4.4Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De rechtbank acht bewezen hetgeen onder 1 is ten laste gelegd en overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank staat voldoende vast dat op 1 februari 2017 een poging tot woninginbraak heeft plaatsgevonden. De poging werd begaan door een groep van vijf jongens. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat dezelfde avond bij zijn woning is aangebeld. Dit is vlak in de buurt van het adres waar de poging tot inbraak heeft plaatsgevonden. Vanuit zijn woning zag [getuige 2] een groep van vijf jongens op straat staan. Vervolgens is hij de jongens gaan zoeken. Hij zag diezelfde jongens vervolgens eerst op de kruising van de Sterappelstraat en de Kaneelappelstraat staan. Daarna zag hij de jongens vanuit de Sterappelstraat komen lopen en zag hij dat ze doorliepen langs de school in de richting van de Boomgaardlaan. Vervolgens zag hij de jongens in de Jonagoldstraat rennen. Verbalisanten kwamen ter plekke en ontmoetten getuige [getuige 2] die hen erop wijst dat de jongens inmiddels richting de woonboten zijn gerend. Vervolgens werden, kort na de poging inbraak, in de nabije omgeving drie jongens aangehouden, onder wie verdachte.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat deze aangehouden verdachten de daders van de poging inbraak betreffen. Verdachte draagt tijdens zijn aanhouding een groene jas en voldoet daarmee aan het door de getuige opgegeven signalement. Deze kleding komt tevens overeen met wat de verbalisant op de beelden heeft gezien en verdachte wordt op deze beelden herkend. Met betrekking tot deze beelden heeft de rechtbank, na het zien van de beelden in raadkamer, geoordeeld dat deze duidelijk genoeg zijn om de waarneming en de verslaglegging daarvan in een proces-verbaal betrouwbaar te achten en te kunnen gebruiken voor het bewijs.
Ten tijde van de aanhouding valt de verbalisanten op dat verdachte hevig trilde en een versnelde ademhaling had. Verdachte heeft hiervoor geen verklaring gegeven.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte één van de vijf jongens was die de poging tot inbraak hebben gepleegd.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden aangemerkt indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot het ten laste gelegde het volgende af.
Vijf jongens hebben gepoogd in te breken bij de woning op de [adres 2] te Amsterdam. Dat daadwerkelijk sprake is geweest van een begin van uitvoering, blijkt uit de aangetroffen sporen bij de voordeur en het kozijn. Uit de bevindingen van de verbalisant blijkt dat zij op de beelden ziet dat de groep jongens op de avond van de poging inbraak de omgeving van het plaats delict observeert en dat de jongens met elkaar communiceren. Getuigen hebben ook gezien dat de jongens met elkaar communiceerden en dat de groep vervolgens wegrende.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde kan op grond van deze feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat de poging tot inbraak door “verenigde personen” is begaan, maar niet wie precies welke rol heeft vervuld. Er is sprake van een groep jongens die hierbij betrokken is waarbij geen der betrokkenen heeft willen zeggen wat de rolverdeling was, voor zover daar al sprake van was. De rechtbank gaat er, op grond van de uiterlijke schijn zoals die naar voren komt uit bovengenoemde omstandigheden, vanuit dat alle betrokkenen en dus ook verdachte betrokken zijn geweest bij de poging. Nu hij zelf geen inzicht heeft gegeven over de rol, die hij daarbij heeft gespeeld, houdt de rechtbank het ervoor dat hij als medepleger betrokken is geweest bij de poging.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De rechtbank acht, anders dan de raadsvrouw, poging diefstal van de bromfiets bewezen. Aangever heeft verklaard dat, wanneer hij de straat komt inrijden, hij twee jongens voor de deur ziet staan. Vervolgens wordt gezien dat een jongen met een schroevendraaier in het contactslot zit en voorts met de schroevendraaier beweegt om het contactslot te openen. Vervolgens rennen de mannen weg. Getuige [getuige 3] wijst verdachte aan als zijnde één van de daders. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging diefstal van een bromfiets.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
De rechtbank acht bewezen hetgeen onder 3 is ten laste gelegd en overweegt daartoe als volgt.
Op 2 januari 2017 heeft een woninginbraak plaatsgevonden op de [adres 3] te Amsterdam. Uit de woning zijn diverse goederen weggenomen. Uit de opgenomen telefoongesprekken is gebleken dat verdachte een paar minuten voor het tijdstip van de inbraak (sessie 597) telefonisch contact heeft gehad met een onbekende persoon. Tegen deze persoon zegt hij dat deze naar [medeverdachte 3] moet gaan om een nummer aan hem te geven, want ‘stel je voor er komt iemand boven’. Enkele minuten later belt verdachte met een onbekende persoon en vraagt hem of hij binnen is.
Daags na de inbraak voert verdachte vervolgens gesprekken met anderen waarbij wordt gesproken over de verkoop van een Wii spelcomputer. Dit valt op nu tijdens de inbraak zo’n spelcomputer is buitgemaakt.
Een deel van de goederen, waarvan vooral het aangetroffen spel “minecraft’ gelet op specifieke beschadigingen rechtstreeks te relateren is aan de inbraak, is vervolgens teruggevonden bij (medeverdachte) [medeverdachte 3] .
Ook bij verdachte worden spullen van de inbraak aangetroffen, te weten dag- en uurkaarten van het Gemeentelijk Vervoersbedrijf. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de bij hem aangetroffen kaartjes voor het openbaar vervoer van zijn moeder zijn die deze heeft gekregen bij de uitkering die zij ontvangt. Verdachte heeft nagelaten, ook nadat hij hier op de eerste zitting al was doorgevraagd, deze verklaring nader te onderbouwen, daar wat dit eenvoudig zou kunnen via bijvoorbeeld een verklaring van zijn moeder. Verdachte heeft ook verder geen enkele verklaring willen geven ten aanzien van de – belastende - inhoud van de bovengenoemde telefoongesprekken, die zijn gevoerd rond het tijdstip van de inbraak, en waarin hij spreekt over [medeverdachte 3] , bij wie vervolgens goederen van de inbraak zijn teruggevonden. Ook heeft verdachte niets willen zeggen wat hij in de periode omstreeks de inbraak deed en waar hij was etc. De rechtbank concludeert dat verdachte, wanneer alles in onderling verband wordt beschouwd, schuldig is het medeplegen aan deze inbraak.