschap onder firma betreft (of een rechtspersoon in een andere vorm), bestaat geen ruimte een schadevergoeding wegens ontstaan psychisch letsel toe te kennen. Reeds daarom zal de vordering voor wat betreft deze schadepost worden afgewezen.
Kosten die door de inbraak zijn ontstaan
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 en feit 5 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Zoals uit de vordering blijkt heeft de verzekeraar de waarde van nagenoeg alle gestolen goederen geheel vergoed. Omdat niet is onderbouwd hoe de verzekering tot het toegekende schadebedrag is gekomen, is het voor de rechtbank niet duidelijk in welke mate de verzekering hierbij rekening heeft gehouden met fiscale afschrijvingen alsmede de dagwaarde wat maakt dat geen ruimte meer bestaat voor toekenning van het meerdere. De benadeelde partij zal dan ook voor dat deel, behoudens het eigen risico van € 125,- wat de benadeelde partij twee keer heeft moeten betalen, niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Kosten die zijn gemaakt nadat de inbraken zijn gepleegd
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van € 9.676,95,- gevorderd, bestaande uit kosten die zijn gemaakt voor het plaatsen van extra barricades in het pand (1), het stilleggen van het bedrijf (2) en andere kosten (3).
(1) Hoewel de kosten die zijn gemaakt voor het plaatsen van extra barricades voldoende zijn onderbouwd, kan deze schade niet worden toegewezen. Het is op zichzelf voorstelbaar dat een bedrijf na een inbraak extra maatregelen neemt ter voorkoming van een volgende inbraak, maar dit zijn kosten die zijn gemaakt ter preventie tegen inbraak en geen kosten die in juridische zin het rechtstreekse gevolg zijn van de inbraak. De vordering zal voor dat deel worden afgewezen.
(2) Vast staat dat [bedrijf 1] schade heeft geleden doordat zij ten gevolge van de inbraak, waarbij alle computers zijn weggenomen, haar werkzaamheden niet heeft kunnen uitvoeren. De exacte hoogte van dit schadebedrag laat zich thans – bij gebrek aan nadere onderbouwing –niet vaststellen. Nu het bestaan van schade echter vaststaat, zal de rechtbank de schade zoals die in ieder geval wordt geacht te zijn geleden, begroten en wel als volgt. Uit de vordering blijkt dat 6 fte hun werk gedurende twee dagen niet hebben kunnen uitoefenen; de rechtbank stelt dit gelijk aan zes personen. Een bedrag van € 100,- per persoon per dag acht de rechtbank redelijk, wat betekent dat een totaal bedrag van € 1.200,- wordt toegewezen doordat het bedrijf kwam stil te liggen gedurende twee dagen.
De benadeelde partij zal voor het overige deel dat ziet op gederfde inkomsten niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De behandeling van dat deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat dat deel – wegens het ontbreken van bijvoorbeeld loonspecificaties – onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan dat deel van haar vordering indien gewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
(3) De andere kosten die zijn gemaakt, zijn niet onderbouwd. De benadeelde partij zal voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
In totaal zal dus een schadevergoeding worden toegekend van € 1.450,-, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2016, zijnde het moment van het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [bedrijf 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
In het belang van [bedrijf 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling(TUL)
Bij de stukken bevindt zich de op 20 april 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 15/810061-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van
28 mei 2015 van de Meervoudige Kamer van de rechtbank te Haarlem, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
73 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 3 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze relatief kortdurende gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf zoals is verzocht door de verdediging. Deze gevangenisstraf zal de begeleiding door de reclassering dan wel de nieuwe wending die veroordeelde aan zijn leven wil geven gedurende die periode van tenuitvoerlegging onderbreken doch bepaald niet behoeven af te breken.