In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juli 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving van zijn (ex)vriendin. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de mishandeling van de aangeefster in de periode van 3 tot en met 4 september 2016, waarbij de verdachte haar met kracht tegen het gezicht en lichaam heeft geslagen, en de wederrechtelijke vrijheidsberoving, waarbij hij haar tegenhield en haar telefoon afnam. Tijdens de zitting op 30 juni 2017 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, en de verdediging van de verdachte, mr. S.J. van der Woude, gehoord.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen als consistent en geloofwaardig beoordeeld. De aangeefster heeft verklaard dat zij door de verdachte werd geslagen en tegengehouden, wat door getuigen werd bevestigd. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die stelde dat hij de aangeefster met goede bedoelingen tegenhield, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de vrijheid van de aangeefster heeft beperkt en haar heeft mishandeld.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte € 850,- aan immateriële schadevergoeding moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de aangeefster meegewogen in de strafoplegging.