ECLI:NL:RBAMS:2017:6970

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2017
Publicatiedatum
26 september 2017
Zaaknummer
13/741243-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van vriendin en vernieling

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van meerdere feiten, waaronder mishandeling van zijn vriendin en vernieling van haar telefoon. De zitting vond plaats op 30 juni 2017, waar de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, zijn vordering heeft gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De tenlastelegging omvatte onder andere de mishandeling van de vriendin op 19 november 2016, bedreiging met een taser, vernieling van een telefoon, en het voorhanden hebben van een stroomstootwapen. De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet bewezen kon worden van de feiten 2, 4 en 5, waardoor hij daarvan werd vrijgesproken. Echter, de mishandeling van de vriendin en de vernieling van haar telefoon werden wel bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zijn vriendin had mishandeld door haar in het gezicht te stompen, wat resulteerde in letsel. De verdachte werd ook schuldig bevonden aan het opzettelijk vernielen van de telefoon van zijn vriendin. De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op een gevangenisstraf van 6 dagen en een taakstraf van 60 uren, met bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat er geen straf was opgelegd voor het feit waarop de vordering betrekking had. Het vonnis werd uitgesproken op 14 juli 2017.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/741243-16
Datum uitspraak: 14 juli 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 juni 2017.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. F.E.A. Duyvendak, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Schwab, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1: mishandeling van [persoon 1] op 19 november 2016 te [plaats] ;
Feit 2: bedreiging van [persoon 1] met een taser en een woordelijke bedreiging op 18
september 2015 te [plaats] ;
Feit 3: vernieling van een telefoon op 18 september 2015 van [persoon 1] te [plaats] ;
Feit 4: zich samen met anderen toe-eigenen van een geleende zonnebril van [persoon 2]
op 20 april 2016 te [plaats] ;
Feit 5: het voorhanden hebben van een stroomstootwapen op 21 april 2016 te [plaats] .
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, niet bewezen hetgeen onder 2 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.2.
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, niet bewezen hetgeen onder 4 en 5 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot feit 4, het medeplegen van de verduistering, overweegt de rechtbank het volgende:
Op 20 april 2016 had [persoon 3] een zonnebril van het merk Dolce & Gabanna geleend van zijn nichtje [persoon 2] . Hij kwam [persoon 4] en [persoon 5] tegen. [persoon 4] wilde de bril passen en [persoon 3] heeft uiteindelijk de bril aan [persoon 5] gegeven en deze gaf hem weer aan [persoon 4] . Aangever heeft de bril niet terug gekregen. Volgens aangever kwam verdachte ook bij het groepje staan en sloeg de sfeer om op het moment dat aangever de bril terug wilde hebben. Verdachte zelf heeft ontkend betrokken te zijn bij het verdwijnen van de zonnebril. Uit de verklaringen zoals deze zijn afgelegd door aangever, verdachte en de medeverdachten valt wel af te leiden dat verdachte deel heeft uitgemaakt van het groepje en daarna betrokken is geweest bij de gesprekken die gingen over het al dan niet teruggeven van de zonnebril en dat deze bij een boom zou liggen, maar voor de rechtbank is niet vast te stellen of er daadwerkelijk sprake is geweest van een dusdanig nauwe en bewuste samenwerking dat kan worden bewezen dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de verduistering van de zonnebril. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
Met betrekking tot feit 5, het voorhanden hebben van een stroomstootwapen overweegt de rechtbank het volgende:
Uit het proces-verbaal onderzoek wapen (blz C 045) blijkt dat het stroomstootwapen niet door de aan/uit knop in werking kon worden gesteld. Na onderzoek is gebleken dat het (voedings)draadje verbroken was en dat dat zeer waarschijnlijk de reden was waardoor de stroom niet aangedaan kan worden. De rechtbank kan hier niet uit afleiden of dat defect eenvoudig verholpen kan worden. Nu daarvan geen melding wordt gemaakt in het proces-verbaal gaat de rechtbank ervan uit dat het een niet werkend stroomstootwapen betreft. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het voorwerp geen wapen betreft in de zin van artikel 2 categorie II van de Wet wapens en munitie, nu immers met het voorwerp geen elektrische stroomstoot kan worden gegeven en personen niet weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van dit feit.
4.3.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 19 november 2016 te [plaats] , opzettelijk, zijn vriendin [persoon 1] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het met kracht stompen in het gezicht en tegen de kin van voornoemde [persoon 1] , waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
op 18 september 2015 te [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, toebehorende aan [persoon 1] , heeft vernield door voornoemde telefoon meermalen met kracht tegen/op de grond te gooien;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

5.1
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot de onder 1 tenlastegelegde mishandeling van [persoon 1] .
Zowel verdachte als aangeefster hebben verklaard dat zij op 19 november 2016 ruzie met elkaar hebben gehad. Bij beiden is nadien letsel waargenomen, waarbij bij aangeefster is geconstateerd dat zij een bloedlip had opgelopen. Aangeefster heeft ter terechtzitting met stelligheid verklaard dat zij door verdachte is geslagen en een kaakstoot van hem heeft gehad waardoor een tand door haar lip is gegaan en haar lip is gaan bloeden. Verdachte heeft niet ontkend aangeefster te hebben vastgepakt en te hebben geduwd. Verdachte denkt dat aangeefster door de duw die hij haar heeft gegeven, is gevallen op haar mond. Nog daargelaten dat ook in dat geval sprake zou zijn geweest van mishandeling, acht de rechtbank gelet op de aangifte en de aard van de aangetroffen verwondingen de verklaring van [persoon 1] meer aannemelijk dan die van verdachte. Dat betekent dat het stompen in het gezicht en tegen de kin van [persoon 1] door verdachte is bewezen.
5.2
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan voor het overige op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1, 3, 4 en 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 24 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren), waarbij als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd hetgeen de reclassering heeft geadviseerd. Voorts is de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] toewijsbaar voor een bedrag van € 100,- en de dient de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft bij een ruzie zijn vriendin mishandeld en op een ander moment heeft hij haar telefoon vernield. Hij heeft daardoor inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en geen respect getoond voor aan haar toebehorende goederen.
Zoals blijkt uit het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 2 juni 2017, is verdachte recidivist met betrekking tot geweldsdelicten.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij zelf ook letsel heeft opgelopen. Verdachte valt niet langer onder de Top-600 en heeft contact met de reclassering. Tevens heeft verdachte werk via een uitzendbureau. Zowel verdachte als aangeefster hebben te kennen gegeven met elkaar verder te willen, omdat zij samen kinderen hebben. De reclassering heeft bij monde van B. Visser ter terechtzitting geadviseerd reclasseringstoezicht op te leggen voor het regelen van praktische zaken met betrekking tot huisvesting en geldzaken. Het advies van behandeling, borgtraining en urinecontroles zoals eerder geadviseerd komt te vervallen, nu de motivatie daarvoor in een dwingend kader zeer waarschijnlijk sterk zal afnemen en een vrijwillig kader passender is en meer kans biedt op succes. Verdachte heeft aangegeven baat te hebben bij de geboden hulp en daarmee in te stemmen.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen gelijk aan de duur van het voorarrest van verdachte. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een voorwaardelijke taakstraf opleggen als flinke stok achter de deur om het belang van het voortzetten van het reclasseringscontact te benadrukken.
De rechtbank is van oordeel dat er, nu zij komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie, en gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 630,- aan materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
(gebruik passage indien geheel of gedeeltelijk niet van eenvoudige aard)De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte betreffende het strafbare feit waarop deze vordering ziet (feit 4), geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2, 4 en 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
Mishandeling en het misdrijf begaan tegen zijn levensgezel;
Feit 3
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
60 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
Bepaalt dat deze gevangenis/taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren de volgende voorwaarden niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een bijzondere voorwaarde. Dit betekent dat de toezichthouder betrokkene opdrachten geeft die betrekking hebben op zijn handel en wandel. Met als doel om hem zowel te begeleiden bij de naleving van de bijzondere voorwaarden, als ook te kunnen controleren of hij zich aan de naleving van de bijzondere voorwaarden houdt.
Overige voorwaarden het gedrag van betrokkene betreffende
- Veroordeelde brengt zijn financiële situatie op orde. Indien dit geïndiceerd wordt bevonden dan werkt hij mee aan een verwijzing naar schuldhulpverlening;
- Veroordeelde beschikt over een adequate dagbesteding en werkt mee aan het realiseren hiervan;
- Veroordeelde werkt mee aan het realiseren van stabiele huisvesting.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.H. van Benthem, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juli 2017.